ECLI:NL:RBAMS:2025:7831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
13-220104-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot veroordelingen in Duitsland

Op 23 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Arrondissementsrechtbank Stade in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 24 mei 2025. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Duitsland, is momenteel gedetineerd in Nederland. Tijdens de zittingen op 7 en 16 oktober 2025 zijn de feiten en omstandigheden rondom de veroordelingen van de opgeëiste persoon besproken, waaronder twee vonnissen uit 2021 die aanleiding gaven tot de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van twee jaar, opgelegd bij vonnis van 24 januari 2017.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de twee veroordelingen uit 2021, die zijn betekend op een adres in Duitsland. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedures die tot deze veroordelingen hebben geleid. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon wel degelijk op de hoogte was van de procedures en dat de betekening van de vonnissen correct heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is op het vonnis van 24 januari 2017, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de procedure. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de twee veroordelingen uit 2021 zijn gewezen zonder dat de opgeëiste persoon aanwezig was, en dat er geen garantie is dat hij op de hoogte was van deze beslissingen. Daarom heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 12 OLW, maar heeft zij ook overwogen dat de opgeëiste persoon onzorgvuldig is geweest in het doorgeven van zijn adreswijzigingen, wat heeft bijgedragen aan zijn onbereikbaarheid voor officiële correspondentie. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen andere weigeringsgronden zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-220104-25
Datum uitspraak: 23 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 11 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 mei 2025 door de Arrondissementsrechtbank (
Landgericht) Stade, 1e Grote Strafkamer, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1981 in [geboorteplaats] (Duitsland),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting van 7 oktober 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 7 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.D.M. van Oers, advocaat in Roosendaal, en door een tolk in de Duitse taal.
De behandeling van de zaak is voor bepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een aanvullende vraag te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de betekening van de vonnissen van 4 en 9 juni 2021 in het kader van artikel 12 OLW.
Zitting van 16 oktober 2025
De behandeling van het EAB is, na toestemming, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 16 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, P.D.M. van Oers, en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de Arrondissementsrechtbank (
Landgericht) Stade van 24 januari 2017 met referentie 10 KLs 162 Js 9124/12 (2/13).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet wist van de twee veroordelingen uit 2021 die geleid hebben tot het bevel om de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf ten uitvoer te leggen. Uit de aanvullende informatie van 6 oktober 2025 blijkt dat de twee vonnissen uit 2021 zijn gestuurd naar een adres in Duitsland, terwijl de opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij zich in 2021 heeft gevestigd in de gemeente Westerwolde en hij de Duitse autoriteiten van die verhuizing in kennis heeft gesteld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat artikel 12 OLW niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg staat. Wat betreft het vonnis van 24 januari 2017, waarbij de vrijheidsstraf voorwaardelijk aan de opgeëiste persoon is opgelegd, volgt uit het EAB dat hij in persoon aanwezig is geweest bij de procedure die tot die beslissing heeft geleid. Wat betreft de twee veroordelingen die hebben geleid tot het bevel tenuitvoerlegging volgt uit de aanvullende informatie van 1 en 6 oktober 2025 dat deze zijn gestuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon had doorgegeven en op welk adres hij geregistreerd stond. Volgens deze informatie zijn er geen adreswijzigingen doorgegeven.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat voor deze twee vonnissen geldt dat moet worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Beide vonnissen zijn betekend op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres in Duitsland en de opgeëiste persoon heeft een adresinstructie gehad. In de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) staat vermeld dat de opgeëiste persoon pas sinds januari 2022 staat ingeschreven in Nederland. De opgeëiste persoon heeft ook geen adreswijziging doorgegeven waardoor de vonnissen in redelijkheid naar het adres in Duitsland zijn gestuurd.
Oordeel van de rechtbank
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor vermelde vonnis van 24 januari 2017. De rechtbank stelt vast dat het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Dit betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van dit vonnis.
Bij beslissing van het Landgericht Bielefeld van 22 februari 2022 (referentie 100 StVK 1276/17 BEW) is de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf bevolen. Deze beslissing tot tenuitvoerlegging is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf is of kon worden gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4] De twee veroordelingen van 4 respectievelijk 9 juni 2021, die aanleiding zijn geweest voor de beslissing tot tenuitvoerlegging, vallen wel onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Immers, zonder deze veroordelingen zou er niet een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis zijn geweest ten behoeve waarvan een Europees aanhoudingsgevel kon worden uitgevaardigd. [5] De rechtbank zal daarom de betreffende veroordelingen, althans de vonnissen waarbij die veroordelingen hebben plaatsgevonden, toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat deze twee vonnissen zijn gewezen zonder dat de opgeëiste persoon (als verdachte) in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissingen heeft geleid, en dat die vonnissen - kort gezegd - zijn gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a en b, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat ook geen sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. Niet is immers gebleken dat de vonnissen – die volgens de aanvullende informatie van 6 oktober 2025 aan de opgeëiste persoon zijn betekend – ook daadwerkelijk door de opgeëiste persoon in persoon in ontvangst zijn genomen, terwijl ook anderszins uit het dossier niet blijkt dat de opgeëiste persoon de beslissingen daadwerkelijk kende en daarom in de gelegenheid is geweest om daartegen een rechtsmiddel aan te wenden. [6] Nu evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt, kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang. Uit de aanvullende informatie van 6 oktober 2025 blijkt dat de opgeëiste persoon bij vonnis van 24 januari 2017 is gewezen op de verplichting om adreswijzigingen door te geven aan de Duitse autoriteiten. Uit diezelfde aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon – anders dan hijzelf stelt – zijn adreswijziging niet heeft doorgegeven en dat de
triggerendevonnissen van 4 en 9 juni 2021 zijn bezorgd op het laatst bekende adres van hem in Duitsland, waarbij ook informatie is verschaft over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep.
De rechtbank oordeelt op grond van het vorenstaande dat de opgeëiste persoon op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie in beide procedures, waardoor het aan hem is te wijten dat hij in die procedures geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten.

5.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander en dat toepassing moet worden gegeven aan de weigeringsgrond van artikel 6a OLW. De opgeëiste persoon is in coronatijd verhuisd naar Nederland en heeft zijn bedrijf in 2021 in Nederland gevestigd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander nu niet is gebleken dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat niet aan het eerste vereiste is voldaan. Aan de hand van de overgelegde stukken kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Nu niet aan het eerste vereiste is voldaan, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het tweede vereiste. Het gelijkstellingsverweer slaagt niet.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan de Arrondissementsrechtbank
(Landgericht)Stade, 1e Grote Strafkamer, Duitsland, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Hooibrink, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 OLW.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (
6.Zie rb Amsterdam, 2 oktober 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BY2664 en 21 december 2012, ECLI:NL:RBMAS:2012:BZ0683.