ECLI:NL:RBAMS:2025:7823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
13-222254-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van nationale en Europese wetgeving met betrekking tot een Europees aanhoudingsbevel

Op 22 oktober 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit heeft, was gedetineerd in Nederland en had afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag van het EAB onderzocht, dat betrekking had op een vrijheidsstraf van 30 maanden voor illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a van de Overleveringswet (OLW), omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en de rechtbank van oordeel was dat de tenuitvoerlegging van de Belgische straf in Nederland kon worden overgenomen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de maatschappelijke re-integratie van de opgeëiste persoon en de ontvangen toestemming van de beslissingsstaat voor de overname van de straf. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-222254-25
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 14 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 juni 2025 door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 8 oktober 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht bij de behandeling op zitting aanwezig te zijn. Hij is vertegenwoordigd door zijn daartoe door hem gemachtigde raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse en de Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen - afdeling Antwerpen van 14 juni 2024 met vonnisnummer: 2024/3040 en dossiernummer: 24CO6268 -AN60.LB.12051/2024.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 30 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 30 maanden, te verminderen met de reeds ondergane voorhechtenis van 30 januari 2024 tot 19 mei 2024. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt de overlevering te weigeren onder gelijktijdige strafovername, omdat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft. De raadsman wijst erop dat de opgeëiste persoon een kwetsbaar persoon is die zich nu in detentie in Nederland bevindt en daar psychiatrische zorg en medicatie ontvangt. Overname van de straf zal de resocialisatie van de opgeëiste persoon in Nederland bevorderen. Voorts wijst de raadsman erop dat inmiddels het vereiste certificaat en het onderliggende vonnis zijn ontvangen waardoor de overlevering kan worden geweigerd en de straf kan worden overgenomen. De raadsman verwijst daarbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 4 september 2024.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan de overlevering worden geweigerd onder gelijktijdige strafovername, omdat het vereiste certificaat en het onderliggende vonnis inmiddels zijn ontvangen. De officier van justitie verwijst hiervoor naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank. [4]
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft (mede) de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Op grond van artikel 6a OLW kan de overlevering van een Nederlander worden geweigerd, als de overlevering is gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in België opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Het feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 4 van de Opiumwet
en
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 lid 2 van de Opiumwet.
Uit de Nederlandse kwalificaties volgen dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het dossier volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende taalkundige en maatschappelijke banden met Nederland heeft. De opgeëiste persoon heeft dus het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd. [5] De overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf zal dan ook bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie.
De rechtbank is – naar de letter van artikel 6a, eerste en tweede lid, OLW – dan ook bevoegd de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
Arrest van het HvJ EU gewezen in de zaak CJ (C-305/22)
Op 4 september 2025 heeft het HvJ EU voormeld arrest gewezen. [6] In dat arrest heeft het HvJ EU zich uitgesproken over de situatie dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit artikel 4, punt zes, van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ (hierna: Kaderbesluit) wenst toe te passen. Een dergelijke situatie is hier aan de orde, omdat de rechtbank de overlevering wil weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in Nederland wil bevelen.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest van het HvJ EU – kort samengevat – volgt dat alvorens de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf door een ontvangende lidstaat kan worden overgenomen, daarvoor toestemming van de beslissingsstaat vereist is. Het HvJ EU oordeelt dat de weigering op basis van artikel 4, punt 6, Kaderbesluit veronderstelt dat de uitvoerende rechterlijke autoriteit de voorwaarden
en procedurevan het Kaderbesluit in acht neemt met betrekking tot de erkenning van de strafrechtelijke veroordeling tot die straf en de overname van de tenuitvoerlegging van die straf. Deze procedure houdt - kort gezegd – in dat, voordat de tenuitvoerlegging van een straf kan worden overgenomen, het certificaat zoals opgenomen in bijlage 1 van het Kaderbesluit wordt ingevuld en samen met het vonnis wordt overgelegd door de beslissingsstaat. Met de toezending van het certificaat en het vonnis wordt de toestemming van de beslissingsstaat voor de overname van de tenuitvoerlegging van de in die staat opgelegde straf uitgedrukt. [7] Een en ander wordt door het HvJ EU herhaald in zijn arrest van 11 september 2025. [8]
De beslissingsstaat heeft in deze zaak toestemming gegeven voor het overnemen van de straf door Nederland. Bij mailbericht van 1 oktober 2025 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit laten weten dat zij ermee instemt dat opgeëiste persoon de straf in Nederland uitzit. Vervolgens heeft zij bij mailbericht van 6 oktober 2025 het certificaat (eveneens gedateerd op 6 oktober 2025) en het veroordelende vonnis van 14 juni 2024 van de rechtbank van Eerste aanleg Antwerpen toegezonden.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en 2, 5, 6a en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, België;
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland;
HEFT OPde overleveringsdetentie van opgeëiste persoon;
BEVEELTde gevangenhouding van opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 30 september 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:7371.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
6.Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 september 2025, C-305/22, ECLI:EU:C:2025:665 (
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 4 september 2025, C-305/22, ECLI:EU:C:2025:665 (
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 11 september 2025, C-215/24, ECLI:EU:C:2025:695 (