ECLI:NL:RBAMS:2025:7820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
23 oktober 2025
Zaaknummer
13-216446-25 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 oktober 2025 uitspraak gedaan over de overlevering van een Poolse opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań op 18 februari 2019, verzoekt om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen is geboren en daar verblijft. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op verschillende zittingen, waaronder op 16 september, 23 september en 8 oktober 2025, geschorst en hervat, waarbij de opgeëiste persoon steeds bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat leidde tot het vonnis van 30 april 2013, maar dat hij wel op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft de weigeringsgronden van artikel 12 en artikel 6a van de Overleveringswet verworpen, omdat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-216446-25 (EAB I)
Datum uitspraak: 16 oktober 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 7 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 februari 2019 door
the Regional Court in Poznań, Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats] (Polen),
verblijvende op het adres:
[verblijfadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 16 september 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 16 september 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak is gelijktijdig behandeld met het EAB in de zaak met parketnummer 13-216420-25 (EAB II).
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot aan de zitting van 23 september 2025 om de raadsman de gelegenheid te geven ook ten aanzien van EAB I (in welke zaak hij geen stukken had ontvangen) een standpunt te kunnen innemen.
De zitting van 23 september 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB, met instemming van de officier van justitie, mr. A. Keulers, en de raadsman, hervat op de zitting van 23 september 2025 in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de zitting van 16 september 2025. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak is wederom gelijktijdig behandeld met EAB II.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering in EAB I met 30 dagen verlengd. [2] Ook heeft de rechtbank ter zitting de gevangenneming bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot aan de zitting van 8 oktober 2025 om aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te laten stellen met betrekking tot de wijze waarop de opschorting van de tenuitvoerlegging van de straf ongedaan gemaakt kan worden.
De zitting van 8 oktober 2025
De rechtbank heeft de behandeling van het EAB, met instemming van de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en de raadsman hervat op de zitting van 8 oktober 2025 in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de zitting van 23 september 2025. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.W. Ebbink, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
Het EAB in deze zaak is wederom gelijktijdig behandeld met EAB II.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the District Court in Grodzisk Wielkopolski, the Division in Nowy Tomyśl,van 30 april 2013
(reference number VII K 355/13).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft een feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat, nu geen antwoord is ontvangen op de vragen die naar aanleiding van de zitting van 23 september jl. gesteld zijn aan de uitvaardigende justitiële autoriteit, de overlevering moet worden geweigerd. In onderdeel F) van het EAB is aangegeven dat de tenuitvoerlegging van de straf is opgeschort (“
suspended”). De raadsman stelt zich op het standpunt dat een uitspraak van de Poolse rechtbank ontbreekt waarin de opschorting is opgeheven en de tenuitvoerlegging is bevolen. Er is dus geen sprake van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is wel sprake van een voor een tenuitvoerlegging vatbaar vonnis en hoeft de beantwoording van de vragen zoals deze in het proces-verbaal van de zitting van 23 september jl. zijn opgenomen, niet te worden afgewacht. Slechts de “
enforcement proceedings” zijn opgeschort, hiermee is de executie van het vonnis zelf niet opgeschort. Het gaat om de opschorting van een uitvoeringsmaatregelen, omdat de opgeëiste persoon onvindbaar is in Polen. Een dergelijke opschorting wordt gedaan ten behoeve van de stuiting van de verjaringstermijn waarbinnen de straf moet zijn tenuitvoergelegd. De opschorting heeft dus geen betrekking op de executie zelf. Tot slot stelt de officier van justitie dat, gelet op het vertrouwensbeginsel, moet worden uitgegaan van de juistheid van de informatie die de uitvaardigende justitiële autoriteit in het EAB heeft verstrekt. De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vonnis, zodat ervan uit moet worden uitgegaan het vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat in onderdeel F) van het EAB het volgende is vermeld:

By the virtue of the decision of the District Court in Nowy Tomasyl dated 18 July 2017 it was ordered to search for [de opgeëiste persoon] with an arrest warrant and the enforcement proceedings were suspended.
The time-limit to enforce the sentence would be 18 July 2027. Since the enforcement proceedings were suspended due to the fact that the Convict avoided serving the sentence, the time-limit to enforce the sentence will be 18 July 2037 at the latest.
Pursuant to Article 15 §3 of the Polish Executory Penal Code the suspension of the enforcement proceedings does not suspend the statute of limitation unless the Convict avoids serving the sentence. The period of suspending the statute of limitation cannot exceed ten years.”
Naar aanleiding van het verweer van de raadsman is de rechtbank ten tijde van de zitting van 23 september jl. ervan uitgegaan dat de executie van de straf was opgeschort door een beslissing van
the District Courtvan 18 juli 2017 en zijn om die reden vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Die vragen zien op de wijze waarop de opschorting van de executie van de straf ongedaan gemaakt kan worden. Hierop is geen antwoord ontvangen. De rechtbank is bij nader inzien, met de officier van justitie, van oordeel dat de beantwoording van deze vragen niet nodig is. De rechtbank verwijst in dat verband naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. [4] In deze uitspraak is onder meer het volgende overwogen:
“(…) Naar het oordeel van de rechtbank is het duidelijk dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag ligt aan het EAB, zoals onderdeel B.1 van het EAB uitdrukkelijk vermeldt. Zoals blijkt uit onderdeel F van het EAB, had de beslissing tot schorsing van de “enforcement proceedings” – die de executieverjaring stuitte – slechts tot doel om de opgeëiste persoon (internationaal) op te sporen nu deze zich niet had gemeld om de vrijheidsstraf te ondergaan, en doet deze beslissing dus in geen enkel opzicht af aan het voor tenuitvoerlegging vatbare karakter van het vonnis.”
De rechtbank is van oordeel dat deze situatie ook in deze zaak van toepassing is. In onderdeel B) van het EAB is immers uitdrukkelijk vermeld dat het vonnis van
the District Courtvan 30 april 2013 een “
judgment in force” is en dus voor executie vatbaar is. Hieraan doet de mededeling in onderdeel F) – die is opgenomen ten behoeve van de stuiting van de executieverjaring – niet af. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman bepleit dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen. De opgeëiste persoon heeft geen oproep voor de zitting ontvangen en is niet op een andere wijze op de hoogte gebracht. Ook is niet in het EAB vermeld naar welk adres de oproep is verzonden of dat de oproep door de Poolse autoriteiten retour is ontvangen.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet aan de orde, omdat de situatie van artikel 12, onder a, OLW zich voordoet.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis, terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In het EAB is in onderdeel D) onder 1.a aangegeven dat de opgeëiste persoon op 4 maart 2013 in persoon is gedagvaard en daarbij is geïnformeerd over de datum en plaats van de zitting (“
court hearing/session”) die heeft geleid tot het vonnis van 30 april 2013 en dat hij ook is geïnformeerd over het feit dat een beslissing kan worden genomen als hij niet verschijnt. De rechtbank stelt op grond hiervan vast dat ten aanzien van deze procedure sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, OLW. De enkele betwisting hiervan door de opgeëiste persoon is voor de rechtbank geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW daarom niet van toepassing is en verwerpt het verweer van de raadsman.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994).

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander en de overlevering te weigeren onder gelijktijdige strafovername. Hij verwijst hierbij naar de stukken die hij aan de rechtbank heeft verstrekt met betrekking tot het inkomen en de verblijfplaats van de opgeëiste persoon in de afgelopen vijf jaar. Weliswaar ontbreken er nog wat stukken, maar de opgeëiste persoon heeft in die jaren wel gewoond en gewerkt in Nederland.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de weigeringsgrond van artikel 6a OLW niet van toepassing. Het gelijkstellingsverweer van de opgeëiste persoon slaagt niet, omdat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij in de afgelopen vijf jaren in Nederland heeft verbleven. Bovendien ontbreken stukken over het inkomen van 2020 en 2022 en heeft de opgeëiste persoon slechts voor het jaar 2021 aangetoond over voldoende inkomsten te beschikken. Hierdoor is geen vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland aangetoond.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen. Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander op basis van artikel 6a, negende lid, van de OLW moet onder meer zijn voldaan aan het vereiste dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet aan dit vereiste is voldaan. De opgeëiste persoon heeft nooit ingeschreven gestaan in de Basisregistratie Personen (BRP). Ook nu nog staat in de Strafrechtketendatabank (SKDB) een Pools adres vermeld. Er is wel een huurovereenkomst overgelegd met ingangsdatum 30 december 2023 voor de duur van 24 maanden, maar die ziet dus niet op het verblijf van voor die datum. De opgeëiste persoon heeft geen aanvullende stukken overgelegd waaruit zijn feitelijk verblijf in Nederland gedurende de jaren 2021, 2022 en een deel van 2023 kan worden afgeleid, zodat niet kan worden vastgesteld dat hij in die jaren in Nederland woonachtig was. Ook ontbreken er stukken over zijn inkomen over de jaren 2020 en 2022. Over enkele andere jaren zijn wel jaaropgaven van werkgevers van de opgeëiste persoon ingebracht, maar hieruit is niet af te leiden dat hij in die jaren zo veel heeft gewerkt dat het niet anders kan dan dat hij al die tijd in Nederland heeft gewoond. Op grond van het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon voldoet om die reden niet aan de door artikel 6a, negende lid van de OLW gestelde voorwaarden, zodat de rechtbank het gelijkstellingsverweer verwerpt.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet en 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. B.M. Vroom-Cramer, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M. Scheeper, rechters,
in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 oktober 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4487.