ECLI:NL:RBAMS:2021:4487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
13/751594-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot vrijheidsstraf in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de overlevering van een opgeëiste persoon die in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, heeft verklaard dat hij de Poolse nationaliteit heeft en dat de personalia in het EAB correct zijn. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en de vordering behandeld op een openbare zitting op 5 augustus 2021. Tijdens deze zitting is de opgeëiste persoon gehoord via telehoren, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, die aanvoerde dat de opgelegde vrijheidsstraf van tien maanden niet langer voor tenuitvoerlegging vatbaar zou zijn. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat de vrijheidsstraf is omgezet naar een voorwaardelijke straf en dat het EAB een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ondersteunt. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, aangezien aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751594-21
RK nummer: 21/3190
Datum uitspraak: 19 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 mei 2021 door
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court in Wieluń dated 20th June 2018, issued in the case with reference II K 241/18 – enforceable (final) from 27.06.2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
De advocaat heeft aangevoerd dat – blijkens de verklaring van de opgeëiste persoon – de opgelegde vrijheidsstraf niet (langer) voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij heeft verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn vrijheidsstraf. De rechtbank heeft zijn verzoek om opschorting toegewezen. Vervolgens heeft hij voor een tweede maal verzocht om opschorting, waarna de rechtbank zijn vrijheidsstraf heeft omgezet naar een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Dat de verklaring van de opgeëiste persoon op dit punt klopt, vindt ondersteuning in het EAB. In het EAB is namelijk, onder het kopje “
Extinguishment of the sentence by limitation”, het volgende te lezen:

15.06.2033 - within the range of the custodial sentence imposed - by the ruling of 10th November 2020, case ref. II Ko 2067 /20 the District Court in Wielun suspended the enforcement proceedings concerning the case with reference II K 241/18 of the District Court in Wielun in the scope of execution of the custodial sentence imposed on [opgeëiste persoon].”
Gelet op het voorgaande, moet er volgens de advocaat nadere vragen worden gesteld aan de Poolse autoriteiten over de opgelegde vrijheidsstraf, dat wil zeggen of deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is en op welke grond.
Daarnaast is het volgens de advocaat onduidelijk waarom de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 10 maanden nu uit het EAB ook blijkt dat voor feit 1 een straf van zes maanden is opgelegd en voor feit 2 een straf van vijf maanden. Ook op dit punt moeten nadere vragen worden gesteld.
De rechtbank overweegt dat de informatie in het EAB geen aanknopingspunten bevat dat de onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op enig moment is omgezet in een voorwaardelijke vrijheidsstraf. Dat volgt ook niet uit de door de advocaat aangehaald tekst. Naar het oordeel van de rechtbank is het duidelijk dat een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag ligt aan het EAB, zoals onderdeel B.1 van het EAB uitdrukkelijk vermeldt. Zoals blijkt uit onderdeel F van het EAB, had de beslissing tot schorsing van de “enforcement proceedings” – die de executieverjaring stuitte – slechts tot doel om de opgeëiste persoon (internationaal) op te sporen nu deze zich niet had gemeld om de vrijheidsstraf te ondergaan, en doet deze beslissing dus in geen enkel opzicht af aan het voor tenuitvoerlegging vatbare karakter van het vonnis.
De rechtbank overweegt verder ten aanzien van de hoogte van de opgelegde vrijheidsstraf het volgende. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij de vrijheidsstraffen van respectievelijk zes en vijf maanden is overeengekomen met de Poolse officier van justitie. Daarna is er een procedure bij de rechtbank geweest, waarbij een samengestelde gevangenisstraf van 10 maanden is opgelegd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat er geen aanleiding is om het onderzoek ter zitting te schorsen voor nadere vragen.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling;
een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen.

5.Artikel 11 OLW

The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
Wojciech Orlowski and Jakub Lyszkiewicz v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, LM, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 (de rechtbank begrijpt: 14 februari 2020) [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
Gelet op de aanleiding voor de te stellen prejudiciële vragen, is de rechtbank van oordeel dat de antwoorden daarop slechts relevant (kunnen) zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een op of ná 14 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake. De rechtbank zal dan ook niet het onderzoek aanhouden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 284 en 300 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Sieradz – II Criminal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.Te weten: de datum dat de ‘law on the judiciary of 20 December 2019’ in werking is getreden.