ECLI:NL:RBAMS:2025:7738

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
13/086278-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling met veroordeling voor poging tot zware mishandeling en ontslag van rechtsvervolging wegens ontoerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling, omdat niet kon worden vastgesteld dat het letsel van de benadeelde partij als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. Echter, de rechtbank heeft de poging tot zware mishandeling wel bewezen verklaard. De feiten vonden plaats op 18 maart 2025 te Amsterdam, waar de verdachte de benadeelde partij met een ijzeren steel van een bezem/dweil heeft geslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict, wat leidde tot ontslag van alle rechtsvervolging. Dit werd ondersteund door een NIFP-rapportage die aangaf dat de verdachte leed aan schizofrenie en een psychose had tijdens het delict. De rechtbank heeft ook een zorgmachtiging opgelegd voor zes maanden. Daarnaast is de benadeelde partij een schadevergoeding van €600,- toegewezen voor immateriële schade, terwijl de vordering voor materiële schade niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft de in beslag genomen steel van de bezem/dweil onttrokken aan het verkeer, aangezien deze was gebruikt bij het delict.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/086278-25
Datum uitspraak: 10 oktober 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
Nu gedetineerd in [P.I.] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. de Krijger, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Muntjewerf, naar voren hebben gebracht.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [benadeelde partij] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 18 maart 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan
[benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een hersenschudding en/of een of meerdere sneeën in het gezicht en/of een of meerdere blijvend(e) litteken(s) in het gezicht, heeft toegebracht door die [benadeelde partij] een of meermaals met kracht met een ijzeren steel van een bezem/dweil en/of een mariabeeldje en/of een hard voorwerp in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde partij] een of meermaals met kracht met een ijzeren steel van een bezem/dweil en/of een mariabeeldje en/of een hard voorwerp in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 maart 2025 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij] heeft mishandeld door die [benadeelde partij] een of meermaals met kracht met een ijzeren steel van een bezem/dweil en/of een mariabeeldje en/of een hard voorwerp in het gezicht en/of tegen het hoofd te slaan.
(art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verzocht om vrijspraak van het primair tenlastegelegde, omdat op grond van de informatie in het dossier het letsel van [benadeelde partij] niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel.
De officier van justitie acht het subsidiair tenlastegelegde bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair tenlastegelegde, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt van zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in de artikelen 302 en 82 van het Wetboek van strafrecht (hierna: Sr).
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het door verdachte aan [benadeelde partij] toegebrachte letsel kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 Sr. Verdachte wordt daarom vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
4.3.2.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in het dossier de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [benadeelde partij] bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 18 maart 2025 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde partij] meermaals met kracht met een ijzeren steel van een bezem/dweil tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

7.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte moet niet volledig ontoerekeningsvatbaar worden geacht. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte totaal niet in staat was om ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde zijn begrip en wil te vormen. Daarnaast is vanwege het cannabisgebruik van verdachte sprake van ‘culpa in causa’, wat in de weg staat aan het aannemen van ontoerekeningsvatbaarheid.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de inhoud van de NIFP-rapportage van 11 juli 2025 – is sprake van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3.
.
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
Ontslag van alle rechtsvervolging
De rechtbank heeft kennisgenomen van de NIFP-rapportage van 11 juli 2025, opgesteld door J. van der Meer, psychiater. Hieruit blijkt – kort samengevat – het volgende.
Bij verdachte is sprake van schizofrenie en een (matige) stoornis in het gebruik van cannabis. Daarvan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde, in die zin dat sprake was van een (floride) psychose. Er is sprake van een direct verband tussen de inhoud van de psychose en het tenlastegelegde, omdat verdachte een waan had over de aangever waarbij verdachte dacht dat deze hem op seksueel gebied lastig viel en pestte. Dit maakte dat verdachte besloot om aangever aan te vallen. Verdachte werd beheerst door zijn psychose. Het tenlastegelegde wordt daarom vooral gezien als een uiting van het psychiatrische toestandsbeeld dat op dat moment aanwezig was bij verdachte. Volgens de psychiater zal het cannabisgebruik weinig invloed hebben gehad op het tenlastegelegde. Het is mogelijk dat door de cannabis de psychose werd versterkt, maar ook daarin zal verdachte door zijn psychose weinig keuzevrijheid hebben gehad. Dit omdat hij mede als gevolg van de met de psychose samenhangende onrust overging tot het cannabisgebruik. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
Nu voornoemde conclusies van de gedragsdeskundige worden gedragen door zijn bevindingen, maakt de rechtbank die tot de hare. Dit betekent dat dat de rechtbank verdachte niet toerekeningsvatbaar acht voor het bewezen verklaarde feit, zodat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. Mede gelet op de hiervoor weergegeven inhoud van de NIFP-rapportage, leidt wat door de officier van justitie ter terechtzitting is aangevoerd niet tot een ander oordeel.
7.3.2.
Zorgmachtiging
De rechtbank heeft aan verdachte in de zaak met rekestnummer 25/7044, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, Wfz voor de duur van zes maanden verleend.

8.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen een steel van een bezem/dweil met goednummer 6632708.
Dit inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar. Het bewezen geachte is immers met behulp hiervan begaan en dit voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezenverklaarde feiten aangetroffen en kan dienen tot het begaan of voorbereiding van soortgelijke feiten.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 839,- aan vergoeding van materiële schade (de kosten van een nieuwe bril) en € 600,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 2025
.Tevens is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering kan in het geheel worden toegewezen met toepassing van de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft verzocht de gevorderde materiële schade af te wijzen, dan wel niet ontvankelijk te verklaren. Niet kan worden vastgesteld dat de bril van [benadeelde partij] kapot is gegaan als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Tevens kan niet worden vastgesteld wat de waarde was van die bril, en of het gevorderde (de kosten van een nieuwe bril) daarmee enigszins in verhouding staat.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1.
Materiële schade
Voor de stelling dat de bril kapot is gegaan ten gevolge van het bewezen verklaarde feit bevat het huidige dossier geen aanknopingspunt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.4.2.
Immateriële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Hij heeft namelijk lichamelijk letsel opgelopen, zoals blijkt uit het dossier. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij dan recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De vordering, en in het bijzonder dat de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, is voldoende onderbouwd. Gelet hierop en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, zal de rechtbank de vordering dan ook volledig toewijzen en de immateriële schadevergoeding naar billijkheid begroten op
€ 600,-(
zeshonderd euro). Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (18 maart 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
9.4.3.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze – zoals hiervoor overwogen – op een bedrag van
€ 600,-(
zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank zal de maximale gijzeling bij niet-betaling op nul dagen stellen in verband met de ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen schadevergoedingsmaatregel en de onttrekking aan het verkeer zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], voor het bewezene niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer: een steel van een bezem/dweil met goednummer 6632708.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe tot een bedrag van
€ 600,-(
zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[benadeelde partij]aan de Staat
€ 600,- (zeshonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 maart 2025) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op
0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Het bevel tot voorlopige hechtenis heeft de rechtbank op de zitting van 26 september opgeheven met onmiddellijke ingang. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.K. Oosterling – van der Maarel, voorzitter,
mrs. J. Thomas en C.M. Degenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 oktober 2025.