ECLI:NL:RBAMS:2025:7709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
19 oktober 2025
Zaaknummer
11043828 TB EXPL 24-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremie en proceskosten door zorgverzekeraar tegen gedaagde in verstek

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2025 vonnis gewezen in een geschil tussen de naamloze vennootschap Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij vorderde betaling van een bedrag van € 285,28 aan hoofdsom, vermeerderd met proceskosten. Dit bedrag was gerelateerd aan verschuldigde basispremie en zorgkosten die onder het wettelijk eigen risico vielen. De eisende partij heeft verschillende documenten overgelegd, waaronder polisbladen en declaratieoverzichten, om haar vordering te onderbouwen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij aan haar informatieverplichtingen heeft voldaan, zoals voorgeschreven in het Burgerlijk Wetboek. De rechter oordeelde dat de polisvoorwaarden tijdig beschikbaar waren gesteld aan de gedaagde partij en dat deze op een duurzame drager waren verstrekt. De rechter heeft ook overwogen dat de vordering niet onrechtmatig of ongegrond was en dat de gedaagde partij in de proceskosten moest worden veroordeeld.

In de beslissing heeft de kantonrechter de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van de hoofdsom van € 285,28, alsook tot betaling van de proceskosten, die in totaal zijn begroot op € 349,39. De rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
verstek
Afdeling privaatrecht TB
zaaknummer: 11043828 TB EXPL 24-18
vonnis van: 14 oktober 2025
doc: Vvsb
vonnis van de kantonrechter
i n z a k e
de naamloze vennootsschap
Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.
gevestigd te Leiden
eisende partij
gemachtigde: Flanderijn & Van Eck Gerechtsdeurwaarders
t e g e n
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 november 2024,
- de akte van eisende partij, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Eisende partij vordert gedaagde partij te veroordelen tot betaling van een bedrag van 285,28 aan hoofdsom, vermeerderd met de proceskosten. De vordering bestaat uit verschuldigde basispremie en zorgkosten die eisende partij heeft vergoed, maar onder het wettelijk eigen risico vielen. Ter specificatie van deze hoofdsom heeft eisende partij een aantal declaratieoverzichten overgelegd.
2.2.
Verder heeft eisende partij polisbladen overgelegd geldig vanaf 1 januari 2020, vanaf 1 januari 2023 en vanaf 1 januari 2024 waaruit blijkt welk bedrag aan premie gedaagde partij maandelijks verschuldigd is en dat hij een wettelijk risico heeft van € 385,00 per jaar.
2.3.
Eisende partij stelt zich in haar akte op het standpunt dat sprake is van dwingendrechtelijke bepalingen, althans kernbedingen, en dat daarom ambtshalve toetsing aan het consumentenrecht is uitgesloten. Daarin wordt zij niet gevolgd. Ook in dat geval is toetsing aan het toepasselijke consumentenrecht aan de orde, maar wordt dit betrokken in de toetsing.
2.4.
Ingevolge artikel 6:230h lid 2 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet bij overeenkomsten betreffende financiële producten en financiële diensten alleen getoetst worden aan de essentiële informatieplichten van paragraaf 1 en 6 van Afdeling 2b van Titel 5 van Boek 6 BW. Eisende partij stelt dat zij telkens in november in een persoonlijk gericht bericht gedaagde partij heeft medegedeeld dat het polisblad binnen enkele dagen beschikbaar is in de persoonlijke “Mijn”-omgeving, waar gedaagde partij de polis en de voorwaarden kon downloaden en opslaan. Uit de overgelegde bijlage bij het polisblad blijkt dat eisende partij gedaagde partij heeft geïnformeerd over zijn recht om niet akkoord te gaan met prolongatie van zijn verzekering per 1 januari van het volgende kalenderjaar en deze op te zeggen. Ingevolge artikel 6:230x BW had eisende partij gedaagde partij echter ook de mogelijkheid moeten bieden om de verzekeringsovereenkomst tot twee weken na de ingangsdatum alsnog kosteloos te ontbinden. Nu echter in artikel 7 van de Zorgverzekeringswet is bepaald dat de verzekeringnemer “de zorgverzekering uiterlijk 31 december van ieder jaar met ingang van 1 januari van het volgende kalenderjaar kan opzeggen” en eisende partij de polis met de voorwaarden ruim vóór 1 januari 2020, 2023 en 2024 beschikbaar heeft gesteld in de “Mijn”-omgeving, wordt geoordeeld dat daarmee is voldaan aan de op eisende partij rustende informatieverplichting. Ook wordt vooralsnog geoordeeld dat de polis in de “Mijn”-omgeving op een duurzame drager is verstrekt. De kantonrechter gaat daarbij er vanuit dat deze per e-mail is verstrekt. Uit de bijlage bij het polisblad volgt verder dat de polisvoorwaarden raadpleegbaar zijn met de daarin genoemde link “ [internetsite] ”. Eisende partij stelt dat haar polisvoorwaarden lange tijd beschikbaar zijn en zij haar polisvoorwaarden niet zomaar kan wijzigen. Hoewel niet is komen vast te staan dat de link [internetsite] rechtstreeks verwijst naar de aan gedaagde partij persoonlijk gerichte informatie, is gelet op de door eisende partij gestelde omstandigheden voorlopig voldoende aannemelijk dat gedaagde partij de op de overeenkomst van toepassing zijnde voorwaarden (zonder zoektocht naar de juiste voorwaarden) kan opslaan. De omstandigheid dat eisende partij na goedkeuring van de polisvoorwaarden door de NZa deze voorwaarden niet meer kan wijzigen, biedt naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog voldoende waarborg dat aan de vereisten van het Bawag arrest, ECLI:EU:C:2017:38 en het Content Services arrest ECLI:EU:C:2012:419 is voldaan.
2.5.
Tot slot dienen de bedingen waarop een beroep wordt of kan worden gedaan getoetst te worden aan de Richtlijn oneerlijke bedingen (93/13/EG). De basispremie en het wettelijk eigen risico zijn het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst en zijn duidelijk en begrijpelijk vermeld op het polisblad. In dat geval is verdere toetsing aan deze richtlijn niet aan de orde.
2.6.
De vordering komt verder niet onrechtmatig of ongegrond voor en is toewijsbaar.
2.7.
Gedaagde partij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten, gevallen aan de zijde van eisende partij.

3.Beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt de gedaagde partij aan de eisende partij te voldoen:
€ 285,28 ter zake van de hoofdsom;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partij in de kosten van het geding, aan de zijde van de eisende partij tot aan deze uitspraak begroot op: € 137,39 aan explootkosten, € 82,00 aan salaris gemachtigde en € 130,00 aan griffierecht, één en ander, voor zover van toepassing, inclusief btw;
3.3.
veroordeelt gedaagde partij in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 19,00 aan salaris gemachtigde, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw;
3.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door R. Kruisdijk, kantonrechter, en uitgesproken door mr. L. van Berkum, kantonrechter, op 14 oktober 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter