11.3Buitengerechtelijke incassokosten zijn verschuldigd op het moment dat de ene partij haar vordering op de andere partij uit handen geeft. Deze kosten bedragen 15% van de vordering met een minimum van een in de Tarievenlijst (bijlage bij de huurovereenkomst) opgenomen bedrag vermeerderd met BTW.
8. De bedingen over buitengerechtelijke incassokosten (artikel 11.1 en 11.3 zoals hiervoor geciteerd) zijn oneerlijk, omdat daarin niet (voldoende duidelijk) staat dat de wettelijke regeling (artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten) in het geval van een consument moet worden toegepast. Dit kan ertoe leiden dat hogere kosten voor rekening van de consument komen dan wettelijk is toegestaan. De bedingen over buitengerechtelijke incassokosten zijn daarom oneerlijk.
9. Ten aanzien van artikel 11.2 van de Algemene Voorwaarden overweegt de kantonrechter het volgende. Op basis van dit beding kan Ymere een boete opleggen bij niet tijdige betaling van de huurprijs. Deze boete is een gefixeerde schadevergoeding vanwege niet tijdige betaling en treedt daarmee in de plaats van de wettelijke rentebepalingen. Voor de hoogte van de boete verwijst het beding naar de Tarievenlijst. Eiseres heeft de Tarievenlijst echter niet overgelegd. De mogelijkheid bestaat dat de boete veel hoger is of kan zijn dan de wettelijke rente, die een consument normaliter is verschuldigd. Dit zou betekenen dat het beding oneerlijk is.
10. Artikel 11.1 is voorts oneerlijk omdat het de mogelijkheid biedt om meer proceskosten in rekening te brengen dan bij wet voorzien. De kantonrechter is op grond van de wet gehouden om de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te veroordelen en deze proceskosten worden vastgesteld conform het liquidatietarief.
De e-mail van 21 november 2024
11. Indien sprake is van oneerlijke bedingen, moet de kantonrechter deze vernietigen. Eiseres mag deze bepalingen dan niet gebruiken en zij mag normaal gesproken ook geen beroep meer doen op aanvullend recht (zie ECLI:EU:C:2021:68).
12. In dit geval heeft eiseres de onder 4 genoemde e-mail gestuurd waarin zij haar huurders een aanbod doet. Dit aanbod strekt in de kern tot schrapping van alle oneerlijke bedingen die zouden kunnen worden toegepast als de huurder niet of te laat betaalt. Het gaat dan meer specifiek om incassobedingen, proceskostenbedingen, rentebedingen en boetebedingen in de huurovereenkomsten en/of algemene voorwaarden van alle huurders van eiseres. De schrapping van de bedingen heeft tot gevolg dat het doel van de Richtlijn – die strekt tot bescherming van de consument en erop gericht is oneerlijke bedingen uit overeenkomsten te verwijderen – wordt bereikt.
13. Hoewel in de e-mail van 21 november 2024 niet concreet is benoemd welke bedingen eiseres uit de huurovereenkomst en algemene voorwaarden van gedaagde wil verwijderen, begrijpt de kantonrechter uit de redactie van die brief dat het in ieder geval gaat om de artikelen 11.1, 11.2 en 11.3 van de Algemene Voorwaarden als hiervoor geciteerd.
14. Op grond van artikel 6:2 en 6:248 BW is een huurder verplicht zich te gedragen overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid, terwijl het rechtsgevolgen kan hebben als hij dat niet doet. Tot dit handelen overeenkomstig de redelijkheid en billijkheid behoort ook dat de huurder het voor de verhuurder mogelijk moet maken om de overeenkomst en de algemene voorwaarden in overeenstemming te brengen met de Richtlijn. Dit maakt dat huurders het aanbod van eiseres zoals vervat in de e-mail in beginsel dienen te aanvaarden. Het niet aanvaarden van dit aanbod of het niet reageren op dit aanbod door gedaagde, waardoor de oneerlijke bedingen in de huurovereenkomst/huurvoorwaarden blijven staan, kan er onder omstandigheden toe leiden dat het ten aanzien van die oneerlijke bedingen niet langer redelijk is vast te houden aan de gevolgen zoals uiteengezet in het Dexia-arrest (ECLI:EU:C:2021:68). Dat betekent dat in dergelijke gevallen ondanks het bestaan van een oneerlijk beding in de overeenkomst/voorwaarden kan worden teruggevallen op de Nederlandse wetgeving. Zie in dit verband ook de uitspraken van de kantonrechter te Amsterdam van 4 juni 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:3292) en 15 juli 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:5033). 15. Eiseres heeft in de dagvaarding gesteld dat zij de e-mail aan al haar huurders, waaronder gedaagde, heeft gestuurd en dat gedaagde niet op de e-mail heeft gereageerd. In het door eiseres overgelegde bericht staat ook een e-mailadres genoemd, dat aansluit bij de naam en het geboortejaar van gedaagde. Gedaagde is niet in de procedure verschenen zodat door haar ook niet weersproken is dat de e-mail aan haar is verstuurd en door haar is ontvangen. Dat wordt dan ook tot uitgangspunt genomen. Gelet op de datum van de verzending van de e-mail (21 november 2024) en de daarin aan gedaagde gegeven termijn om te reageren (4 weken) is er aanleiding om te oordelen dat vanaf 4 weken na 21 november 2024, dus vanaf 20 december 2024, het redelijk is om ondanks het bestaan van een of meer oneerlijk(e) beding(en) in de overeenkomst/voorwaarden terug te vallen op de Nederlandse wetgeving.
16. Dit betekent dat eiseres in dit geval voor wat betreft de rente en de proceskosten kan terugvallen op de Nederlandse wetgeving, zodat deze in beginsel toewijsbaar zijn zoals gevorderd.
17. Datzelfde geldt voor de buitengerechtelijke kosten. Eiseres heeft gedaagde op 13 maart 2025 aangemaand tot betaling middels een zogeheten 14-dagenbrief. Dat is ruim na het verstrijken van de reactietermijn van 4 weken die was genoemd in de e-mail van
21 november 2024. De 14-dagenbrief voldoet ook aan alle daaraan te stellen eisen.
18. De vordering komt voorts niet onrechtmatig of ongegrond voor, tenzij hierna iets anders is overwogen.
19. De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, nu daarvoor onvoldoende is gesteld.