ECLI:NL:RBAMS:2025:7406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
1319201225
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Afghanistan, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verblijft en thans gedetineerd is. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 16 september 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A. Wagenaar, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen, beoordeeld en geconcludeerd dat de omschrijving van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten voldoende is. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en is van oordeel dat de opgeëiste persoon in overeenstemming met de fundamentele rechten zal worden behandeld na overlevering.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, waarbij de beslissing is genomen op basis van de relevante artikelen van de OLW. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-192012-25
Datum uitspraak: 30 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 12 augustus 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 juni 2025 door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Afghanistan) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [P.I.],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 september 2025, in aanwezigheid van mr. A. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn, met dien verstande dat uit de Informatiestaat SKDB volgt dat opgeëiste persoon de Afghaanse nationaliteit heeft, maar hij ter zitting heeft verklaard dat hij staatloos is.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel. Uit de aanvullende informatie van 21 augustus 2025 volgt dat het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde op 24 juni 2025.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten te summier is omschreven. Uit de omschrijving in het EAB blijkt niet wat de opgeëiste persoon zou hebben gedaan en wanneer en waar dit zou hebben plaatsgevonden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het EAB genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang. Uit de feitsomschrijving in het EAB blijkt onder andere dat de opgeëiste persoon “lid is van een whatsappgroep waarin druggerelateerde opdrachten worden uitgezet” en “in verband kan worden gebracht met het verhandelen van drugs via postzendingen” en “verdachte contacten heeft met personen welke druggerelateerd kunnen worden genoemd en waarbij reeds een aantal overdrachten werden geregistreerd” en “niettegenstaande hij geen officiële beroepsactiviteit uitoefent een woning in Nederland heeft verbouwd en hier intrek in genomen te hebben met zijn gezin”. De feiten zouden zijn gepleegd “te Waasmunster, bij samenhang elders in het Rijk, te Nederland en te Verenigd Koninkrijk, in de periode van 7 september 2024 tot en met heden”.
Op grond van deze feitomschrijving is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzame omschrijving van het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht, en dat voldoende duidelijk is in welke mate de opgeëiste persoon bij dit feit betrokken zou zijn geweest. Een verdere omschrijving is niet vereist, ook niet in gevallen – zoals hier aan de orde – waarin de opgeëiste persoon verklaart onschuldig te zijn. Er is sprake van een vervolgings-EAB, waarbij sprake is van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. . De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht, zal later in België moeten blijken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en is de naleving van het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [4]
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat, gelet op het gevoerde genoegzaamheidsverweer, de summiere feitsomschrijving van feit 1 onvoldoende is om het feit aan te merken als het lijstfeit “deelneming aan een criminele organisatie”.
Oordeel van de rechtbank
Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat vervolging van de feiten met betrekking tot het witwassen beter in Nederland plaats kan vinden. De plaats delict, het bewijs en de financiële opbrengsten bevinden zich namelijk in Nederland. Daarnaast heeft de opgeëiste persoon in Nederland een gezinsleven en werk waardoor overlevering disproportioneel zou zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat moet worden afgezien van de weigeringsgrond omdat het onderzoek in België is aangevangen, het bewijs zich in België bevindt en de verdovende middelen in België zijn ingevoerd en daar zijn aangetroffen. Daarnaast is het Openbaar Ministerie niet voornemens om de feiten zelf te vervolgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank is, gelet op hetgeen de officier van justitie heeft aangevoerd, van oordeel dat de omstandigheid dat voornoemde feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding is om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel..

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [6]
Bij brief van 5 september 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
"1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Dendermonde indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.
3. Sanitaire en hygiëne omstandigheden
Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan de welke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren."
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. L.F. Bögemann en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, ML, ECLI:EU:C:2018:589.