ECLI:NL:RBAMS:2025:7217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
13/338715-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf door het achterlaten van een nepbom in een trein op Centraal Station Amsterdam

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf. De zaak betreft een incident op 12 november 2023, waarbij de verdachte samen met zijn broer een nepbom in een trein op het Centraal Station in Amsterdam heeft achtergelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de plannen van zijn broer en actief heeft bijgedragen aan het creëren van de nepbom. Tijdens de zittingen op 26 maart 2024 en 16 september 2025 heeft de rechtbank de verklaringen van de verdachte, de chatgesprekken tussen hem en zijn broer, en de getuigenverklaringen van de medewerkers van de Veiligheid Nederlandse Spoorwegen in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf, omdat de nepbom bij omstanders redelijke vrees kon opwekken voor een terroristische aanslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf van drie maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn werk en de positieve ontwikkelingen in zijn leven. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een tweede ten laste gelegd feit, namelijk voorbereidingshandelingen van brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet op brandstichting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/338715-23
Datum uitspraak: 30 september 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 maart 2024 en 16 september 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.C. Kramer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Aarts, advocaat in Rotterdam, die waarneemt voor haar kantoorgenoot mr. S. Lodder, naar voren hebben gebracht.
De behandeling van de zaak tegen verdachte heeft gelijktijdig, maar niet gevoegd,
plaatsgevonden met de behandeling van de zaak met parketnummer 13/318627-23 tegen medeverdachte [medeverdachte] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1:
het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf op 12 november 2023;
feit 2:
het medeplegen van voorbereidingshandelingen van het opzettelijk brand stichten met gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, met terroristisch oogmerk op 12 november 2023.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard. De officier van justitie heeft ter onderbouwing met betrekking tot beide ten laste gelegde feiten gewezen op de verklaring van verdachte bij de politie, de chatgesprekken tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , de aangetroffen nepbom op het Centraal Station in Amsterdam en de gedeeltelijke ontruiming van het station.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat uit het dossier blijkt dat bij verdachte geen sprake is geweest van een terroristisch motief of doel, maar slechts van een foute, uit de hand gelopen grap. Verdachte had helemaal geen idee dat zijn broer, medeverdachte [medeverdachte] , de nepbom in de trein daadwerkelijk zou achterlaten. Het medeplegen kan dan ook niet bewezen worden nu er geen sprake is van dubbel opzet op zowel het medeplegen als het gronddelict. Ten aanzien van beide feiten is dan ook geen sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring. Verder is op dit soort zaken een ander artikel 142a Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing, maar dat heeft het Openbaar Ministerie niet ten laste gelegd.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde en licht dit als volgt toe.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de in bijlage II vervatte wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat zijn broer [medeverdachte] op 12 november 2023 een kleine accu heeft meegenomen naar zijn woning. Verdachte heeft verklaard dat hij draadjes aan de accu heeft bevestigd, zodat het geheel eruit zou zien als een bom en dat hij wist dat zijn broer van plan was om deze accu met draadjes ‘voor de grap’ in de trein achter te laten. Dat verdachte ervan op de hoogte was dat zijn broer de nepbom in de trein zou achterlaten blijkt ook uit de chatgesprekken tussen zijn broer en verdachte. Zijn broer heeft de accu met draadjes vervolgens meegenomen en neergelegd op een stoel in een trein op het Centraal Station in Amsterdam en foto’s van de ‘bom’, zoals verdachte het voorwerp noemt in een chatgesprek met zijn broer, naar verdachte gestuurd. Verdachte reageert op de gestuurde foto’s “Prachtig”. Vervolgens heeft een andere man de accu met de draadjes (hierna ook: de nepbom) op het perron gelegd. Een medewerker van Veiligheid Nederlandse Spoorwegen heeft deze nepbom gezien op het perron en hiervan melding gemaakt. Twee verbalisanten zijn ter plaatse gekomen en zagen een zwartkleurig vierkant pakketje liggen op perron 1 dat in geelkleurig tape was gewikkeld, met diverse zwart- en roodkleurige draden en een witkleurige knop eraan bevestigd. Het Real Time Intelligence Center van de politie heeft de foto die de verbalisanten hebben gemaakt, beoordeeld. Hierna is een deel van het station ontruimd. Op 13 november 2023 stuurt zijn broer het volgende bericht naar verdachte “Video gezien bra/ was gisteravond spooropruimingsdienst Defensie spoor 1/ Explosieve alles was erbij politie video", waarop verdachte reageert “Ja prachtig man”. Vervolgens doet verdachte in de chatberichten met zijn broer uitlatingen als: “
als je op het knopje drukt dat hij na 5 of 6 minuten in de brand vliegt”. Ook schrijft verdachte op 13 november 2023 over het nieuws over de ontruiming aan verdachte: “
Ja prachtig man/ P alleen gaat dit misschien voor ons nog wel consequenties krijgen.” Hierop antwoordt zijn broer
:
Als we nu niet meer over praten en bellen en appen dan zal het wel meevallen/Voor jou niet voor mij misschien/Ik zei toch gisteren het komt wel op het nieuws.”
Bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt als volgt.
De wetgever heeft in artikel 83 Sr bepaald welke misdrijven als terroristische misdrijven hebben te gelden. Bedreiging met een terroristisch misdrijf (artikel 285, derde lid, Sr) is daaronder begrepen. In artikel 83a Sr is bepaald dat onder een terroristisch oogmerk onder meer wordt verstaan het oogmerk om de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen. Voor een veroordeling voor bedreiging met een terroristisch misdrijf is niet vereist dat de verdachte zelf ook met dit terroristisch oogmerk heeft gehandeld.
Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Daarnaast is voor zo een veroordeling vereist dat het – tenminste voorwaardelijke – opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan. [1]
Bedreiging met terroristisch misdrijf
Verdachte heeft draadjes aan een accu bevestigd, zodat deze eruit zou zien als een nepbom, en hij heeft samen met zijn broer het plan bedacht dat zijn broer deze accu met draadjes zou achterlaten in een trein. Uit de chatgesprekken tussen verdachte en zijn broer blijkt dat het de bedoeling was dat het voorwerp op een bom leek en zou worden achtergelaten in een trein. Ondanks dat er mensen waren die de ‘bom’ hebben gezien en vonden dat hij er nep uit zag of direct zagen dat het een accu betrof met draadjes eraan vastgeplakt, is de rechtbank van oordeel dat naar algemene objectieve maatstaven de redelijke vrees kon ontstaan bij omstanders dat het om een bom zou gaan. Hierbij speelt een rol dat een willekeurige reiziger niet goed aan de buitenkant kan beoordelen of het een nepbom is of dat het toch een explosief is dat af kan gaan. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat echte explosieven er ook provisorisch uit kunnen zien. Ook vond de medewerker van Veiligheid Nederlandse Spoorwegen de nepbom blijkbaar wel verdacht genoeg eruitzien om er een melding van te maken en is naar aanleiding van deze melding en na beoordeling van een foto van de nepbom door het Real Time Intelligence Center van de politie het perron ontruimd. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op 12 november 2023 bij omstanders in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan dat werd gedreigd met een terroristisch misdrijf en dat dit misdrijf zou worden uitgevoerd. Daarbij speelt een rol dat er in Europa meerdere aanslagen zijn geweest op trein- of metrostations. Op het Centraal Station in Amsterdam zijn ook eerder (terroristische) aanslagen geweest en waren veel mensen aanwezig. Daarmee strekte het mogelijke gevaar zich uit over een grote groep mensen.
Toegepast wetsartikel
Dat er in het Wetboek van Strafrecht een strafbepaling is, te weten artikel 142a Sr, die specifiek betrekking heeft op de situatie waarin een nepbom wordt achtergelaten met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht, doet aan het bovenstaande niet af.
Voorwaardelijk opzet
De verdachte had in ieder geval voorwaardelijk opzet op de bedreiging. Hij heeft het voorwerp in chatgesprekken met zijn broer een ‘bom’ genoemd en aan zijn broer een bericht gestuurd dat hij het prachtig vindt dat de spooropruimingsdienst bij het perron was naar aanleiding van de nepbom die zij hebben gemaakt en zijn broer heeft neergelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kan het gelet op al het vorengaande niet anders zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat anderen (a) zich bedreigd voelden en dat (b) bij hen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat erop was gericht de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, zou worden uitgevoerd. De rechtbank verwerpt dus het verweer van de verdediging.
Medeplegen
Medeplegen kan bewezen worden verklaard wanneer sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. De rechtbank leidt uit de verklaring van verdachte op de zitting en de chatgesprekken tussen verdachte en zijn broer van 12 november 2023 af dat zij samen het plan hebben bedacht om de nepbom in de trein te leggen. Verdachte vraagt immers in een chatgesprek aan zijn broer, wanneer zijn broer in de trein zit, "Heb je de bom geplaatst/ Heb je hem aangezet". Bij het plan om de nepbom in de trein achter te laten bestond de rol van verdachte uit het bevestigen van de draadjes aan de accu om de accu op een bom te laten lijken en de rol van zijn broer bestond uit het neerleggen van de nepbom in de trein. Hieruit volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij het maken van de nepbom en het achterlaten ervan in de trein.
Conclusie
De rechtbank acht derhalve bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf op 12 november 2023.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen, omdat voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen van brandstichting is vereist dat de opzet gericht moet zijn op brandstichting. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat de opzet van verdachte was gericht op het plaatsen van een nepbom, die niet kon ontploffen. Verdachte dient dan ook van het onder 2 ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op 12 november 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, heeft gedreigd met een terroristisch misdrijf, door een op een explosief gelijkend voorwerp in elkaar te zetten en dit voorwerp in een trein met passagiers voorhanden te hebben en vervolgens op een bank te deponeren en in die trein achter te laten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van 99 dagen wat gelijk is aan het voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie een taakstraf gevorderd voor de duur van 120 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen.
8.2.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht – voor het geval de rechtbank tot een veroordeling komt – rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft zich tijdens zijn schorsing aan alle voorwaarden gehouden en heeft zijn leven inmiddels goed op de rit. De raadsvrouw heeft daarom primair verzocht om een gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Een voorwaardelijk strafdeel is volgens de raadsvrouw niet opportuun, gelet op de positieve ontwikkelingen in het leven van verdachte, het tijdsverloop tussen het ten laste gelegde feit en de behandeling ter terechtzitting en het lage recidiverisico, zoals blijkt uit het Pro Justitia rapport van 21 augustus 2024. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om naast een gevangenisstraf een voorwaardelijk strafdeel op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Ook heeft de raadsvrouw verzocht om opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf door draadjes aan een accu te bevestigen zodat de accu op een bom zou lijken, en samen het plan gemaakt dat zijn broer deze ‘nepbom’ in een trein achter zou laten, wat zijn broer ook heeft gedaan. Door eerder gepleegde terroristische aanslagen in onder andere Amsterdam leven gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen dit soort gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht bij de aanwezigen. Ook heeft het plaatsen van de nepbom geleid tot een ontruiming van een deel van het station, veel werk voor de ontruimingsdienst en uren vertraging voor reizigers. Verdachte heeft naar eigen zeggen niet de bedoeling gehad om anderen angst aan te jagen, maar had kunnen en moeten weten wat de impact van zijn handelen zou zijn.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 21 augustus 2024, waaruit blijkt dat verdachte lijdt aan ADHD en een stoornis in het gebruik van cannabis, maar dat het ten laste gelegde volledig aan verdachte kan worden toegerekend. Er wordt geen behandeling geïndiceerd. Verder heeft verdachte op zitting verklaard dat hij een vaste baan heeft, 60 uur per week werkt en dat het heel goed met hem gaat. Hij woont op het vakantiepark waar hij werkt en is over vier maanden klaar met het aflossen van zijn schulden.
De op te leggen straf
Gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, die aanzienlijk lager zijn dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht het in dit kader ook van belang dat bij zowel verdachte als zijn broer geen sprake is geweest van extremistisch gedachtegoed. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de rol van verdachte. Verdachte heeft het plan samen met zijn broer bedacht en de nepbom – al dan niet met hulp van zijn broer – in elkaar gezet, maar niet in de trein gelegd. De rechtbank neemt zijn kleinere rol in het bewezenverklaarde in strafmatigende zin mee.
De rechtbank rekent verdachte wel in strafverhogende zin aan dat zoals uit het Pro Justitia rapport van 21 augustus 2024 blijkt, hij het feit bewust en weloverwogen heeft gepleegd en dat het feit – in tegenstelling tot zijn broer – volledig aan hem kan worden toegerekend. Verdachte had des te meer moeten en kunnen weten wat de gevolgen van zijn handelen konden zijn en had zichzelf en zijn broer hiervoor moeten behoeden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en de vrijspraak voor het tenlastegelegde feit 2, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een taakstraf of deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, mede omdat uit het Pro Justitia rapport van 21 augustus 2024 wordt geconcludeerd dat het recidiverisico laag is en op zitting naar voren is gekomen dat verdachte een vaste baan heeft die stabiliteit in zijn leven geeft.
Alles in overweging genomen, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van bedreiging met een terroristisch misdrijf
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
drie maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C.H. Broesterhuizen, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en M. Smayel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennett, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 september 2025.
De voorzitter en de griffier zijn buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1890.