8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn broer schuldig gemaakt aan bedreiging met een terroristisch misdrijf door een nepbom in een trein op het Centraal Station in Amsterdam achter te laten. Door eerder gepleegde terroristische aanslagen in onder andere Amsterdam leven gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft door zijn handelen dit soort gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht bij de aanwezigen. Ook heeft het plaatsen van de nepbom geleid tot een ontruiming van een deel van het station, veel werk voor de ontruimingsdienst en uren vertraging voor reizigers. Verdachte heeft naar eigen zeggen niet de bedoeling gehad om anderen angst aan te jagen, maar heeft onvoldoende aan de gevolgen voor anderen gedacht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 5 september 2025. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen jaren meermalen is veroordeeld voor bedreiging, vernieling en belediging van ambtenaren, maar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapporten van 9 augustus 2024 en 3 januari 2025 en de reclasseringsadviezen van 8 januari 2024, 23 augustus 2024, 5 maart 2025, 17 maart 2025 en 13 mei 2025 en 16 juli 2025.
Geadviseerd wordt verdachte een tbs met voorwaarden en een GVM op te leggen.
In het meest recente reclasseringsrapport (het maatregelrapport) van 16 juli 2025 wordt ook tbs met voorwaarden geadviseerd en de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden, te weten: geen strafbaar feit plegen, meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan time-out, niet naar het buitenland, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, alcoholverbod, dagbesteding en meewerken aan schuldhulpverlening. Daarnaast wordt schorsing van de voorlopige hechtenis onder dezelfde voorwaarden als de tbs met voorwaarden en een GVM, in de zin van artikel 38z Sr geadviseerd.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen de rapporteurs [reclasseringswerker] , I. Snijders en J.C. Laheij ter zitting als getuige-deskundigen hebben verklaard. Zij hebben volhard in de adviezen om onder meer tbs met voorwaarden op te leggen en hebben dit nader toegelicht en aangevuld. Zij zijn van mening dat verdachte een zeer kwetsbare en beïnvloedbare persoon is die een stevig en duidelijk kader nodig heeft in de vorm van een klinische behandeling binnen een forensisch kader. Ook hebben zij benadrukt dat verdachte nog niet eerder is behandeld binnen een forensisch kader en dat zij hem deze kans willen geven, gelet op de gemotiveerde houding van verdachte. Om deze reden is ook afgezien van het advies om aan verdachte bij een veroordeling TBS met dwangverpleging op te leggen.
Gezien de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf passend is. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, die aanzienlijk lager zijn dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht het in dit kader ook van belang dat bij zowel verdachte als zijn broer geen sprake is geweest van extremistisch gedachtegoed. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Deze omstandigheid weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de vrijspraak voor het tenlastegelegde feit 2, aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, passend en geboden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van tbs met voorwaarden is voldaan: het bewezen geachte feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Op basis van de behandeling ter zitting, de conclusies van de Pro Justitia rapporteurs en de adviezen van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, de oplegging van deze maatregel vereist. Verdachte heeft vanwege zijn psychische problematiek een langdurige en in aanvang klinische behandeling nodig, waarbij ook aandacht moet worden besteed aan zijn middelengebruik. Ook daarna zal verdachte nog langdurige begeleiding en hulpverlening nodig hebben om de kans op recidive te verminderen. Gelet op de ernst van de problematiek, de te verwachten langdurige behandeling en het recidiverisico, acht de rechtbank de oplegging van tbs met voorwaarden noodzakelijk.
De rechtbank heeft op de zitting en in de recente rapportages gezien dat verdachte gemotiveerd is om zich aan voorwaarden te houden. Door het opleggen van de tbs-maatregel met voorwaarden kan verdachte vanuit zijn huidige motivatie starten met de behandeling, terwijl tegelijkertijd de externe druk van een tbs-maatregel met dwangverpleging in beeld blijft. Indien verdachte zich niet aan de voorwaarden houdt, kan immers alsnog een bevel tot dwangverpleging volgen. De rechtbank volgt daarom het advies van de deskundigen, zoals zij ook ter zitting hebben herhaald, en is van oordeel dat oplegging van tbs met voorwaarden het meest passend is. De rechtbank is op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting van oordeel dat verdachte deze kans geboden moet worden omdat verdachte thans lijkt in te zien dat hij de geadviseerde behandelingen nodig heeft om een delict vrij bestaan te leiden en omdat hij binnen dit kader kan laten zien dat hij daarmee daadwerkelijk aan de slag gaat. Tbs met dwangverpleging – zoals primair geëist door de officier van justitie – is naar het oordeel van de rechtbank niet noodzakelijk, gelet op de gemotiveerde houding van verdachte en het feit dat verdachte niet eerder een klinische behandeling binnen een forensisch kader heeft gehad.
De rechtbank zal dan ook aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling opleggen, met daaraan verbonden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in voornoemd rapport van 16 juli 2025 en zoals beschreven in het dictum. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Gemaximeerde tbs-maatregel ingeval van omzetting
Voor het geval op een later moment alsnog verpleging van overheidswege wordt bevolen, overweegt de rechtbank het volgende. Bij het bewezen verklaarde feit is geen sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel is daarom – indien de tbs met voorwaarden wordt omgezet naar tbs met verpleging van overheidswege – gemaximeerd tot een periode van vier jaar. De tbs met voorwaarden kan maximaal negen jaren duren (artikel 38e, tweede lid, Sr).
Dadelijke uitvoerbaarheid
Het is, gelet op de psychische problematiek van verdachte en de omstandigheid dat verdachte nu in een penitentiaire inrichting verblijft en aansluitend moet worden opgenomen in een forensische kliniek, onwenselijk dat er een periode zonder toezicht ontstaat. Gelet op het bepaalde in artikel 38 lid 6 Sr, beveelt de rechtbank dan ook dat de op grond van artikel 38, eerste lid, Sr te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank zal niet de door de officier van justitie gevorderde oplegging van een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr opleggen. Dit is een verstrekkende maatregel waarmee terughoudend moet worden omgegaan. De rechtbank ziet in de (persoonlijke) omstandigheden en de ernst van het feit geen rechtvaardiging voor het opleggen van deze maatregel. Verdachte heeft zich (uiteindelijk) meewerkend opgesteld bij de reclassering en staat open voor deelname aan interventies binnen een forensisch kader, zoals ook blijkt uit het reclasseringsrapport van 16 juli 2025 en het Pro Justitia-rapport van 3 januari 2025 waardoor de rechtbank een GVM niet passend vindt. De rechtbank acht tbs met voorwaarden voor verdachte een meer passend alternatief strafrechtelijk kader.