ECLI:NL:RBAMS:2025:7187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
25/1535
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag filmproductie door het Nederlands Filmfonds

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2025, met zaaknummer AMS 25/1535, is het beroep van eiseres, een stichting uit Amsterdam, ongegrond verklaard. Eiseres had een subsidie aangevraagd bij het Nederlands Filmfonds voor de realisering van een filmproductie. De aanvraag werd afgewezen op basis van adviezen van deskundige filmconsulenten. Eiseres betwistte de afwijzing en voerde aan dat het Filmfonds niet transparant was in de besluitvorming en dat er inconsistenties in de beoordeling waren. De rechtbank oordeelde dat het Filmfonds op goede gronden had afgewezen, omdat de kwaliteit van het filmplan onvoldoende was. Eiseres had niet aangetoond welk nadeel zij had ondervonden van de adviezen van de deskundigen en de procedure was voldoende transparant. De rechtbank benadrukte dat een aanvrager verantwoordelijk is voor zijn eigen aanvraag en dat het Filmfonds in redelijkheid tot de afwijzing had kunnen komen. De rechtbank concludeerde dat er geen strijd was met beginselen van behoorlijk bestuur en dat het beroep ongegrond was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 25/1535

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 september 2025 in de zaak tussen

Stichting [eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde eiseres] ),
en

het bestuur van het Nederlands Filmfonds, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van der Grinten).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de subsidieaanvraag van eiseres. Eiseres heeft subsidie aangevraagd bij het Nederlands Filmfonds (Filmfonds) voor de realisering van de filmproductie “ [projectnaam] ”. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van deze aanvraag. Zij voert daartoe aan dat het Filmfonds bewust niet transparant is over de besluitvorming, doet een beroep op verschillende beginselen van behoorlijk bestuur en stelt dat de beoordeling van de aanvraag inconsistenties bevat. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt dus geen gelijk. Verweerder heeft voldoende inzichtelijk gemaakt hoe en dat er is getoetst aan de beoordelingscriteria die volgen uit de verschillende reglementen van het Filmfonds. Hij mocht daarnaast afgaan op de deskundigheid van haar filmconsulenten bij het beoordelen van deze aanvraag en heeft in redelijkheid tot afwijzing mogen concluderen. Eiseres heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welk nadeel zij zou hebben ondervonden aan het klankborden van de deskundigen voorafgaand aan deze ronde en de procedure was daarnaast voldoende transparant nu de beoordelingscriteria op de website van het Filmfonds te vinden waren. Voor zover eiseres een beroep heeft gedaan op de beginselen van behoorlijk bestuur, slagen deze niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiseres heeft op 15 april 2024 een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van het Deelreglement Realisering van het Filmfonds (Deelreglement) ter realisering van de filmproductie “ [projectnaam] ”. Het gevraagde bedrag aan subsidie is € 1.200.000,-
2.1.
Voor dit project heeft verweerder in de jaren 2020, 2022 en 2023 drie subsidies voor een totaalbedrag van € 94.000,- verleend op grond van het Deelreglement Ontwikkeling. Deze subsidies zagen op de scenario-ontwikkeling, artistieke ontwikkeling en productieontwikkeling. Bij primair besluit van 19 december 2023 heeft verweerder een eerdere subsidieaanvraag ter realisering van de filmproductie “ [projectnaam] ” op grond van het Deelreglement afgewezen. Hiertegen is geen rechtsmiddel aangewend.
2.2.
Met het primaire besluit van 8 juli 2024 heeft het Filmfonds de onderhavige aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 januari 2025 op het bezwaar van eiseres is het Filmfonds bij deze afwijzing gebleven.
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens eiseres [gemachtigde eiseres] en [naam 1] deelgenomen. Namens verweerder is bovenstaande gemachtigde verschenen, samen met [naam 6] ( [functie] ) en mr. A.C. Bergman.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het Filmfonds de subsidieaanvraag in redelijkheid heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Zij zal dit hieronder verder toelichten.
Toetsingskader
5. Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Algemeen Reglement van de Stichting Nederlands Fonds voor de Film (AR) wordt een subsidie ten behoeve van professionele filmproducties en filmactiviteiten verstrekt door het bestuur, ter bevordering van de kwaliteit en diversiteit van filmproducties in Nederland en voor een voor de filmkunst ontvankelijk klimaat in Nederland. Artikel 5 van het AR bevat de beoordelingscriteria waaraan iedere aanvraag dient te voldoen en bepaalt onder andere dat de filmproductie of filmactiviteit inhoudelijke kwaliteit dient te hebben, gebaseerd dient te zijn op een solide filmplan of activiteitenplan en een haalbaar bereik moet hebben. Artikel 6, eerste lid, van het Deelreglement bevat een bepaling voor de beoordeling van de subsidie voor realisering. Volgens lid 1 van dat artikel dient voor toekenning van de aanvraag het oordeel over de kwaliteit van de filmproductie positief te zijn. De kwaliteit van de filmproductie wordt beoordeeld aan de hand van de beoordelingscriteria in artikel 5 van het AR.
6. Volgens vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een bestuursorgaan bij het verlenen, verminderen of beëindigen van subsidies een grote mate van beleidsvrijheid. Dit betekent dat de rechter zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit terughoudend dient op te stellen. De rechtbank beoordeelt of een weigering van subsidie in strijd is met een of meer door betrokkene ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zo zal een dergelijk besluit zorgvuldig moeten zijn voorbereid en van een inzichtelijke motivering moeten worden voorzien, waarbij de relevante beoordelingscriteria zijn betrokken. Beoordeeld moet worden of het bestuursorgaan, met inachtneming van deze beginselen, in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
7. Bij de beoordeling van deze aanvraag heeft verweerder zich laten adviseren door filmconsulenten. Dit zijn adviseurs die zijn geselecteerd op basis van hun professionele deskundigheid. Op basis van vaste rechtspraak geldt als algemeen uitgangspunt dat indien een bestuursorgaan zich bij zijn besluitvorming laat adviseren door een deskundige, het bestuursorgaan op het advies van de deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Bij kunstsubsidies, waarbij het gaat om objectivering van naar hun aard subjectieve oordelen die zich niet licht in woorden laten (samen)vatten, kunnen aan een advies slechts beperkte motiveringseisen worden gesteld. Het gaat erom dat aan de subsidieaanvrager in voldoende mate inzicht wordt verschaft in de gedachtegang die aan het gevolgde advies ten grondslag ligt. De aard van artistieke kwaliteitsoordelen brengt met zich dat de bestuursrechter de adviezen van de filmconsulenten slechts in beperkte mate kan toetsen. [2]
Inhoudelijke beoordeling
8. De rechtbank constateert dat verweerder heeft getoetst aan het in rechtsoverweging 5 genoemde toetsingskader. Hij heeft hiervoor gebruik gemaakt van deskundige filmconsulenten, wiens deskundigheid zelf door eiseres niet wordt betwist. De filmconsulenten hebben de kwaliteit van het filmplan negatief beoordeeld. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de deskundigen voldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom zij tot een negatieve beoordeling komen. Zo hebben zij uiteengezet dat de emotionele verbinding met de hoofdpersonages tot op zekere hoogte uitblijft, dat het personage van [naam 4] op tijden oppervlakkig en ongeloofwaardig is, dat het personage van [naam 5] op afstand blijft, dat het onduidelijk is wat [naam 5] drijft en dat de vertelling op sleutelmomenten helaas te weinig ontroert. Dit zijn allemaal feedbackpunten die in meer of mindere mate ook naar voren zijn gekomen bij de afwijzing van de eerste realiseringsaanvraag op grond van het Deelreglement en de motivering van eerdergenoemde toegekende subsidie in de ontwikkelingsfase. Desondanks heeft eiseres het scenario niet dienovereenkomstig aangepast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op het advies van de deskundigen af mogen gaan en heeft verweerder in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat sprake is van onvoldoende kwaliteit van het filmplan.
9. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat mevrouw [naam 3] , afdelingshoofd van verweerder, naar aanleiding van de afwijzing van de eerste realiseringsaanvraag telefonisch de toezegging aan eiseres zou hebben gedaan dat de afwijzing van die aanvraag niet aan de kwaliteit van het scenario zou liggen, maar meer zag op de positionering van de film. Om die reden heeft eiseres zich in haar nieuwe aanvraag enkel op de verbetering van de positionering van de film gefocust en niets meer veranderd aan het scenario. De rechtbank vat dit op als een beroep op het vertrouwensbeginsel.
9.1.
Uit vaste rechtspraak [3] volgt dat wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel, aannemelijk moet maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja, hoe. De rechtbank oordeelt dat eiseres dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zo betreft het een telefoongesprek, waarvan geen verslag is opgemaakt en van welk gesprek ook overigens uit het dossier niets blijkt. Ter zitting heeft de [functie] van verweerder ontkend dat mevrouw [naam 3] deze toezegging zou hebben gedaan. De stelling van eiseres dat gezegd zou zijn dat de afwijzing niet aan de kwaliteit van het scenario zou liggen, is verder niet te rijmen met het bestreden besluit en ook niet met de afwijzing van de eerste realiseringsaanvraag. In de motivering bij de afwijzing wordt immers niet alleen kritiek geuit op de (toen nog) gebrekkige positionering van de film in de markt, maar komt ook duidelijke kritiek naar voren over de kwaliteit van het scenario. Weliswaar wordt gezegd dat het een solide scenario betreft met invoelbare personages en dat de vertelling een consistente opbouw heeft, maar ook wordt aangegeven dat enkele ontwikkelingen en overgangen op scene-niveau minder geloofwaardig blijven, dat de verhaallijn van [naam 4] in de laatste scenes onvoldoende is uitgewerkt, de ontwikkeling die [naam 4] ondergaat niet overal invoelbaar is uitgewerkt en de sleutelscene nog aandacht behoeft. Ook blijft de toegevoegde waarde van de heliummethode en het vertonen van de procedurele afwikkeling nog onduidelijk. Gelet hierop slaagt het beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
10. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de procedure niet transparant was. De rechtbank stelt vast dat de van toepassing zijnde reglementen met toelichting op de website van het Filmfonds zijn te raadplegen. Hierin worden de beoordelingscriteria en de wijze van beoordeling uitgebreid toegelicht. Dat op de website niet de specifieke weging van de verschillende criteria is weergegeven, is in zoverre niet relevant. De criteria zijn namelijk generiek en worden dus gebruikt voor de beoordeling van zowel een kinderfilm als, zoals in onderhavige geval, een arthousefilm. Het doel van de criteria is kijken of er een complete film voorligt, die succesvol geproduceerd en in de markt gezet kan worden. Daarnaast staat elke aanvraag op zichzelf en is een aanvrager zelf verantwoordelijk voor de volledigheid van zijn of haar aanvraag.
10.1.
Verder heeft eiseres aangevoerd dat er bij de onderhavige aanvraag een wijziging in de beoordeling heeft plaatsgevonden ten opzichte van de eerste realiseringsaanvraag omdat er toen geen sprake was van klankborden tussen filmconsulenten en nu wel. Volgens eiseres is hiermee een nieuw beoordelingscriterium geïntroduceerd, welk criterium eiseres niet bekend was. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat sprake zou zijn van een nieuw en onbekend beoordelingscriterium. Gelet op de toelichting van verweerder op zitting heeft het klankborden slechts plaatsgevonden om de hoogte van de kwaliteitslat van films in een bepaalde aanvraagronde te bepalen. Het klankborden betreft geen beoordeling van individuele aanvragen of afstemming tussen beoordelingen, maar vindt plaats voordat aan de beoordelingscriteria wordt getoetst. Hier komt bij dat eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet heeft onderbouwd welk nadeel zij door dit klankborden heeft ondervonden. De rechtbank gaat er op basis van de stukken vanuit dat ook zonder het klankborden, de kwaliteit van de film door de filmconsulenten als onvoldoende zou zijn bestempeld. Dit nu eiseres er heel bewust voor heeft gekozen om bij de tweede aanvraag zich enkel te focussen op het verbeteren van de positionering van de film en niet op het verbeteren dan wel aanpassen van het scenario. Ter zitting heeft eiseres ook meermaals aangegeven dat het scenario zoals dat nu voorligt wat haar betreft het definitieve eindproduct is. Een keuze die eiseres natuurlijk vrijstaat, nu het hier haar aanvraag betreft, maar wel als consequentie heeft gehad dat de filmconsulenten ook bij de tweede aanvraag de subsidie hebben afgewezen.
11. Van strijd van het bestreden besluit of de totstandkoming daarvan met enig ander algemeen rechtsbeginsel, voor zover dat hierboven niet al aan de orde is gekomen, is de rechtbank evenmin gebleken. Verweerder heeft de subsidieaanvraag in redelijkheid mogen afwijzen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. M.C. Eggink en mr. J.A.W. Jansen, leden, in aanwezigheid van mr. F. van der Maas, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1731.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 9 juni 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1233 en 6 juli 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1903.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694.