ECLI:NL:RBAMS:2025:7181

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
767725
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheidsincident in erfrechtelijke geschil tussen erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 september 2025 uitspraak gedaan in een incident betreffende onbevoegdheid. De eisers, erfgenamen van wijlen [erflater], hebben een vordering ingesteld tegen de gedaagden, erfgenamen van [naam 1]. De eisers vorderen de teruglevering van een woning die eerder door [erflater] aan [naam 1] was geleverd, onder de voorwaarde van een eeuwigdurend vruchtgebruik. De gedaagden hebben verweer gevoerd en stellen dat de rechtbank onbevoegd is, omdat de nalatenschap van [erflater] betrekking heeft op een woning in Bonaire. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij bevoegd is, omdat de gedaagden in Nederland wonen en de procedure niet uitsluitend betrekking heeft op de nalatenschap. De rechtbank heeft het beroep op onbevoegdheid afgewezen en de gedaagden veroordeeld in de proceskosten. De zaak is verwezen naar de rol van 5 november 2025 voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/767725 / HA ZA 25-943
Vonnis in incident van 24 september 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2] ,
wonende te [woonplaats 2] (Verenigde Staten van Amerika),
beiden in hun hoedanigheid van erfgenamen/rechtsopvolgers van
[erflater] ,
eisers in de hoofdzaak in conventie,
gedaagden in de hoofdzaak in reconventie,
verweerders in het incident,
hierna te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. R. Gardeslen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagden in de hoofdzaak in conventie,
eisers in de hoofdzaak in reconventie,
eisers in het incident,
hierna te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. K. van Barneveld-Peters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 3 en 8 april 2024 met producties,
- de incidentele conclusie tot onbevoegdheid en niet-ontvankelijk verklaring en tevens conclusie van antwoord in conventie, tevens van eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
Wijlen [erflater] (hierna: [erflater] ) was sinds circa 1987 tot aan haar overlijden de levensgezel van [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Zij waren niet met elkaar gehuwd en tussen hen bestond geen geregistreerd partnerschap.
2.2.
Op 6 juni 2019 heeft [erflater] bij leven het (blote) eigendom van een woning, gelegen in [plaats] in Bonaire, plaatselijk bekend als [adres] (hierna: de woning) aan [naam 1] geleverd, onder last van een eeuwigdurend vruchtgebruik ten behoeve van [erflater] , waarbij de op USD 560.000,- bepaalde koopsom is omgezet in een geldlening (hierna: de geldlening).
2.3.
Op 14 april 2020 heeft [erflater] aan [naam 1] een bedrag van USD 630.000,- geschonken ter voldoening van een natuurlijke verbintenis en dringende morele verplichting om [naam 1] zo verzorgd mogelijk achter te laten, waarbij in de akte tevens is bepaald dat de schenking wordt verrekend met de geldlening als hiervoor onder 2.2 bedoeld.
2.4.
[naam 1] is op [overlijdensdatum 1] 2023 overleden, nadat zij in het voorjaar van 2023 plotseling ernstig ziek was geworden. [erflater] is, hangende deze procedure, op [overlijdensdatum 2] 2025 overleden.
2.5.
[eisers] zijn de zoons van [erflater] (uit een eerdere relatie) en tevens gezamenlijk de enige wettelijke erfgenamen van [erflater] .
2.6.
[gedaagden] zijn de enige wettelijk erfgenamen van [naam 1] . [gedaagden] zijn de biologische kinderen van de zus ( [naam 2] ) van [naam 1] .

3.Het geschil in de hoofdzaak in conventie

3.1.
[eisers] vorderen, als de erfgenamen van [erflater] en als zijn rechtsopvolgers onder algemene titel, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis en samengevat weergegeven, de hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] :
I. tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, door uiterlijk binnen vier weken na het te wijzen vonnis mee te werken aan de terug levering aan [eisers] van de woning op straffe van een dwangsom;
II. in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eisers] hebben de vordering zoals gezegd overgenomen van [erflater] en gronden hun vordering, samengevat weergegeven, op een tussen [erflater] met [gedaagden] gemaakte afspraak, ter naleving van de wens van [naam 1] , om de woning om niet aan [erflater] terug te leveren. De aanvankelijke levering van de woning van [erflater] aan [naam 1] was bedoeld om in het geval van zijn overlijden, [erflater] was immers 16 jaar ouder dan [naam 1] , [naam 1] zo verzorgd mogelijk achter te laten. Onverwacht is echter [naam 1] degene geweest die ziek werd en als eerste is komen te overlijden. Het was daarom de wens van [naam 1] om de woning om niet terug te leveren aan [erflater] . Omdat [naam 1] daartoe niet meer in staat was heeft [erflater] daartoe een afspraak met [gedaagden] als beoogde erfgenamen van [naam 1] gemaakt, waarvan in deze procedure nakoming wordt gevorderd. Ter onderbouwing van hun stellingen hebben [eisers] diverse stukken, waaronder e-mails en een schriftelijke verklaringen van [naam 3] overgelegd.
3.3.
[gedaagden] voeren gemotiveerd verweer. Zij betwisten dat er een geldige afspraak/overeenkomst tot teruglevering van de woning tot stand is gekomen dan wel beroepen zij zich erop, onder verwijzing naar artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat deze overeenkomst buitengerechtelijk is vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden, dwaling, bedrog dan wel bedreiging.

4.Het geschil in de hoofdzaak in reconventie

4.1.
[gedaagden] vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht te verklaren dat van een geldige overeenkomst van schenking van de woning geen sprake is, dan wel dat deze is vernietigd;
II. de veroordeling van [eisers] tot afgifte van de goederen uit de nalatenschap van [naam 1] die zich nog onder hen bevinden zoals benoemd in randnummer 47 van de conclusie van eis in reconventie;
III. de veroordeling van [eisers] in de proceskosten, inclusief nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.2.
[eisers] hebben nog niet geconcludeerd voor antwoord in reconventie.

5.Het geschil in het incident

5.1.
[gedaagden] vorderen dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en/of dat [eisers] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen.
5.2.
Zij stellen hiertoe dat de zaak betrekking heeft op een vordering van een nalatenschap die is opengevallen in Bonaire. Het betreft immers een vermeende vordering van de nalatenschap van [eisers] op de erven van [naam 1] . Volgens [eisers] zou er door/namens hun vader bij leven een overeenkomst zijn gesloten met [gedaagden] over de teruglevering van de woning. [erflater] is weliswaar overleden te [woonplaats 1] maar zijn laatste gewone woon- en verblijfplaats in de zin van artikel 268 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) was Bonaire, waardoor de rechter te Bonaire ergo het Gemeenschappelijke Hof van Justitie van Aruba, Curaçao Sint Maarten, Bonaire, Sint-Eustatius en Saba bevoegd is.
Daarnaast menen [gedaagden] dat [eisers] niet-ontvankelijk zijn in hun vordering nu is gebleken dat er in de nalatenschap van [erflater] een executeur is benoemd die ingevolge artikel 4:145 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) exclusief bevoegd is de nalatenschap in rechte te vertegenwoordigen.
5.3.
[eisers] voeren gemotiveerd verweer en menen dat deze rechtbank wel bevoegd is van de zaak kennis te nemen.
De procedure is door [erflater] aanhangig gemaakt en na zijn overlijden door zijn rechtsopvolgers onder algemene titel voortgezet. Het betreft een dagvaardingsprocedure waarbij eisers nakoming vorderen van een verbintenis op grond van artikel 3:296 BW. Op grond van artikel 2 Rv is de Nederlandse rechter bevoegd in dagvaardingsprocedures indien de gedaagde in Nederland woont. Hieraan doet niet af dat [erflater] woonachtig was op Bonaire, de procedure ziet niet op een zaak betreffende een nalatenschap, maar ziet op een vordering tot nakoming, welke vordering op eisers is overgegaan als rechtsopvolgers onder algemene titel. Artikel 268 Rv ziet op verzoekschriftprocedures betreffende nalatenschappen en is daarom niet van toepassing op de onderhavige procedure, zijnde een dagvaardingsprocedure. Daarbij komt dat op grond van artikel 104 lid 1 Rv in dagvaardingsprocedures betreffende nalatenschappen
medebevoegd is de rechter van de laatste woonplaats van de overledene. Het gaat daarbij om een alternatieve bevoegdheid, daarnaast blijft bevoegd de rechter van de woonplaats van gedaagden ex artikel 99 Rv. Eisers mogen dan kiezen en zij hebben, ook om proceseconomische redenen, ervoor gekozen deze procedure bij deze rechtbank in Amsterdam aanhangig te maken nu vrijwel alle bij deze procedure betrokken partijen hun woonplaats [woonplaats 1] hebben.
Verder menen [eisers] dat zij wel degelijk ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De erfgenamen zijn slechts niet bevoegd als de toestemming van de executeur tot het optreden in rechte ontbreekt. De executeur heeft echter uitdrukkelijk wel toestemming verleend. Daarom gaat het beroep op artikel 4:145 lid 2 BW niet op, aldus [eisers]
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
Aan het oorspronkelijk door [erflater] gevorderde wordt een met [gedaagden] gemaakte afspraak ten grondslag gelegd, waarvan nakoming wordt gevorderd. Daarbij heeft te gelden dat [erflater] enerzijds en [gedaagden] anderzijds niet rechtstreeks in een erfrechtelijke verhouding tot elkaar staan. Zij hebben een dergelijke positie ook niet verworven door een erfrechtelijke relatie tussen [erflater] en [naam 1] . In de verklaring van erfrecht staat namelijk dat het Testament 2015 geen effect zal sorteren, omdat de legataris uit dat testament ( [naam 1] ) is vooroverleden. De omstandigheid dat inmiddels ook [erflater] is overleden na het uitbrengen van de dagvaarding waardoor de vordering uit overeenkomst in de nalatenschap van [erflater] valt, doet er niet aan af dat onder de overeenkomst zelf wordt gevorderd. Dat betekent dat het door [gedaagden] aangehaalde artikel 268 Rv toepassing mist.
6.2.
Op grond van het bepaalde in de artikelen 2 en 99 Rv is de Nederlandse rechter bevoegd in dagvaardingsprocedures indien de gedaagde in Nederland woont, en is deze rechtbank bevoegd aangezien beide gedaagden in [woonplaats 1] woonachtig zijn.
6.3.
Het beroep op niet-ontvankelijkheid van [eisers] is een verweer dat pas in de hoofdzaak aan de orde komt, tenzij blijkt van een evidente niet-ontvankelijkheid. Daarvan is geen sprake gelet op de expliciete toestemming voor het voortzetten van de gerechtelijke procedure door mr. Gardeslen die van de executeur is overgelegd door [eisers]
6.4.
Gelet op het voorgaande is het incidenteel gevorderde niet toewijsbaar. [gedaagden] zullen als de in het incident in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de door [eisers] in het incident gemaakte kosten, die worden begroot op € 614,- (1 punt x tarief II) aan salaris advocaat, te vermeerderen met rente en nakosten als in de beslissing vermeld.
In de hoofdzaak
6.5.
Nu [eisers] nog niet hebben geconcludeerd voor antwoord in reconventie, zal de zaak voor het alsnog nemen van die conclusie naar de rol worden verwezen.

7.De beslissing

De rechtbank
in het incident
7.1.
wijst het incidenteel gevorderde af en acht zich bevoegd van dit geschil kennis te nemen,
7.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten van € 614,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagden] niet tijdig aan deze veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten zij € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
7.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
7.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.5.
verwijst de zaak naar
de rol van 5 november 2025voor het nemen van een conclusie van antwoord in reconventie,
7.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning, rechter, bijgestaan door
mr. C.L. de Rijke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2025.