3.3.1.Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 30 juli 2023 om 00:30 uur dacht aangever een afspraak te hebben met ene ‘ [naam 3] ’ op [straatnaam] in [plaats] . Daar aangekomen werd hij echter aangesproken door twee voor hem onbekende mannen (hierna: NN1 en NN2) die hem een plantsoen induwden. Hierbij richtte NN1 richtte een vuurwapen op aangever en hoorde hij die zeggen: “
[naam 3] komt niet, kijk even wat ik bij me heb, ga zitten, we gaan even goed met je praten”. Onder bedreiging van een vuurwapen moest aangever zijn telefoon afgeven en de bijbehorende toegangscode en de inloggegevens voor het gebruik van internetbankieren ter beschikking stellen. Onder dreiging van het vuurwapen moest hij van NN1 en NN2 meelopen naar een nabijgelegen woning aan [adres 2] . Daar werd hij enkele uren vastgehouden en vastgebonden met tie-wraps, waarbij hij afwisselend werd bewaakt door verschillende personen en het vuurwapen – zichtbaar voor aangever – telkens aan verschillende personen werd overgedragen. Ondertussen zag aangever dat de sleutels van zijn woning uit zijn tas werden gepakt. NN1 vertelde aangever dat ze in zijn woning waren geweest en vroeg aan aangever waar hij de sleutel van zijn kluis in de woning had verstopt. Ook viel het aangever op dat ze druk bezig waren met zijn telefoon en NN1 zei tegen hem dat ze bezig waren om het tijdslot van zijn bankapplicatie eraf te krijgen. Nadat NN1 had aangegeven dat ze gingen opbreken, is aangever door NN1 en twee andere mannen naar buiten begeleid, waarna zij zich met een taxi naar een andere woning, gelegen aan [adres 3] , begaven. Gedurende de taxirit had NN1 het vuurwapen in zijn jaszak en liet hij een berichtje aan aangever zien waarin stond dat hij zich rustig moest houden. De hele daaropvolgende dag en nacht heeft aangever in deze woning verbleven. Hoewel NN1 en de andere twee mannen inmiddels de woning hadden verlaten, werd aangever bewaakt door meerdere mensen die in en uit de woning liepen. Pas de volgende ochtend op 31 juli 2023 zag aangever, toen één van zijn bewakers even wegliep, kans om de woning te ontvluchten. Hij is vervolgens direct naar het politiebureau gerend, waar hij zich heeft gemeld en om hulp heeft gevraagd. Op dat moment was er al een totaalbedrag van € 23.452,07 van zijn bankrekeningen overgemaakt en opgenomen. Daarnaast zijn uit zijn woning een creditcard en een e-reader weggenomen.
Uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat NN1 zich, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing, wederrechtelijke vrijheidsberoving, computervredebreuk, diefstallen door middel van valse sleutels. Uit het voorgaande blijkt ook dat NN1 hierbij een coördinerende rol heeft gehad.
3.3.2.Identificatie van NN1 als verdachte
Herkenningen verbalisanten
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte NN1 is. De camerabeelden van [straatnaam] van 30 juli 2023 zijn aan aangever getoond. Aangever heeft NN1 – degene die volgens hem de hoofddader is en die er van het begin tot het eind bij betrokken is geweest – op die beelden aangewezen. Verder heeft aangever bij de politie verklaard dat hij – tijdens zijn gevangenhouding – heeft waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte 2] telefonisch contact had met NN1 en dat hij op het beeldscherm van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft kunnen zien dat NN1 onder de naam ‘ [naam 1] ’ was opgeslagen. Een still van de camerabeelden waarop NN1 te zien is, is vervolgens intern onder de politie verspreid. Vijf verbalisanten hebben verdachte op die still herkend, waarvan vier verbalisanten ambtsedig hebben verklaard verdachte persoonlijk te kennen.
Daarnaast zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tijdens hun verhoren met de still van NN1 en/of een politiefoto van verdachte geconfronteerd, waarna zij verklaarden dat zij de persoon op die foto’s herkenden als ‘ [naam 1] ’ of ‘ [naam 2] ’, betrokken bij de feiten. Ook getuige [getuige] – met wie aangever dacht een afspraak te hebben omdat diens foto is gebruikt voor een lokprofiel – heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat hij NN1 herkent als iemand met wie hij in dit verband eens heeft afgesproken. Getuige [getuige] refereert hierbij aan NN1 als ‘ [naam 2] ’. Op de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] zijn ook berichten aangetroffen met een contact met de naam ‘ [naam 1] ’. Op zitting heeft verdachte verklaard dat het zou kunnen dat hij wel eens ‘ [naam 2] ’ wordt genoemd.
Betrouwbaarheid van de herkenningen
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht de herkenningen uit te sluiten van het bewijs, omdat zij niet betrouwbaar zijn. Om de betrouwbaarheid van de herkenningen te toetsen sluit de rechtbank aan bij een in de rechtspraak ontwikkeld kader.
De rechtbank stelt voorop dat er behoedzaam moet worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt er bij de beoordeling van het bewijs op neer dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
De rechtbank heeft de volgende elementen in haar beoordeling betrokken. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner de herkende verdachte kent. Hoe beter men de herkende verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de (laatste) ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe groter de bewijskracht van die herkenningen is. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
Beoordeling van de herkenningen
Naar het oordeel van de rechtbank is de still van de camerabeelden die zich in het dossier bevindt, van voldoende kwaliteit om daar herkenningen op te baseren. Hoewel de still niet in alle processen-verbaal even duidelijk is afgedrukt, betreft het een duidelijke foto waarop een groot gedeelte van het gezicht van een persoon goed te zien is. Daarnaast is er op de still een stukje van de haarkleur, de haardracht en de gezichtsbeharing van de persoon te zien.
Verbalisant [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ) heeft de still bekeken en heeft verklaard dat hij verdachte op de still herkent aan meerdere opvallende uiterlijke kenmerken. Verbalisant herkent verdachte aan de vorm van zijn hoofd, zijn donkere ogen, oogopslag en zijn donkerkleurige sik en vlassnor. Het door de verbalisant genoemde postuur en de oren van verdachte zijn niet zichtbaar op de still. In een proces-verbaal met nummer 193 en documentcode 18786929 (p. 72) is toegelicht dat deze uiterlijke kenmerken zijn genoemd, omdat de verbalisant heeft aangegeven dat hij het uiterlijk van [verdachte] omschrijft. [verbalisant 1] kent verdachte door een ander onderzoek waar verdachte bij betrokken was. Daarnaast heeft hij meerdere doorzoekingen in zijn woning gedaan, waardoor de verbalisant ook weet dat het uiterlijk van verdachte niet gelijkend is aan dat van zijn broers. Tot slot verklaart de verbalisant dat hij de herkenning zonder overleg met collega’s heeft gedaan.
Ook verbalisant [verbalisant 2] (hierna: [verbalisant 2] ) heeft verdachte op de still herkend aan de hand van de bouw van zijn gezicht, zijn neus, zijn ogen, zijn postuur, zijn haardracht en zijn haarkleur. Net als verbalisant [verbalisant 1] kent verbalisant [verbalisant 2] verdachte uit de wijk waar hij werkzaam is.
Anders dan de vorige twee verbalisanten, heeft verbalisant [verbalisant 3] (hierna: [verbalisant 3] ) verdachte pas herkend op de still na het zien van zijn politiefoto en niet omdat hij verdachte persoonlijk kent. [verbalisant 3] herkent verdachte op de still aan de vorm van zijn hoofd, kaaklijn, neus, mond, ogen, wenkbrauwen, haardracht en baardgroei.
Verbalisant [verbalisant 4] (hierna: [verbalisant 4] ) kan verdachte omschrijven als een man van [nationaliteit] afkomst met een licht getint uiterlijk, een mager postuur, een lengte van 1.75 meter, opvallende neusvleugels, rode lippen met een scherpe omranding, een boze/norse blik in zijn ogen, warrig donker haar, lichte snorgroei en een sikje. Op basis van dit signalement, dat de verbalisant ambtshalve bekend is en omdat hij verdachte in zijn werkgebied regelmatig tegenkomt, heeft hij verdachte op de still herkend als NN1. De omschreven lengte is niet accuraat, want verdachte is veel langer.
Tot slot heeft verbalisant [verbalisant 5] (hierna: [verbalisant 5] ) verdachte op de still herkend. Verbalisant [verbalisant 5] kent verdachte ambtshalve, omdat verdachte woonachtig is in het gebied waarin hij werkt en hij verdachte eerder heeft gecontroleerd.
Nu vijf verbalisanten hun proces-verbaal op ambtseed of op ambtsbelofte hebben opgemaakt, is sprake van vijf afzonderlijke herkenningen. Daarnaast hebben alle verbalisanten – op verbalisant [verbalisant 1] na – op verzoek van de rechtbank een aanvullend proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin zij vragen van de rechtbank beantwoorden die betrekking hebben op de door hun opgemaakte herkenningen. Hierin verklaren de verbalisanten dat ze de herkenning alleen hebben verricht en hierover geen contact hebben gehad met andere collega’s. Van feiten of omstandigheden die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken is niet gebleken. Dat [verbalisant 4] de lengte van verdachte onjuist heeft geschat, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank acht de herkenningen dan ook betrouwbaar. Zij betrekt hier tevens bij dat het gaat om in totaal vijf herkenningen en dat bijna alle verbalisanten – op verbalisant [verbalisant 3] na – voorafgaand aan hun herkenningen ambtshalve met verdachte bekend waren.
Er staat geen rechtsregel aan in de weg om – met de daarbij gepaste behoedzaamheid – gebruik te maken voor het bewijs van de verklaring van een getuige die de dader van een strafbaar feit zegt te herkennen op een bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor bij de politie op 1 augustus 2023, op de vraag wie diegene is die aangever als NN1 beschrijft, verklaard: “
Ja, dat is dus die [naam 1]”. Vervolgens heeft hij in zijn verhoor van 21 september 2023 in reactie op het tonen van de politiefoto van verdachte als volgt verklaard: “
Dat is [naam 1] , de [naam 1] die ik via [naam 4] heb leren kennen en dit met die blanke man in mijn woning is geweest. Ik ben bang hoor. Ik voel mij niet meer veilig in mijn woning.” De rechtbank vindt de herkenning door [medeverdachte 1] betrouwbaar, omdat hij ‘ [naam 1] ’ voorafgaand aan de gebeurtenissen al kende en ook op 30 juli 2023 urenlang heeft meegemaakt en dus goed heeft gezien en niet vluchtig. De omstandigheid dat [medeverdachte 1] zijn verklaring later bij de rechter-commissaris heeft ingetrokken maakt dit niet anders. [medeverdachte 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de politie hem zou hebben gepusht, maar daarvoor zijn geen aanwijzingen. De rechtbank vindt het daarentegen aannemelijk dat [medeverdachte 1] zijn verklaring heeft ingetrokken uit angst voor verdachte, waarover hij in het verhoor van 21 september 2023 al had verklaard. De herkenning van verdachte door [medeverdachte 1] kan dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft in zijn verhoor van 4 oktober 2023 op de vraag “
Wie is [naam 2] / [naam 1] ?” de still van NN1 aangewezen. Nadat hem de politiefoto van verdachte werd getoond en hem werd gevraagd “
Wie is dit?”, antwoordde [medeverdachte 2] : “
Dat is [naam 2]”. Ook deze herkenning vindt de rechtbank betrouwbaar, omdat [medeverdachte 2] [naam 1] al kende en hij zonder aarzeling met herkenning op de politiefoto van verdachte reageerde. De verdediging heeft terecht opgemerkt dat zij bij [medeverdachte 2] , die een belastende verklaring heeft afgelegd, geen gebruik heeft kunnen maken van haar ondervragingsrecht. De rechtbank volgt de verdediging echter niet in de stelling dat hierdoor de verklaring van [medeverdachte 2] niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De verklaring van [medeverdachte 2] is immers niet het enige of doorslaggevende bewijsmiddel voor de identificatie van verdachte als NN1 en kan daarom dus voor het bewijs worden gebruikt.