ECLI:NL:RBAMS:2021:1379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
13/285393-20, 13/005172-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van woninginbraken met vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs

Op 5 maart 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van meerdere woninginbraken. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 19 februari 2021 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. M.H. Aalmoes, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte woninginbraken gepleegd op verschillende data in 2020, waaronder in Rotterdam, Zaandam, Amersfoort, Sassenheim en andere locaties. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijsvoering voornamelijk berustte op camerabeelden en herkenningen door verbalisanten. Echter, de rechtbank oordeelde dat de kwaliteit van de camerabeelden en de herkenningen onvoldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen voor de meeste feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de feiten 2, 3 en gedeeltelijk van feit 5, maar achtte de betrokkenheid bij feit 1 en feit 4 bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank benadrukte de ernst van woninginbraken en de impact op slachtoffers, en nam het advies van de reclassering over voor de voorwaarden van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/285393-20 en 13-005172-17; 13-092708-18 (gev. ttz); 13-163391-18 (gev. ttz) ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging
Datum uitspraak: 5 maart 2021
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 februari 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van een woninginbraak op 29 januari 2020 te Rotterdam;
2. het medeplegen van een woninginbraak op 6 februari 2020 te Zaandam;
3. het medeplegen van een woninginbraak op 7 april 2020 te Amersfoort;
4. het medeplegen van een woninginbraak op 4 september 2020 te Sassenheim;
5. het medeplegen van meerdere pogingen tot woninginbraak op 12 februari 2020 en/of
11 mei 2020 te Rotterdam en/of Zaandam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De raadsvrouw heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de herkenningen die door de verbalisanten aan de hand van de camerabeelden zijn gemaakt niet kunnen bijdragen aan het bewijs nu deze beelden van zeer slechte kwaliteit zijn en de herkenningen daarmee onvoldoende betrouwbaar. Daarnaast zijn het steeds dezelfde verbalisanten die verdachte herkennen en zijn de omschrijving van de persoonskenmerken waaraan zij verdachte herkennen ten aanzien van alle feiten gelijkluidend en in algemene bewoordingen. Specifieke persoonskenmerken worden niet genoemd. Het dossier biedt naast de herkenningen door de verbalisanten geen ondersteunend bewijs die maken dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Algemene overweging
Verdachte wordt beschuldigd van het medeplegen van vier voltooide woninginbraken en drie pogingen daartoe.
Op grond van het dossier kan de rechtbank – kort samengevat – vaststellen dat bij een groot deel van de inbraken en de pogingen daartoe dezelfde modus operandi wordt gebruikt. Deze modus operandi houdt in dat er, met uitzondering van feit 4, steeds twee of drie mannen de centrale hal van een appartementencomplex ingaan, die mannen vervolgens, nadat één van hen bij de appartementen heeft aangebeld via de centrale deurbel, met de lift of de trap verder het gebouw ingaan en korte tijd later weer vertrekken. Bij de woningen waar ingebroken is of geprobeerd is in te breken, is het cilinderslot verwijderd of zit er een schroef in de cilinder van het slot.
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten stelt de rechtbank vast dat het bewijs naast de aangiften in overgrote mate berust op de camerabeelden en de herkenningen van verdachte en zijn medeverdachte(n) door diverse verbalisanten. In het dossier bevinden zich stills van camerabeelden die veelal in de centrale hal en de liften van de betreffende appartementencomplexen zijn gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat een aantal van die stills zeer donker en onduidelijk zijn. Door de officier van justitie is betoogd dat de kwaliteit van de bewegende beelden in zijn algemeenheid beduidend beter is dan stills die zich in het dossier bevinden en dat de herkenningen van de verbalisanten vooral naar die bewegende beelden zijn te herleiden.
Ten aanzien van de herkenningen door de verbalisanten
De rechtbank stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met de beoordeling van herkenningen. Dit geldt te meer als deze herkenningen de enige bewijsmiddelen zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij het hem ten laste gelegde kunnen aantonen. Het komt er bij de beoordeling van het bewijs op aan dat kan worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning zijn de volgende elementen van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of de camerabeelden of stills daarvan, voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Hierbij is van belang wat de mate van kwaliteit van de beelden is en in hoeverre hierop voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Het tweede beoordelingselement staat daarmee in nauw verband, namelijk hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte dient de rechtbank te bekijken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken.
De rechtbank merkt op dat zij voor de beoordeling van de camerabeelden en de herkenning van verdachte en zijn medeverdachte(n) is aangewezen op de kwaliteit van de stills die zich in het dossier bevinden. De kwaliteit van de bewegende beelden kan de rechtbank – met uitzondering van de beelden behorende bij een poging van feit 6 – niet beoordelen aangezien deze niet door het Openbaar Ministerie aan het dossier zijn toegevoegd. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat zij zelf geen van de bewegende beelden heeft gezien.
De rechtbank is tot de volgende conclusies gekomen.
3.3.2
Vrijspraak voor de feiten 2, 3 en gedeeltelijke vrijspraak voor feit 5.
3.3.2.1 Ten aanzien van feit 2, het medeplegen van een woninginbraak op 6 februari 2020 aan de [adres 1] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 1] blijkt dat op 6 februari 2020 tussen 8.30 uur en 21.45 uur een inbraak is gepleegd in de woning aan de [adres 1] waarbij goederen zijn weggenomen waaronder laptops, sieraden en parfum. Het cilinderslot van de voordeur blijkt verwijderd te zijn. Deze woning ligt op de twaalfde etage van een appartementencomplex. Op camerabeelden van het noodtrappenhuis van het complex is te zien dat er om 15.22 uur drie mannen het complex betreden, daarna de trap oplopen en vervolgens uit het zicht verdwijnen. Om 15.23 uur stappen de drie personen uit de lift op de begane grond en houden hun handen voor hun gezicht. Om 15:26 uur stappen de drie mannen in de lift die in een vloeiende beweging naar de twaalfde etage gaat. De lift staat daar langere tijd stil. Om 15:39 uur lopen de drie personen de trap af bij het noodtrappenhuis waarbij één van de mannen een tas in zijn hand heeft. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verdachte als één van de drie mannen herkend op bewegende beelden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de stills van de bewegende beelden donker en van slechte kwaliteit zijn. Deze stills zijn onvoldoende duidelijk en helder om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren. Duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zijn niet zichtbaar. Er kan dan ook niet worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Gelet op het ontbreken van verder ondersteunend (forensisch) bewijs kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de woning aan de [adres 1] , zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken.
3.3.2.2. Ten aanzien van feit 3, het medeplegen van een woninginbraak op 7 april 2020 aan de [adres 2] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 2] blijkt dat als zij op 7 april 2020 om 11.30 uur terugkomt bij haar appartement, zij deze niet in kan, omdat de cilinder van het slot van de voordeur kapot is gemaakt. Aangeefster haalt de buurman erbij en terwijl zij daar samen voor de deur staan, gaat de deur open en komen er twee donkergekleurde mannen uit de woning van aangeefster die via het trappenhuis naar beneden gaan. De woning is overhoop gehaald en er zijn goederen weggenomen, waaronder sieraden.
Een buurtbewoner, die twee flats verderop woont, heeft op de ochtend van de inbraak een foto gemaakt van twee mannen die op straat liepen en die haar opvielen omdat zij hen nooit eerder had gezien. Deze foto bevindt zich in het dossier. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] herkennen op deze foto één van de twee personen als verdachte.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de foto in het dossier (pagina 340) van onvoldoende kwaliteit is om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren, omdat duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken niet zichtbaar zijn.
Nu aanvullend ondersteunend bewijs in het dossier ontbreekt, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte betrokken is geweest bij de inbraak in de woning aan de [adres 2] zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken.
3.3.2.3. Ten aanzien van feit 5, de poging tot het medeplegen van een woninginbraak op 11 mei 2020 aan de [adres 3]
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 3] blijkt dat er op 11 mei 2020 om 19:56 uur geprobeerd is in te breken in zijn woning op de negende verdieping aan de [adres 3] . Als aangever om 19.56 uur op de balustrade naar zijn woning loopt ziet hij twee personen bij zijn deur staan. De mannen lopen zijn richting op en als hij bij de deur komt ziet hij dat er een schroef in het cilinderslot zit.
Het oordeel van de rechtbank
De stills van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden (vanaf pagina 384) zijn zeer donker en daarop zijn geen onderscheidende persoonskenmerken te zien. [verbalisant 4] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 1] hebben bewegende beelden gezien en verdachte herkend als een van de twee personen in de lift van het complex.
De bewegende beelden zijn echter niet aan het dossier gevoegd, zodat de rechtbank de kwaliteit ervan niet heeft kunnen beoordelen. Er kan dan ook niet worden getoetst of de aan de hand van foto’s of beelden door de verbalisanten gedane herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Nu het aan steunbewijs ontbreekt, acht de rechtbank dit feit niet bewezen zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
3.3.3
Bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 1, 4 en 5.
3.3.3.1 Ten aanzien van feit 1, het medeplegen van een woninginbraak op 29 januari 2020 aan de [adres 4] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 4] blijkt dat er op 29 januari 2020 tussen 11.50 uur en 12.40 uur is ingebroken in zijn woning op de zevende etage aan de [adres 4] waarbij diverse goederen, zoals geld, sieraden en tassen zijn weggenomen. Het slot van de voordeur is kapot.
Op camerabeelden van die dag is – kort samengevat – te zien dat om 13.08 uur (werkelijke tijd 12.08 uur) vier mannen bij de toegangsdeur van het appartementencomplex verschijnen en dat één van de mannen tweemaal een duwende beweging maakt waarna de deur opengaat en drie van de vier mannen naar binnen lopen. Vervolgens is op de camerabeelden die zicht geven op de lift te zien dat de drie mannen om 13:08 uur (werkelijke tijd 12:08 uur) in de lift stappen. Om 13.26 uur (12.26 uur) lopen de drie mannen het complex uit en één van de mannen heeft een blauwe tas bij zich. Verder wordt gezien dat de vier mannen in een zwarte auto stappen en samen wegrijden.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat de tijd op de camerabeelden overeenkomt met de zomertijd (pagina 89). Dat betekent dat de aangegeven tijden bij de camerabeelden bezien moeten worden als zijnde een uur vroeger.
In het dossier bevinden zich heldere stills van verdachte (oa pagina’s 93, 115 en 117), waarop verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , die verdachte goed kennen, verdachte hebben herkend. De rechtbank is van oordeel dat op deze stills in het dossier voldoende onderscheidende persoonskernmerken van verdachte zichtbaar zijn die de herkenning betrouwbaar maken. In samenhang met het korte tijdsbestek van 50 minuten dat er niemand in de woning aanwezig was en waarin de inbraak is gepleegd, het feit dat de verbalisanten de bewegende beelden hebben bekeken die binnen dat tijdsbestek vallen, er 20 minuten zitten tussen het betreden van het complex door de mannen en het moment dat zij het complex weer verlaten en dat één van de mannen het complex verlaat met een tas die eerder niet op de beelden te zien was, maakt dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich, samen met anderen, aan dit feit schuldig heeft gemaakt.
3.3.3.2 Ten aanzien van feit 4, het medeplegen van een woninginbraak op 4 september 2020 aan de [adres 5] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 5] blijkt dat op 4 september 2020 tussen 10.00 uur en 15.00 uur is ingebroken in haar eengezinswoning aan de [adres 5] . Aangeefster is die ochtend weggegaan. Zij wordt in de middag gebeld door haar moeder die met de kinderen bij de woning is en die op de buitenmat een cilinderslot met de sleutel erin ziet liggen. Aangeefster gaat naar huis, ziet dat er is ingebroken en dat er een portemonnee met geld is gestolen. De slaapkamer is overhoop gehaald en er missen twee horloges.
Op camerabeelden van buren is te zien dat op 4 september 2020 te 13.21 uur twee mannen het pad naar de achterzijde van de woning aan de [adres 5] inlopen. Deze mannen zijn ook al eerder die dag rond 12:55 uur gezien terwijl ze langs het pad liepen en hun blik richtten op de woning aan de [adres 5] . Om 13.34 uur komen beide mannen het pad weer uitlopen en verdwijnen uit beeld.
Het oordeel van de rechtbank
In het dossier bevindt zich een duidelijke foto (pagina 282) van één van de twee mannen die op de beelden van de buren gezien zijn. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben deze man herkend als verdachte op de bewegende beelden. De rechtbank is van oordeel dat er op de still in het dossier voldoende onderscheidende kenmerken van verdachte waar te nemen zijn die een herkenning betrouwbaar maken. De still is helder, verdachte komt goed in beeld en de verbalisanten kennen hem. Op de stills is te zien dat verdachte samen met een ander omstreeks 13.21 uur het pad naar de woning aan de [adres 5] inloopt (pagina 297). Om 13.34 uur komen zij weer het pad uit (pagina’s 298 en 299). In het dossier bevinden zich ook foto’s (vanaf pagina 284) die duidelijk weergeven dat je over het eerder genoemde pad rechtstreeks uitkomt bij achterzijde van de woning aan de [adres 5] . Gelet op alle beelden in het dossier, de herkenningen door de verbalisanten en de tijdsspanne van ongeveer een kwartier tussen het moment dat verdachte en een ander het pad oplopen en weer terugkomen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de inbraak in de woning aan de [adres 5] .
3.3.3.3 Ten aanzien van feit 5, poging tot het medeplegen van een woninginbraak op 12 februari 2020 aan de [adres 6] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 6] blijkt dat er op 12 februari 2020 tussen 13.21 uur en 13.33 uur geprobeerd is in te breken in zijn woning aan de [adres 6] . Aangever, die die dag thuis is, hoort om 13.30 uur dat er wordt aangebeld bij het bellentableau in de ingang van het appartementencomplex waar hij op de vijfde etage woont. Aangever, die niemand verwacht, reageert hier niet op en even later hoort hij dat er wordt aangebeld bij zijn voordeur. Als hij bij zijn voordeur staat hoort hij dat er aan het slot van de deur gerommeld wordt. Hij kijkt door het spionnetje en ziet drie mannen die hij niet kent. Hij roept vervolgens tegen de mannen dat zij weg moeten gaan en de mannen rennen hierop weg, de trap af naar beneden. In het slot van de voordeur blijkt een schroef te zitten.
Op de camerabeelden van die dag is te zien dat er twee mannen het appartementencomplex binnenkomen en dat één van de mannen om 13.30 uur (werkelijke tijd, pagina 156) beneden in de hal bij het bellentableau aanbelt. De mannen lopen dan naar buiten en om 13.31 uur belt de man die eerder aanbelde nogmaals aan op het bellentableau aan de buitenzijde van het complex. Om 13.33 uur zijn er drie mannen in de hal van het complex te zien en één van de mannen haalt een schroevendraaier uit de tas van één van de anderen. Om 13.35 uur gaan de drie mannen het complex binnen door de schuifdeur aldaar vermoedelijk open te breken met de schroevendraaier. Vervolgens is te zien dat de mannen om 13.39 uur het pand rennend verlaten (pagina 168 en verder).
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van dit feit bevinden zich in het dossier stills van camerabeelden die vrij donker zijn
(pagina 157 en verder, pagina 200 en verder). Ook nu zijn de bewegende beelden niet door het Openbaar Ministerie toegevoegd aan het dossier maar de rechtbank heeft in deze zaak de beelden – waaruit de stills afkomstig zijn – gezien. Deze beelden zijn uitgezonden in het televisieprogramma [programma] op 12 maart 2020 en raadpleegbaar op internet. De rechtbank heeft hiervan ter zitting melding gemaakt en medegedeeld dat zij heeft waargenomen dat deze beelden helder zijn. Op deze beelden zijn voldoende onderscheidende persoonskenmerken te zien. De eigen waarneming van de rechtbank van deze beelden in combinatie met de herkenningen door verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 2] , leveren een betrouwbare herkenning van verdachte op. Deze herkenning van verdachte in samenhang met de verklaring van aangever dat er rond 13.30 uur drie mannen aan het slot van zijn deur stonden te rommelen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat bewezen is dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de poging tot inbraak aan de [adres 6] .
3.3.3.4 Ten aanzien van feit 5, de poging tot het medeplegen van een woninginbraak op 12 februari 2020 aan het [adres 7] .
Feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van [aangever 7] blijkt dat er op 12 februari 2020 tussen 12.00 uur en 23.00 uur geprobeerd is in te breken in de woning op de elfde etage aan het [adres 7] .
Aangever heeft op 12 februari 2020 om 12.00 uur zijn woning verlaten en als hij die avond om 23.00 uur weer thuiskomt ziet hij dat het slot van de deur is uitgeboord. Een ander aanwezig slot is nog dicht. Als hij naar binnen gaat ziet hij dat het cilinder van het uitgeboorde slot in de gang van zijn woning ligt. De buurman vertelt aangever dat hij die dag omstreeks 14.00 uur drie jonge mannen bij de voordeur van aangever heeft gezien. Er is niemand binnen geweest.
Uit de camerabeelden blijkt dat er om 12.55 uur drie mannen via de ingang het appartementencomplex binnen lopen en dat zij in de lift stappen.
Uit het proces-verbaal blijkt niet of de camerabeelden de werkelijke tijd weergeven. Er wordt niet gesproken over zomer- of wintertijd. Verbalisant [verbalisant 7] heeft de camerabeelden uitgekeken. Verbalisant las in de aangifte van [aangever 7] dat er tevens op 12 februari 2020 rond 13:30 uur geprobeerd is in te breken bij zijn broer, [aangever 6] , woonachtig aan de [adres 6] . Verbalisant zag dat de daders op die beelden dezelfde personen zijn als op de beelden van de poging inbraak in de woning aan het [adres 7] .
Het oordeel van de rechtbank
De stills van de camerabeelden zijn duidelijk en verdachte is op deze stills herkend door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] . De rechtbank is van oordeel dat de stills voldoende onderscheidende persoonskenmerken bevatten waardoor deze een betrouwbare herkenning van verdachte opleveren (pagina 235, 243 en verder).
De camerabeelden zijn van omstreeks 13.00 uur en de buurman van aangever heeft hem gezegd dat hij omstreeks 14.00 uur drie mannen bij zijn voordeur heeft gezien. Dit tijdsverschil maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat het feit niet bewezen kan worden, nu de waarnemingen van de buurman overeenkomen met de beelden en in het proces-verbaal met de beschrijving van de beelden niet is weergegeven of het daarbij genoemde tijdstip de werkelijke tijd betreft. De rechtbank acht dit feit bewezen op grond van de aangifte en de herkenningen van de verbalisanten.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 29 januari 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, in een woning aan de [adres 4]
, een geldbedrag en een portemonnee en air pods en
meerdere tassen en kledingstukken en accessoires en sieraden, dat toebehoorde aan [aangever 4] en/of [persoon 1] en/of [persoon 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
ten aanzien van feit 4:
hij op 4 september 2020 te Sassenheim, tezamen en in vereniging met een ander, op een besloten erf waarop een woning stond, aan de [adres 5] , een geldbedrag en sieraden, dat toebehoorde aan [aangever 5] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 5:
hij op 12 februari 2020 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om in woningen aan de [adres 6] en [adres 7] , goederen, die toebehoorde aan [aangever 6] en [aangever 7] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, naar is woningen zijn toegegaan en heeft aangebeld bij die woningen en cilindersloten heeft geforceerd met gereedschap, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering en te bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Woninginbraken en ook de pogingen daartoe zijn zeer vervelende en hinderlijke feiten. Het treft slachtoffers daar waar zij zich veilig moeten kunnen voelen. Verdachte en zijn medeverdachte(n) zijn zeer georganiseerd en buitengewoon brutaal te werk gegaan door telkens op klaarlichte dag in te breken of dat te proberen. Verdachte heeft aangetoond dat hij geen enkel respect heeft voor de bezittingen van anderen en dat hij geen rekening houdt met de gevoelens van onveiligheid die hij en zijn medeverdachte(n) met hun handelen veroorzaken. Gelet op het aantal inbraken en pogingen daartoe heeft verdachte enkel gehandeld uit financieel winstbejag en dat is een kwalijke zaak.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Over verdachte is een reclasseringsrapport opgemaakt op 8 februari 2021. Uit dit rapport volgt dat verdachte geen huisvesting, geen werk en geen inkomen heeft. Verdachte is geschorst in deze zaak en staat onder toezicht van de reclassering. De toezichthouders en de rapporteur krijgen weinig hoogte van verdachtes situatie op de verschillende leefgebieden. Hij houdt zich aan de oppervlakte en lijkt bij doorvragen een inhoudelijk antwoord te willen vermijden. Het valt daarnaast op dat verdachte de laatste jaren met name met politie en justitie in aanraking komt voor overtredingen van APV’s en de Wegenverkeerswet. De beschuldiging in deze zaak is echter een high impact crime. Er zijn veel vraagtekens ontstaan tijdens het lopende toezicht en het opstellen van het advies. Toch ziet de reclassering wel mogelijkheden om binnen het kader van het toezicht interventies in te zetten om meer zicht te krijgen op de leefsituatie van verdachte en hem te motiveren voor gedragsverandering.
De reclassering adviseert bij een deels voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarden de meldplicht, gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden, een contactverbod met de medeverdachten en een inspanningsplicht om tot dagbesteding of een baan te komen en een inkomen te genereren. De reclassering heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid geadviseerd van de voorwaarden en gevraagd de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op naleving van de voorwaarden en om verdachte daarbij te begeleiden.
De rechtbank neemt, met uitzondering van de dadelijke uitvoerbaarheid, het advies van de reclassering over. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met de reclassering wil samenwerken en zich aan de voorwaarden zal houden. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gedeeltelijke vrijspraak en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van Strafsectoren (LOVS). De rechtbank zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijke met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank zal niet bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoer zijn nu verdachte zich in deze zaak niet schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De officier van justitie heeft verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De voorlopige hechtenis van verdachte is op 13 november 2020 geschorst door de rechter-commissaris. In het bevel schorsing is opgenomen dat verdachte zich moet melden bij de reclassering en zich moet houden aan hun aanwijzingen. Tevens is bepaald dat verdachte zich zal inzetten voor een dagbesteding. De rechtbank zal dit geschorste bevel niet opheffen, omdat de persoonlijke belangen die maakten dat verdachte werd geschorst nog steeds bestaan. Verdachte zal zich zodoende moeten blijven houden aan deze voorwaarden tot het moment dat het vonnis in deze zaak onherroepelijk wordt.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 22 januari 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummers 13-092708-18, 13-163391-18, 13-005172-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 19 oktober 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot onder andere een gevangenisstraf voor de duur van 15 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 14 dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 63, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2, 3 en 5 (gedeeltelijk) ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 4 en 5 (gedeeltelijk) ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 4:
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot doe plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
ten aanzien van feit 5:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde moet zich melden na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering & Jeugdbescherming Leger des Heils op het adres [adres 8] . Veroordeelde moet zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Gedragsinterventie cognitieve vaardigheden
Veroordeelde moet actief deelnemen aan de gedragsinterventie CoVa training of een andere
gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training
het precies wordt. Veroordeelde moet zich houden aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Contactverbod
Veroordeelde mag op geen enkele wijze - direct of indirect - contact hebben of zoeken met de [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De controle op dit contactverbod wordt uitgevoerd door de politie.
Inspanningsverplichting
Veroordeelde moet aantoonbaar inspanningen verrichten om aan een dagbesteding/ baan te komen en een inkomen te genereren.
Andere voorwaarden het gedrag van veroordeelde betreffende
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Geeft aan Reclassering & Jeugdbescherming Leger des Heils de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van de politierechter Amsterdam d.d. 19 oktober 2018, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) dagen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Het – geschorste – bevel van de voorlopige hechtenis van 13 november 2020 blijft gehandhaafd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en S. van Dongen, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Jaakke-van den Berg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 maart 2021.