Op 29 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel door het (mede)plegen van uitbuiting in de prostitutie van een persoon in de periode van 1 juni 2022 tot en met 5 juli 2022. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 15 januari 2025, waarbij de officier van justitie, mr. S.A. van Vliet, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft geëist. De verdediging, vertegenwoordigd door raadsman mr. L.E. Buiting, heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor het oogmerk van uitbuiting door de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 juli 2022 een persoon in zijn woning had, die verklaarde dat zij door een medeverdachte, [medeverdachte], was gedwongen tot prostitutie. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de uitbuiting door [medeverdachte] en dat hij zijn woning ter beschikking had gesteld met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank heeft de relevante juridische kaders en de voorwaarden voor bewezenverklaring van mensenhandel besproken, waarbij het essentieel is dat de verdachte met behulp van dwang of misbruik van kwetsbare positie de betrokkene heeft gedwongen tot prostitutie.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het enkel bieden van onderdak aan de persoon niet voldoende was om te concluderen dat de verdachte het oogmerk had op uitbuiting. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde mensenhandel en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de noodzaak om de intenties van de verdachte te kunnen vaststellen in zaken van mensenhandel.