ECLI:NL:RBAMS:2025:696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
13/376257-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in België

Op 6 februari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat op 14 november 2024 door de procureur-generaal van het Hof van Beroep Antwerpen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, een Nederlander zonder vaste woon- of verblijfplaats, is gedetineerd in Nederland en heeft verklaard zijn straf in België te willen uitzitten. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 23 januari 2025 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid, maar dat hij wel vertegenwoordigd was door een advocaat. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing geacht, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het proces en een raadsman had gemachtigd. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon in een instelling zal worden geplaatst die voldoet aan de fundamentele rechten en internationale standaarden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten toegestaan voor de feiten zoals beschreven in het EAB. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/376257-24
Datum uitspraak: 6 februari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 27 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 november 2024 door de procureur-generaal van het Hof van Beroep Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrest van het hof van Beroep Antwerpen-C2 kamer van 17 oktober 2024 (referentie: 2020/PGA/3392 (griffienummer: 1333/2024))
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 70 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1.787 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid; afwijzing verzoek om aanhouding
De veroordeling die ten grondslag ligt aan het EAB ziet mede op het laten verkrachten van een vrouw door de opgeëiste persoon.
De raadsman heeft de rechtbank primair verzocht de zaak aan te houden om een nadere duiding van het bewijs voor dit feit bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen.
De rechtbank wijst dit verzoek af, omdat de door de raadsman gewenste informatie niet nodig is voor de beoordeling van het overleveringsverzoek door de rechtbank.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De facultatieve weigeringsgrond van artikel 12 OLW ziet op de toetsing van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in de procedure die ten grondslag ligt aan het EAB. In dit artikel is bepaald dat overlevering kan worden geweigerd wanneer de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot de beslissing heeft geleid, tenzij zich één van de in dat artikel onder a tot en met d genoemde omstandigheden voordoet.
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
In onderdeel d) van het EAB is onder 3.2 vermeld:
“de betrokkene was op de hoogte van het voorgenomen proces, heeft een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en is op het proces ook werkelijk door die raadsman verdedigd; Hij werd vertegenwoordigd door mr. Trixie Van Heester, advocaat bij de balie van Antwerpen.”
In onderdeel d) van het EAB is onder 4 ter toelichting vermeld:
“ [opgeëiste persoon] werd op elke zitting vertegenwoordigd door zijn advocaat Trixie van Heester, balie Antwerpen.”
Ten overvloede verwijst de rechtbank nog naar de verklaring die de opgeëiste persoon blijkens het proces-verbaal van de voorgeleiding bij de rechtbank heeft afgelegd, namelijk dat zijn advocaat het hoger beroep had ingesteld en dat hij haar had gemachtigd.
Gelet op het voorgaande doet zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b OLW voor. Weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW is dus niet aan de orde.

5.Strafbaarheid

5.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst een deel van de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
20. oplichting;
21. racketeering en afpersing;
27. verkrachting.
De raadsman heeft betoogd dat uit de omschrijving van de feiten in het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon een vrouw heeft
latenverkrachten door een ander. Dit valt volgens hem niet onder het lijstfeit verkrachting, zodat de overlevering moet worden geweigerd ten aanzien van het feitencomplex dat ziet op het laten verkrachten van een vrouw (feit B).
De rechtbank overweegt als volgt.
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [5]
Op basis van wat de raadsman aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding om hiervan af te wijken. Niet valt in te zien dat het laten verkrachten van een vrouw, waarvoor de overlevering mede wordt verzocht, naar Belgisch recht niet onder het lijstfeit “verkrachting” zou vallen.
Uit het EAB volgt dat op de feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit “exploitatie van andermans ontucht of prostitutie, ten aanzien van een bijzonder kwetsbaar persoon” niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op het feit naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mensenhandel.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, maar beroept zich uitdrukkelijk niet op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, OLW. Weigering van de overlevering op die grond (en overname van de tenuitvoerlegging van de straf door Nederland) is dus niet aan de orde.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere overleveringsprocedure geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden in België worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België. Om die reden voldoet de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer. [6]
Bij brief van 13 december 2024 heeft het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden voor de opgeëiste persoon de volgende detentiegarantie afgegeven:
‘Ter beantwoording van het verzoek om een individuele detentiegarantie uitgaande van het Openbaar Ministerie Amsterdam (dd. .11.12.2024) betreffende de detentieomstandigheden waaraan[opgeëiste persoon]( [geboortedag] 1991) zal worden onderworpen na overlevering ingevolge het Europees aanhoudingsbevel (dd. 14 november 2024) met oog op de uitvoering van het arrest van het hof van beroep Antwerpen (dd. 17.10.2024; ref. 2020/PGA/3392), verstrek ik u de volgende informatie.

1.In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?

[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Nieuw-Dendermonde.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
-
De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
-
De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
-
De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
-
Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiënische omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [7] De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (waaronder de CPT-standaarden).
De raadsman heeft de rechtbank verzocht extra garanties te vragen voor de opgeëiste persoon op het gebied van :
- medische zorg in verband met de gezondheid van de opgeëiste persoon (nu hij onlangs getest is op hepatitis b en c);
- bescherming tegen de persoon die de opgeëiste persoon heeft beschoten, daarvoor in België is veroordeeld en daarvoor momenteel in België in detentie verblijft.
De rechtbank overweegt hierover dat de raadsman op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat in Belgische gevangenissen de vereiste medische zorg en bescherming niet beschikbaar zouden zijn. Reeds hierom ziet de rechtbank geen aanleiding om de door de raadsman gewenste garanties te vragen.
Wat betreft de gezondheidsproblemen van de opgeëiste persoon stelt de rechtbank overigens vast dat de officier van justitie op zitting heeft toegezegd medische stukken bij de feitelijke overlevering te willen overdragen aan de Belgische autoriteiten en dat de raadsman daarvoor op zitting toestemming heeft verleend.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 273f Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de procureur-generaal van het Hof van Beroep Antwerpen, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 6 februari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.