ECLI:NL:RBAMS:2025:6905

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
13/181780-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van heroïne en vrijspraak van poging tot zware mishandeling

In deze zaak is een 55-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden voor het medeplegen van het opzettelijk vervoeren van heroïne. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn zoon op 13 juni 2025 in Amsterdam betrokken was bij het vervoeren van 2.032 gram heroïne. De verdachte is vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling van een brigadier, omdat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. Subsidiair was hem ten laste gelegd het beletten van een ambtelijk bevel, maar ook hiervoor is hij vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat het niet opvolgen van een bevel op grond van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing was in deze situatie, aangezien het bevel niet was gegeven door een ambtenaar die daartoe gerechtigd was. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had een strafblad dat wees op eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, wat de rechtbank als verergerende omstandigheid heeft meegewogen. De rechtbank heeft de opgelegde straf in overeenstemming geacht met de oriëntatiepunten voor strafoplegging voor het vervoeren van harddrugs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/181780-25
Datum uitspraak: 29 augustus 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven op het adres [inschrijfadres] ,
thans gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Bertels en wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging ter terechtzitting - kort gezegd - ten laste gelegd dat hij zich op 13 juni 2025 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
het medeplegen van het vervoeren dan wel opzettelijk aanwezig hebben van 2.032 gram heroïne;
een poging tot zware mishandeling van brigadier [verbalisant 1] . Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het beletten / belemmeren dan wel verijdelen van een ambtelijk bevel.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4.
Waardering van het bewijs
4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling omdat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond, laat staan dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Wel heeft verdachte zich volgens de officier van justitie schuldig gemaakt aan het opzettelijk hinderen van verbalisant [verbalisant 1] door hem bewust te proberen ten val te brengen op zijn motor (feit 2 subsidiair).
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte opzet heeft gehad op het vervoeren dan wel aanwezig hebben van de aangetroffen heroïne en dat hij dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft hierbij verwezen naar de verklaring van de medeverdachte, die ter terechtzitting als getuige is gehoord. De medeverdachte heeft verklaard dat hij de tas heeft aangenomen van een vriend, die de tas later weer zou komen ophalen. De medeverdachte heeft deze tas vervolgens in de kofferbak van de auto gelegd. Verdachte had daarom geen wetenschap over de inhoud van de tas. Ook zijn er geen DNA-sporen of vingerafdrukken van verdachte op de verpakkingen van de drugs aangetroffen.
Ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook van dit feit dient te worden vrijgesproken. Het handelen van verdachte laat zich niet kwalificeren als een poging tot zware mishandeling en het dossier bevat ook geen bewijs voor belemmering van de staandehouding.
De raadsman heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan, indien de rechtbank overweegt tot een bewezenverklaring van feit 2, om een tussenvonnis te wijzen en te bepalen dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen gehoord dienen te worden, omdat er teveel twijfels bestaan over hun bevindingen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat feit 2 primair niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. De rechtbank spreekt verdachte hiervan vrij. Tevens is de rechtbank van oordeel dat feit 2 subsidiair niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en spreekt verdachte ook daarvan vrij. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht ziet op het niet-naleven van bevelen of vorderingen door een ambtenaar gegeven die op grond van een wettelijke voorschrift gerechtigd is tot het geven van een dergelijk bevel of vordering. Zoals de Hoge Raad heeft geoordeeld op 3 februari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:199) is daarvan geen sprake in geval van een bevel/vordering op grond van artikel 160, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het niet opvolgen van een dergelijk bevel is strafbaar gesteld in artikel 177 WVW en dat artikel houdt niet uitdrukkelijk in dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het doen van de vordering.
Gelet op de vrijspraak, komt de rechtbank niet meer toe aan het voorwaardelijke verzoek van tot het horen van twee getuigen.
Bewezenverklaring feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbij dit vonnis wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met een ander opzettelijk heroïne aanwezig heeft gehad en heeft vervoerd. De rechtbank weegt daartoe in het bijzonder het volgende mee.
Op 13 juni 2025 zagen politieambtenaren ter hoogte van een woonblok aan [straatnaam 1] op IJburg een groep mannen staan. Uit die groep liepen twee mannen samen naar een auto. Verbalisant herkende verdachte en zijn zoon (de medeverdachte). Eén van hen droeg een witkleurige tas bij zich. Kort daarop stapten beide verdachten in een voertuig met kenteken [kentekennummer] en reden weg. Na een achtervolging is verdachte aangehouden en heeft daarbij geprobeerd de achtervolging van de auto te belemmeren. Zijn zoon is doorgereden en in een hofje op [straatnaam 2] uitgestapt en aangehouden. Tijdens de doorzoeking van het voertuig werd in de achterbak een witte tas aangetroffen. Hierin zat een zwarte vuilnistas met daarin twee doorzichtige plastic zakken. In deze plastic zakken zaten kleine tasjes met witachtige poeder. Van deze poeder zijn monsters onderzocht en hieruit bleek dat de poeder 1.977,8 gram heroïne betrof.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat er heroïne in de tas zat en dat hij daarmee dus ook geen beschikkingsmacht had.
De rechtbank acht deze verklaring onaannemelijk. Daarbij is van belang dat de verbalisanten ter plaatse verdachte en zijn zoon samen naar een auto zien lopen vanuit een groepje mannen. Eén van hen heeft dan de tas met drugs bij zich. Ze lopen dus samen met een tas met drugs naar de auto. De heroïne die in de tas is aangetroffen vertegenwoordigt een aanzienlijke straatwaarde. De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat iemand deze zomaar zou hebben meegegeven met een onwetend persoon. Ook ziet de rechtbank het belemmeren door verdachte van de auto waar verdachte uitstapte en zijn zoon in doorreed als aanwijzing voor wetenschap van de verdovende middelen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang gezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte wist dat er heroïne in de tas zat en dat hij daarover samen met zijn zoon ook de beschikkingsmacht had. De rechtbank oordeelt dat er sprake is geweest van medeplegen omdat verdachte de tas met heroïne samen met zijn zoon heeft vervoerd en acht daarmee feit 1 wettig en overtuigend bewezen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 13 juni 2025 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor feit 1 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek van het voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte, in het geval van een bewezenverklaring, een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel de duur van het voorarrest niet overschrijdt, in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling en de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk vervoeren van heroïne. Drugs vormen in het algemeen een gevaar voor de volksgezondheid en het gebruik ervan is bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de ermee gepaard gaande vormen van criminaliteit.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 juli 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het medeplegen van handelen in strijd met de Opiumwet en dat hij hiervoor een gevangenisstraf van 32 maanden heeft gekregen. Dit heeft hem er niet van weerhouden zich opnieuw met drugsfeiten in te laten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 22 juli 2025 over verdachte. De rechtbank leest hierin dat er geen gedegen delictanalyse opgesteld kon worden door de proceshouding van verdachte. In het geval van een veroordeling ziet de reclassering het familiaire netwerk van verdachte als een risicofactor en zou er gesproken kunnen worden van een beginnend delictpatroon. Er is bij verdachte sprake van stabiliteit op het gebied van huisvesting maar niet op het gebied van een structurele dagbesteding. Er lijken geen schulden te zijn, maar verdachte wordt deels onderhouden door zijn nicht. De reclassering adviseert om bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen omdat gedragsverandering-of beïnvloeding niet uitvoerbaar zijn omdat verdachte alleen hulpvragen op praktisch gebied heeft.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en heeft hiervoor aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging, die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor het vervoeren van 1.500-2.000 gram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, en voor 2.000-3.000 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank vindt daarom dat voor de aangetroffen hoeveelheid harddrugs van ongeveer 1.978 gram een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden passend en geboden is.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
€ 660,00 (goednummer: G6669715);
de personenauto met kenteken [kentekennummer] (goednummer: G6669594);
een document (goednummer: G6669713);
een zakje heroïne (goednummer: G6669661);
een zakje heroïne (goednummer: G6669662).
Onttrekking aan het verkeer
De onder 3, 4 en 5 inbeslaggenomen voorwerpen dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot voorwerpen 4 en 5 de bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Voor wat betreft het voorwerp onder 3 geldt dat dit eveneens van zodanige aard is dat ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet en dit voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezenverklaarde feiten is aangetroffen en kan dienen tot het begaan of voorbereiding van soortgelijke feiten.
Teruggave aan rechthebbende
Het onder 1 inbeslaggenomen voorwerp behoort toe aan verdachte en zal aan hem worden teruggegeven.
Het onder 2 inbeslaggenomen voorwerp behoort toe aan een ander dan verdachte en zal aan worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en
spreektverdachte
daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op
Ten aanzien van feit 1
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • een document (goednummer: G6669713);
  • een zakje heroïne (goednummer: G6669661);
  • een zakje heroïne (goednummer: G6669662).
Gelast de
teruggaveaan [verdachte] van:
- € 660,00 ( € 660,00 (goednummer: G6669715).
Gelast de
teruggaveaan de rechtmatige eigenaar van:
- de personenauto met kenteken [kentekennummer] (goednummer: G6669594).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. van Hall, voorzitter
mrs. M. Wiewel en N. Versteeg, rechters
in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Smolders, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2025.