ECLI:NL:RBAMS:2025:6855

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
13/180228-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en detentiegaranties

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 2003, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en andere strafbare feiten. Tijdens de zitting op 28 augustus 2025 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en werd de termijn voor de uitspraak verlengd. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, ondanks het verweer van de raadsman dat de informatie tegenstrijdig was.

De rechtbank heeft ook de detentiegaranties beoordeeld die door de Belgische autoriteiten zijn verstrekt. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en de rechtbank concludeerde dat zijn overlevering kon worden toegestaan, mits de detentieomstandigheden in België voldoen aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank oordeelde dat de detentiegaranties voldoende waren om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zou worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/180228-25
Datum uitspraak: 11 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 30 juni 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 juni 2025 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door mr. C.T. Pittau, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd op 12 juni 2025 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (referentie: dossier nr.: 2024/185 OR G. Franssens; not.nr. AN11.99.201238-2024).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. De door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie is tegenstrijdig, nu in de feitomschrijving wordt genoemd dat het nummer van de opgeëiste persoon op 2 februari 2024 gecapteerd werd onder een zendmast, terwijl de strafbare feiten pas in februari 2025 zouden zijn gepleegd. Uit de feitomschrijving blijkt onvoldoende op welke wijze de opgeëiste persoon concreet betrokken zou zijn geweest bij de strafbare feiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van de feiten
genoegzaam is, omdat het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen. In deze zaak is het volgende van belang.
De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht dat hij deel zou hebben genomen aan een criminele organisatie die betrokken zou zijn geweest bij (telefonische) bedreigingen, alsook bij het wegnemen van een voertuig, te weten een Mercedes. De rechtbank is van oordeel dat de tijd en plaats waarop de strafbare feiten zijn begaan genoegzaam in het EAB worden vermeld. Voor zover de raadsman heeft gewezen op de vermelding van 2 februari 2024, leest de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving, waarbij bedoeld is: 2 februari 2025.
Met betrekking tot de mate van betrokkenheid merkt de rechtbank op dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot het feit waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht, zal later in België moeten blijken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende duidelijk waarvoor de overlevering wordt verzocht en is de naleving van het specialiteitsbeginsel voldoende gewaarborgd. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd. [4] Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De Procureur des Konings te Antwerpen (afdeling Turnhout) heeft bij brief van 12 augustus 2025 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
Het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken – Centrale autoriteit, heeft bij brief van
12 augustus 2025 de volgende detentiegarantie verstrekt voor de opgeëiste persoon:
1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Antwerpen indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.

2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?

België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.

In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm.
o Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten
de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verstrekte detentiegarantie, die standaard in iedere zaak wordt verstrekt, in de praktijk het gevaar van schending van grondrechten in detentie in België niet wegneemt voor de opgeëiste persoon. De raadsman heeft in dat verband verwezen naar een online (via vrt.be te raadplegen) beschikbaar interview met de gevangenisdirecteur van de gevangenis in Antwerpen van 6 mei 2025 waaruit zou volgen dat de problemen met grondslapers zijn verslechterd. Daarom moet de overlevering worden geweigerd (
de rechtbank begrijpt: dat geen gevolg dient te worden gegeven aan het EAB).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de raadsman overgelegde stukken het algemene gevaar van schending van grondrechten in detentie in België bevestigen, maar dat de individuele detentiegarantie ten aanzien van de gevangenis in Antwerpen voor de opgeëiste persoon dit algemene gevaar wegneemt.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [6]
Het op 14 december 2022 aangenomen algemene gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden is (mede) aangenomen op grond van de door de raadsman benoemde zorgen. Deze zorgen worden ten aanzien van de opgeëiste persoon juist weggenomen door de afgegeven garantie. De opgeëiste persoon zal immers niet op de grond hoeven te slapen en in zijn cel voldoende individuele leefruimte krijgen. De verdediging heeft verder geen concrete aanknopingspunten aangedragen op basis waarvan kan worden aangenomen dat de detentiegarantie ten behoeve van de opgeëiste persoon niet toereikend is.
De detentieomstandigheden in België staan daarom niet aan overlevering in de weg.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en E.M. de Bie, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.F.A. Reuvekamp, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
6.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.