ECLI:NL:RBAMS:2025:6465

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
2 september 2025
Zaaknummer
13/182040-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon

Op 4 september 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Circuit Court in Opole, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 21 augustus 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.L.M. van Poll, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon sinds 6 november 2019 rechtmatig in Nederland verblijft en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De raadsman heeft verzocht om gelijkstelling met een Nederlander, zodat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan. De officier van justitie heeft zich verzet tegen dit verzoek, maar de rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, gezien zijn langdurige verblijf en economische activiteit in Nederland.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. Er bestaat een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden in Polen, maar de rechtbank heeft geen voldoende individuele garantie gevonden dat de opgeëiste persoon na overlevering aan Polen niet in zijn grondrechten zal worden geschonden. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een terugkeergarantie en een individuele detentiegarantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit. De zaak zal binnen 30 dagen opnieuw op zitting worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/182040-25
Datum uitspraak: 4 september 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 3 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 mei 2025 door
the Circuit Court in Opole, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres
[BRP-adres] .
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat in Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 6 november 2018 van
the Circuit Court in Opole(referentie: III Kp 414/18).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
lijstfeit 1: deelneming aan een criminele organisatie
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij een eventuele straf in Nederland wil ondergaan.
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, in weerwil van wat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) heeft geschreven over het verkregen duurzaam verblijfrecht, het beroep op gelijkstelling met een Nederlander niet slaagt. Voor het geval de rechtbank wel zou oordelen dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander, heeft hij subsidiair verzocht om aanhouding om een terugkeergarantie op te kunnen vragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan het eerste vereiste. Uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 6 november 2019 staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen op een adres in Nederland. Verder blijkt uit de jaaropgaven over de jaren 2018 tot en met 2024 dat hij al die jaren in Nederland economisch actief is geweest en dat zijn inkomen ruim 50% van de bijstandsnorm is geweest. In de brief van de IND van 14 augustus 2025 is bovendien het volgende vastgesteld over het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon:
´Betrokkene heeft de Poolse nationaliteit en ontleent zijn verblijfsrecht
rechtstreeks aan het EU-Verdrag. Sinds 6 november 2019 is hij op basis van
zijn inschrijving in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) op een woon–
adres opgenomen als EU-burger. Uit gegevens van Suwinet is verder gebleken
dat hij de afgelopen vijf jaar in Nederland arbeid in loondienst heeft verricht.
Hij heeft gedurende minstens vijf jaar aan de voorwaarden voor rechtmatig
verblijf voldaan (artikel 8.12 van het Vreemdelingebesluit) en het verblijfsrecht
is daarom op enig moment duurzaam geworden (artikel 8.17 Vb).”
In de hiervoor genoemde brief heeft de IND daarnaast verklaard dat de opgeëiste persoon niet zijn verblijfsrecht zal verliezen als gevolg van een na overlevering opgelegde straf of maatregel. Dat betekent dat ook aan het tweede vereiste is voldaan.
De opgeëiste persoon kan dus op grond van artikel 6, derde lid, OLW worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon woont hier in Nederland met zijn echtgenote en minderjarige zoon, heeft een koopwoning en werk. De overlevering kan daarom worden toegestaan wanneer gegarandeerd is dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat geen terugkeergarantie is opgevraagd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat dit alsnog moet gebeuren. Daarom zal de rechtbank het onderzoek heropenen om de officier van justitie een terugkeergarantie voor de opgeëiste persoon op te laten vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.

6.Artikel 11 OLW

6.1
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [4]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [5]
6.2
Detentieomstandigheden
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld [6] dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in het
remand regimeslechts drie m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal drieëntwintig uren per dag op zijn cel doorbrengt.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terechtkomen in het
remand regime, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in dit regime, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Teneinde te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Polen een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten gezien de omstandigheden in het
remand regimewaar hij zal worden gedetineerd.
Gelet op het voorgaande heeft het Openbaar Ministerie op 13 augustus 2025 de volgende vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
“The Court of Amsterdam has, in other surrender procedures, assumed a real risk of inhuman or degrading treatment in remand centers in Poland.
However, in a recent judgement (25 March 2025) the Court of Amsterdam authorized the surrender in a case where the wanted person was most likely to be placed in the prison in Opole.
-
Therefore, can you state that it is most likely that [opgeëiste persoon] will be placed in the detention center in Opole?
-
If not, could you please confirm in which detention center [opgeëiste persoon] will most likely be placed after surrender?”
Hierop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 25 juli 2025 het volgende meegedeeld:
“I would kindly inform that [opgeëiste persoon] after surrender will be placed in detencion center in Opole.”
Op 15 augustus 2025 heeft het Openbaar Ministerie vervolgens de volgende e-mail met aanvullende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
“We were informed that [opgeëiste persoon] after surrender will be placed in detention center in Opole.
A.
Please confirm which ward [opgeëiste persoon] will be placed. Will this be Opole Remand Prison? Is this the same facility as Penitentiary No. 1 in Strzelce Opolskie.? Please specifiy if this is where the wanted person will be placed.
B.
Please confirm [opgeëiste persoon] will be placed in a cell of minimum 3 square meters excluding sanitary facilities.
C.
Please confirm whether the information attached concerning Opole Remand Prison also applies to the wanted persons’, [opgeëiste persoon] , detention after surrender.”
Bij deze e-mail heeft het Openbaar Ministerie een in een andere zaak verstrekte e-mail van
7 maart 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit met informatie van
the Penitentiary No. 1 in Strzelce Opolskiegevoegd (zie vraag C). Ook heeft het Openbaar Ministerie de uitspraak van deze rechtbank van 25 maart 2025 overgelegd, waarbij is geoordeeld dat de informatie in de e-mail van 7 maart 2025 een voldoende garantie bevat om het algemene gevaar voor de opgeëiste persoon in die zaak weg te nemen.
In antwoord op de vragen van het Openbaar Ministerie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 21 augustus 2025 het volgende verklaard:
“By order of the District Court Judge in Opole, I hereby inform you that:
1.
[opgeëiste persoon] will be held at the Opole Remand Prison. This is a separate facility from Prison No. 1 in Strzelce Opolskie.
2.
[opgeëiste persoon] will be placed in a cell with an area of at least 3 square meters, without sanitary facilities.
3.
[opgeëiste persoon] will be held under the same conditions.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman vindt dat het algemene gevaar op schending van grondrechten in detentie in Polen met de verstrekte informatie niet is weggenomen voor de opgeëiste persoon.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de verstrekte informatie voldoende waarborgt dat voor de opgeëiste persoon het algemene gevaar op schending van grondrechten in detentie in Polen is weggenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een voldoende individuele garantie waarmee het algemene gevaar op schending van grondrechten in detentie in Polen voor de opgeëiste persoon wordt weggenomen. De enkele kale bevestiging van eerder, in een andere zaak, verstrekte informatie volstaat in dit geval niet. In het bijzonder omdat gezien de informatie in de e-mail en in de uitspraak van 25 maart 2025 geciteerde delen ervan nog niet precies duidelijk is wat wordt bedoeld met ‘
the same conditions’.De rechtbank wenst dan ook dat individuele, op de opgeëiste persoon toegespitste informatie wordt verstrekt zodat duidelijk is welke garanties voor deze specifieke opgeëiste persoon zijn afgegeven. De rechtbank zal daarom ook om deze reden het onderzoek heropenen om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen die individuele detentiegarantie voor de opgeëiste persoon op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.

7.Verzoek om aanhouding van de raadsman

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon in het verleden procesafspraken heeft gemaakt in Polen. Hij heeft de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om dit met stukken te kunnen onderbouwen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen aanhouding van de zaak.
De rechtbank ziet geen aanleiding om het verzoek van de raadsman tot aanhouding in te willigen. Voorop staat dat de uitvaardigende justitiële autoriteit om de overlevering heeft verzocht en de rechtbank op basis van het vertrouwensbeginsel ervan uit dient te gaan dat dit op de juiste gronden is verzocht. Reeds hierom bestaat geen aanleiding om het verzoek om aanhouding toe te wijzen. De rechtbank heeft de opgeëiste persoon bovendien ondervraagd over de gestelde procesafspraken. De verklaringen van de opgeëiste persoon bevatten geen aanknopingspunten voor de conclusie dat met hem de afspraak is gemaakt dat hij niet zou worden vervolgd. De opgeëiste persoon heeft zelf verklaard dat hij verklaringen heeft afgelegd en dat hem is toegezegd dat hij, in ruil daarvoor, alleen een voorwaardelijke straf zou krijgen, in welk verband hij artikel 60 van de Poolse wet heeft genoemd. De officier van justitie heeft over dit artikel opgemerkt dat de Poolse rechtbank de bevoegdheid heeft om aan dergelijke afspraken wel of geen gevolg te geven. De rechtbank ziet al met al dan ook niet in hoe nader onderzoek naar de gestelde procesafspraken van belang zou kunnen zijn voor de beoordeling van het overleveringsverzoek. Het verzoek om aanhouding wordt afgewezen.

8.Slotsom

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen met het hiervoor onder 5. en 6.2 weergegeven doel. De beslistermijn verstrijkt op 27 september 2025. Nu de rechtbank tevens onderzoek doet naar de detentieomstandigheden, ziet de rechtbank aanleiding om, in verband met de planning van de zaak op een vervolgzitting, de beslistermijn te verlengen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen de verlengde termijn van 30 dagen wederom op zitting zal worden aangebracht.

9.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen:
  • een terugkeergarantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit;
  • een individuele detentiegarantie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met dertig dagen, onder gelijktijdige verlenging van de (geschorste) gevangenhouding met dertig dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 10 dagen voor het verlopen van de verlengde beslistermijn (op 27 oktober 2025) weer op zitting wordt gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen de nader te bepalen datum en tijd.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. H.H.J. Zevenhuijzen en C.M.S. Loven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 4 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 4.4.
5.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (
6.Rb Amsterdam 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.