ECLI:NL:RBAMS:2025:629

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
3 februari 2025
Zaaknummer
C/13/755314/ HA RK 24-267
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor in zaak van slachtoffers van phishing en spoofing tegen Bunq B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 januari 2025 een beschikking gegeven in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoekers, bestaande uit verschillende natuurlijke en rechtspersonen, hebben Bunq B.V. aangeklaagd omdat zij slachtoffer zijn geworden van phishing en spoofing. Zij verzochten de rechtbank om getuigen te horen over de omstandigheden van de fraude en de rol van Bunq hierin. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzoekers onvoldoende concreet hebben gemaakt waarop het verhoor betrekking zal hebben. De verzoekers hebben geen begin van precisering gegeven van de feiten en omstandigheden die de relatie tussen hen en Bunq aangaan. Dit maakt dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke eisen voor een voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het verzoek in wezen een fishing expedition is, waarbij de verzoekers niet gericht bewijs willen leveren voor hun claims, maar eerder algemene informatie willen vergaren over het beleid van Bunq. Hierdoor is het verzoek afgewezen en zijn de verzoekers in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bunq zijn begroot op € 1.916,00, bestaande uit griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer / rekestnummer: C/13/755314 / HA RK 24-267
Beschikking van9januari 2025
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
0708 B.V.,
gevestigd te Alphen aan den Rijn,
3.
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
4.
[verzoeker 4],
wonende te [woonplaats 2] ,
5.
CP2 B.V.,
gevestigd te Berghem,
6.
[verzoeker 6],
wonende te [woonplaats 3] ,
7.
[verzoeker 7],
wonende te [woonplaats 4] ,
8.
[verzoeker 8],
wonende te [woonplaats 5] ,
9.
[verzoeker 9],
wonende te [woonplaats 6] ,
verzoekende partijen,
hierna samen te noemen: verzoekers,
advocaat: mr. I.P. van Rossen,
tegen
BUNQ B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verwerende partij,
hierna te noemen: Bunq,
advocaat: mr. F.M.A. 't Hart.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 14 augustus 2024, met producties;
- de tussenbeschikking van 26 september 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het verweerschrift, door de rechtbank ontvangen op 11 november 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 november 2024;
- de brief van 13 december 2024 van Bunq, waarin zij vraagt om haar opmerkingen op het proces-verbaal aan het proces-verbaal te hechten;
- de brief van 17 december 2024 van de verzoekers, waarin zij bezwaar maken tegen het verzoek van Bunq;
- de brief van 17 december 2024 van Bunq als reactie op het bezwaar van de verzoekers.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Verzoekers hebben bij Bunq een bankrekening. Zij zijn allemaal slachtoffer geworden van ‘phishing’ en/of ‘spoofing’. Verzoekers vragen de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor te bevelen.
2.2.
Aan het verzoek hebben verzoekers het volgende ten grondslag gelegd. Verzoekers zijn voornemens om Bunq in een bodemprocedure aansprakelijk te stellen voor de schade die zij hebben geleden door ‘phishing’ en/of ‘spoofing’. Met dit getuigenverhoor willen verzoekers vragen beantwoord zien als:
  • vallen de diensten die Bunq aanbiedt daadwerkelijk onder de bankenvergunning?;
  • is Bunq een bank en/of dient zij als zodanig te worden aangemerkt of is Bunq een bedrijf dat bepaalde specifieke financiële diensten aanbiedt, zoals (i) het bewaren van saldi van rekeninghouders, (ii) betaling van rente en (iii) het door credit- en debitkaartmaatschappijen laten uitgeven van betaalkaarten die gekoppeld zijn aan de rekeningen van de rekeninghouders van Bunq?
  • hoe is het mogelijk geweest dat op grote schaal en gedurende een lange periode fraude mogelijk is geweest via Bunq-rekeningen?
  • wat heeft Bunq gedaan om de fraude te voorkomen?
  • wat heeft Bunq gedaan om de rekeninghouders (pro)actief te informeren over bestaande gevaren en/of datalekken?
  • zijn de datalekken gemeld bij de autoriteiten en zo ja, welke autoriteit, wanneer en wat is er precies gemeld?
  • hoe heeft Bunq getracht om gelden van verzoekers te verhalen op de criminelen/fraudeurs?
  • wat is nodig voor het gebruik van en de controle van een bank-applicatie die toegang geeft tot het overmaken van gelden van de ene bankrekening naar de andere bankrekening?
  • waarom krijgt de ene consument een vergoeding van 100% terwijl de andere geen vergoeding kreeg aangeboden?
  • aan welke criteria dient te worden voldaan om in aanmerking te komen voor enige tegemoetkoming?
  • hoe is men in ieder specifiek geval tot het specifieke aanbod gekomen dat aan andere personen wél is gedaan?
  • waarom komen rechtspersonen niet in aanmerking voor enige schadeloosstelling en waarom is bij deze klanten sprake van een andere maatstaf dan bij particuliere klanten?
  • wat heeft de directeur van Bunq bedoeld met bepaalde uitlatingen in de media en zijn die uitlatingen waar?
  • hoe ging Bunq om met advocaten die haar cliënten vertegenwoordigen en zijn daarbij gedragsregels geschonden?
Die antwoorden zijn nodig om een duidelijk en volledig beeld te krijgen van de gebeurtenissen en beslissingen die zijn genomen door de rekeninghouders en door Bunq, aldus verzoekers.
2.3.
Verzoekers wensen de volgende vijf personen als getuigen te doen horen, onder het voorbehoud van het recht op aanvulling:
1. [naam 1] , [naam functie 1] van Bunq;
2. [naam 2] , [naam functie 2] bij Bunq;
3. [naam 3] , [naam functie 3] bij Bunq;
4. [naam 4] , ethisch hacker van beroep;
5. Davy Johannes Cornelis Maasland, deskundige cyber security, datalekken, beveiligingsproblemen en oplossingen.
2.4.
Bunq meent dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij voert kort samengevat aan dat de verzoekers geen (voldoende) belang hebben bij dit getuigenverhoor en dat het verzoekschrift ook niet voldoet aan de daartoe gestelde wettelijke eisen. Het beoogde getuigenverhoor is niets meer dan een fishing expedition, aldus Bunq.

3.De beoordeling

Niet-ontvankelijk ten aanzien van 0708 B.V. en [verzoeker 8]
3.1.
De rechtbank verklaart 0708 B.V. (verzoeker onder 2) en [verzoeker 8] (verzoeker onder 8) niet ontvankelijk in deze procedure.
3.2.
Bunq heeft terecht opgemerkt dat 0708 B.V. als bedrijf niet bestaat. De advocaat van verzoekers heeft tijdens de mondelinge behandeling daarover verklaard dat dit een verschrijving betreft en dat hij 0708 Holding B.V. heeft bedoeld. Aangezien in het verzoekschrift het niet bestaande bedrijf is opgenomen en dit niet is gecorrigeerd tot aan het moment van de beslissing van de rechtbank, dient de rechtbank 0708 B.V. niet ontvankelijk te verklaren.
3.3.
Vaststaat dat [verzoeker 8] tegen finale kwijting een schikking heeft getroffen door het aanbod tot compensatie van Bunq te accepteren. Om die reden heeft [verzoeker 8] geen belang meer bij diens verzoek.
Juridisch kader voorlopig getuigenverhoor
3.4.
In artikel 186 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) staat dat in gevallen waarin getuigenbewijs is toegelaten een voorlopig getuigenverhoor wordt bevolen als een belanghebbende daarom verzoekt. Dan moet wel aan bepaalde voorwaarden zijn voldaan. Die voorwaarden staan in artikel 187 lid 3 Rv en hebben te maken met de inhoud van het verzoekschrift en met het doel van het voorlopig getuigenverhoor. In het verzoekschrift moet de verzoeker duidelijk vermelden waar de zaak globaal om gaat, wat hij vordert of wil vorderen, welke feiten hij wil bewijzen en wie de getuigen zijn. Vooral wat hij wil bewijzen moet voldoende duidelijk zijn voor de betrokken rechter(s) en de wederpartij. Ook moet duidelijk genoeg zijn wat de getuigen daarover kunnen verklaren. Heel gedetailleerd hoeft de verzoeker niet te zijn, omdat een voorlopig getuigenverhoor nu juist dient om onduidelijkheden op te helderen en om degene die om zo’n verhoor verzoekt in staat te stellen te beoordelen of het zinvol is een voorgenomen vordering in te stellen (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
3.5.
Als aan de formele eisen van het verzoekschrift is voldaan, kan de rechter het verzoek toch afwijzen. Dat kan als de verzoeker misbruik maakt van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te verzoeken (artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). Daarvan kan sprake zijn als het belang van de verzoeker veel minder zwaarwegend is dan het belang van de wederpartij bij het niet houden van een voorlopig getuigenverhoor. Ook kan het verzoek in strijd zijn met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld omdat het verzoek wordt gedaan op een moment dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor een lopende procedure te veel doorkruist. De rechter kan ook oordelen dat er een andere, zwaarwegende reden is om het verzoek toch af te wijzen. Daarnaast kan van de bevoegdheid om een voorlopig getuigenverhoor te vragen geen gebruik worden gemaakt, als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing van het verzoek (artikel 3:303 BW) (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105 en 1112).
3.6.
Met inachtneming van de hiervoor omschreven maatstaf oordeelt de rechtbank dat het verzoek moet worden afgewezen. Dit wordt hieronder uitgelegd.
3.7.
Hoewel de feiten niet heel nauwkeurig aangeduid hoeven te worden, moet wel voldoende duidelijk, en dus ook concreet, worden vermeld op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben (HR 15 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:1105). Terecht heeft Bunq aangevoerd dat het op de weg van verzoekers had gelegen om per verzoeker ten minste globaal te stellen hoe de fraude heeft plaatsgevonden, wat het verwijt is dat Bunq daarvan wordt gemaakt, wat te de dien aanzien de te bewijzen feiten zijn en welke getuigen daarover kunnen worden gehoord. Verzoekers hebben echter volstaan met een lijstje van namen, rekeningnummers en bedragen en hebben daarmee niet voldoende duidelijk gemaakt op welk feitelijk gebeuren het verhoor betrekking zal hebben. Dat, zoals door verzoekers is aangevoerd, zij hiertoe niet in staat zouden zijn wordt weersproken door het feit dat verzoekers aangifte hebben gedaan van fraude en dus in staat zijn daarover informatie te verstrekken. Ook overigens is niet in te zien waarom verzoekers niet in staat zouden zijn om globaal weer te geven hoe zij zijn benaderd, wat er in dat contact is besproken en gebeurd en wat er vervolgens op hun rekening heeft plaatsgevonden. Verzoekers hebben echter geen begin van precisering gegeven van de feiten en omstandigheden die de relatie tussen verzoeker(s) en Bunq aangaan die zij de getuigen willen voorhouden om hen daarover te bevragen. Dit maakt dat het verzoekschrift niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en zelfs als dat anders zou zijn, is het verzoek evenmin toewijsbaar zoals hierna wordt toegelicht.
3.8.
Het ontbreken van een enigszins geconcretiseerd verwijt dat Bunq ten aanzien van de spoofing/phishing door de betreffende verzoeker(s) wordt gemaakt, maakt dat niet beoordeeld kan worden welk belang de verzoekers hebben bij het horen van de verschillende getuigen. Ten aanzien van het enige wel geconcretiseerde verwijt dat Bunq haar cliënten in weerwil van de gedragsregels voor advocaten direct heeft benaderd terwijl zij bijstand hebben van een advocaat, geldt dat niet is gesteld dat dit betrekking zou hebben op enige verzoeker en dat evenmin is toegelicht op grond waarvan Bunq aan die gedragsregels zou zijn gebonden. Van een belang van enige verzoeker om getuigen daarover te horen is dus niet gebleken.
3.9.
Uit het verzoekschrift volgt bovendien dat het verzoekers niet zozeer te doen is om informatie te krijgen over enig concreet handelen van Bunq in hun geval maar om informatie te krijgen over het beleid van Bunq op het gebied van fraudepreventie, het door haar al dan niet gehanteerde veiligheidssysteem en het coulancebeleid in de hoop dat verzoekers daarbij iets te horen te krijgen wat mogelijk van pas kan komen in toekomstige - al dan niet door verzoekers - tegen Bunq aan te spannen procedures. Dit wordt onderstreept door het gegeven dat geen van de door verzoekers opgeworpen vragen zijn geformuleerd als te bewijzen feiten. De vragen (zie hiervoor 2.2) hebben een open en ruim karakter en zijn niet (voldoende) toegespitst op verzoekers. Dit versterkt het beeld dat slechts sprake is van een zoektocht naar mogelijke verwijten en dat kwalificeert als een fishing expedition waarvoor een voorlopig getuigenverhoor niet is bedoeld. In zoverre is er tevens sprake van misbruik van recht.
Conclusie
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet voldoet aan de eisen, het belang daarbij ontbreekt althans misbruik van recht oplevert en dat het verzoek om die redenen moet worden afgewezen. De overige standpunten van partijen hoeven hierdoor geen verdere bespreking.
Proceskosten
3.11.
Bij deze uitkomst worden de verzoekers in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Bunq worden begroot op € 688,00 aan griffierecht en € 1.228,00 aan salaris advocaat (twee punten × tarief II € 614,00), dus in totaal € 1.916,00.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart 0708 B.V. (gedaagde onder 2) en [verzoeker 8] (gedaagde onder 8) niet ontvankelijk,
4.2.
wijst het voorlopig getuigenverhoor af,
4.3.
veroordeelt de verzoekers in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Bunq begroot op € 1.916,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.M. Visser, rechter, bijgestaan door mr. M. Sahin, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025.