ECLI:NL:RBAMS:2025:624

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
13/320833-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding met taakstraf en schadevergoeding

Op 30 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van 90 dagen indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 augustus 2023, waarbij de verdachte de aangever heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft overwogen dat het bewijs in zedenzaken vaak beperkt is tot de verklaringen van de betrokkenen, maar dat in dit geval steunbewijs aanwezig was in de vorm van de emotionele toestand van de aangever zoals waargenomen door de politie. De rechtbank heeft de verklaring van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging van de verdachte die stelde dat het bewijsminimum niet was gehaald. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de aangever, beoordeeld en een schadevergoeding van €1.000,00 toegewezen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten van de benadeelde partij. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/320833-23
Datum uitspraak: 30 januari 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1976 ,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Mabrouk, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [aangever] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat:
hij op 17 augustus 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [aangever] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten door:
- die [aangever] bij zijn linkerarm vast te pakken en/of op zijn bed te duwen en/of
- ( vervolgens) naast die [aangever] te gaan zitten en/of
- die [aangever] bij zijn borstkas aan te raken en/of met zijn (rechter)hand in de onderbroek van die [aangever] te gaan en/of
- met zijn (rechter)hand stevig de penis van die [aangever] vast te pakken en/of
- de linkerhand van die [aangever] op zijn eigen penis, te weten die van verdachte, te
leggen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het tenlastegelegde, nu het bewijsminimum niet is gehaald. Hetgeen de politie heeft opgeschreven over de staat waarin zij aangever hebben aangetroffen kan niet als steunbewijs gezien worden. De omschrijving is daarvoor onvoldoende specifiek en daarnaast kan de staat waarin aangever zich bevond ook verklaard worden doordat hij onder invloed was, hetgeen niet is getest.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Het bewijs in zedenzaken
Zedenzaken kenmerken zich over het algemeen door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren ten tijde van de verdenking. Het is dan ook vaak het woord van de aangever tegen het woord van degene tegen wie aangifte is gedaan.
Artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) houdt in dat een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde niet alleen kan worden gebaseerd op de verklaringen van de aangever. In zedenzaken geldt echter wel dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met een geloofwaardige en betrouwbare aangifte ertoe kan leiden dat voldaan is aan het bewijsminimum. Niet vereist is dat het steunbewijs ziet op de ten laste gelegde gedragingen. Zo kan dat steunbewijs onder andere bestaan uit kort na het incident door getuigen bij de aangever waargenomen emoties.
Steunbewijs
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie, steunbewijs voor de aangifte in hetgeen de politie heeft opgeschreven over de staat waarin zij [aangever] (hierna: aangever) hebben aangetroffen. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in het proces-verbaal van bevindingen van 17 augustus 2023 opgeschreven dat zij in de vroege ochtend afkwamen op een melding van een aanranding. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen zagen ze dat aangever (de melder) hen met ontbloot bovenlijf, zonder sokken en schoenen, met enkel een joggingsbroek aan ‘hevig geëmotioneerd’ op stond te wachten buiten de woning. De verbalisanten omschrijven dat de tranen over de wangen van aangever liepen, dat hij constant zijn wangen droog wreef en dat hij regelmatig kreunde van emotionele pijn en ellende. Deze omstandigheden passen bij de aard van het misdrijf en bij de verklaring van aangever dat hij uit de woning is gevlucht.
De twee door de raadsvrouw naar voren gebrachte arresten van de Hoge Raad maken niet dat de rechtbank komt tot een ander oordeel op het punt van het al dan niet aanmerken van de beschrijving van de staat van aangever als steunbewijs. Uit het naar voren gebrachte arrest van 2 november 2021 [1] volgt dat de feitenrechter het oordeel of aan het bewijsminimum is voldaan, nader dient te motiveren. Hieruit kan niet de conclusie getrokken worden dat een beschrijving van de emotionele staat van een aangever niet als steunbewijs gezien kan worden. Ook het aangehaalde arrest 14 april 2020 [2] maakt niet dat de rechtbank komt tot een ander oordeel. In die zaak werd gecasseerd omdat het enkele feit dat de betreffende aangeefster kort na het tenlastegelegde telefonisch contact heeft gezocht met de politie en haar echtgenoot onvoldoende is om als steunbewijs gezien te worden. Er blijkt, anders dan in de onderhavige zaak, niet dat in dat contact sprake is geweest van enige waargenomen emotie aan de zijde van de aangeefster.
Betrouwbaarheid aangifte
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever betrouwbaar is. Aangever heeft zowel kort na het incident bij de politie als later in zijn aangifte in detail en consistent verklaard. De verbalisanten geven daarnaast nog aan dat ze niet het gevoel of enige indicatie hadden dat aangever dronken of aangeschoten was. Gelet op die constatering ziet de rechtbank het niet als een probleem dat er bij aangever geen bloedonderzoek is gedaan om vast te stellen of hij eventueel onder invloed was van verdovende middelen, zoals door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Verklaring verdachte
De rechtbank is, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat de verklaring die verdachte heeft afgelegd ongeloofwaardig is. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting op essentiële punten wisselend verklaard. Zijn verklaring, die er op neer komt dat aangever helemaal van de wereld was en naakt zijn kamer binnen kwam lopen, waarna verdachte hem richting zijn kamer heeft begeleid, strookt bovendien niet met de eerdergenoemde waarneming van de verbalisanten waaruit blijkt dat zij niet de indruk of enige indicatie hadden dat aangever dronken of aangeschoten was – terwijl de verbalisanten maar ongeveer een uur nadat aangever was thuisgekomen en het tenlastegelegde heeft plaatsgevonden ter plaatse waren. Het is onaannemelijk dat de verbalisanten het niet waargenomen hadden als aangever inderdaad ‘helemaal van de wereld’ was geweest.
Dwang
In het hierna bewezen te verklaren vastpakken van de linkerarm van aangever en het hem op bed duwen ziet de rechtbank de voor een bewezenverklaring van artikel 246 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vereiste dwang in de vorm van geweld.
Conclusie
Concluderend komt de rechtbank, op grond van de in
bijlage Iopgenomen bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 17 augustus 2023 te Amsterdam door geweld [aangever] heeft gedwongen tot het plegen en dulden van ontuchtige handelingen, te weten door:
- die [aangever] bij zijn linkerarm vast te pakken en op zijn bed te duwen en
- vervolgens naast die [aangever] te gaan zitten en
- die [aangever] bij zijn borstkas aan te raken en met zijn rechterhand in de onderbroek van die [aangever] te gaan en
- met zijn rechterhand stevig de penis van die [aangever] vast te pakken en
- de linkerhand van die [aangever] op zijn eigen penis, te weten die van verdachte, te
leggen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich, gelet op haar tot vrijspraak strekkend pleidooi, niet uitgelaten over de strafmaat.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 december 2024. Hieruit blijkt dat verdachte first offender is.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. Door aangever, zijn huisgenoot, aan te randen heeft hij inbreuk gemaakt op diens lichamelijke en seksuele integriteit. Het is daarbij niet gebleven bij het aanraken van de penis van aangever – verdachte heeft aangever ook gedwongen om zijn eigen penis aan te raken. Het feit heeft plaatsgevonden in de woning van verdachte, waar aangever een kamer huurde. Aangever was als student een stuk jonger dan verdachte en bovendien voor zijn huisvesting afhankelijk van verdachte. Hij zou zich in de woning veilig moeten kunnen voelen, maar verdachte heeft met zijn handelingen fors inbreuk gemaakt op dit veiligheidsgevoel. De rechtbank rekent een en ander verdachte zwaar aan.
De rechtbank sluit aan bij de eis van de officier van justitie voor wat betreft de gevorderde taakstraf en zal aan verdachte een taakstraf van 180 uren opleggen, te vervangen door 90 dagen hechtenis wanneer verdachte deze taakstraf niet naar behoren verricht. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen reden om aan verdachte ook een voorwaardelijke straf op te leggen, nu zij geen aanknopingspunten heeft om aan te nemen dat er sprake is van gevaar voor herhaling.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Het verzoek tot schadevergoeding
De benadeelde partij, [aangever] , vordert €7.500,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van €3.000,00.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, niet toe te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de omstandigheden van het geval en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op €1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De vordering zal voor het meerdere worden afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 246 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 (honderdtachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
90 (negentig) dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij, [aangever] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van €1.000,00 (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat €1.000,00 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.R. Vlierhuis en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie en M. Khalil, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2025.
[…]

1.[…][…]