ECLI:NL:RBAMS:2025:603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
C/13/761096 / KG ZA 24-1007 VVV/JT
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfdienstbaarheid en parkeerverbod op binnenterrein tussen buren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 januari 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee buren over de uitoefening van een erfdienstbaarheid. De eisers, bestaande uit twee natuurlijke personen en een besloten vennootschap, vorderden dat de gedaagde, eigenaar van een aangrenzend perceel, zich zou onthouden van het parkeren van voertuigen op een strook die onder de erfdienstbaarheid valt. De erfdienstbaarheid, gevestigd bij akte van 1 februari 1990, geeft beide partijen recht op een doorgang over een breedte van zes meter, waarbij de eisers stelden dat het parkeren op deze strook een belemmering vormt voor de uitoefening van hun recht.

Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2025 werd duidelijk dat de eisers zich beroepen op de tekst van de akte, waarin staat dat de eigenaren van de lijdende erven geen handelingen mogen verrichten die de uitoefening van de erfdienstbaarheid belemmeren. De gedaagde voerde aan dat er geen sprake was van structurele parkeeroverlast en dat de erfdienstbaarheid niet zo ver gaat dat er een volledige vrije strook van zes meter moet zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat de erfdienstbaarheid inderdaad een vrije strook van zes meter vereist, en dat het stallen van voertuigen op deze strook een verboden belemmering vormt. De vorderingen van de eisers werden dan ook toegewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van een dwangsom, omdat de gedaagde had toegezegd zich aan het vonnis te zullen houden.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de tekst van de akte bij de uitoefening van erfdienstbaarheden. De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.143,48. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en is een belangrijke uitspraak voor vergelijkbare geschillen over erfdienstbaarheden en het gebruik van gemeenschappelijke ruimtes.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/761096 / KG ZA 24-1007 VVV/JT
Vonnis in kort geding van 29 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf],
gevestigd te [plaats] ,
eisers bij dagvaarding van 3 januari 2025,
advocaat mr. G.C.M. Schipper te Heemstede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.S.D. Lijkwan te Amsterdam.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] (in mannelijk enkelvoud) worden genoemd, alsmede afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [bedrijf] . Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1. De procedure

1.1.
Bij op 10 januari 2025 ingediende akte houdende wijziging van eis heeft [eisers] zijn eis gewijzigd en vermeerderd met vorderingen die – kort gezegd – zien op het verwijderen van camera’s en het wissen van gemaakte opnames.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2025 heeft [eisers] de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding en de akte houdende wijziging van eis toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een op voorhand ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend. [gedaagde] heeft bezwaar gemaakt tegen de door [eisers] (niet uiterlijk 24-uur voor de zitting) ingediende nadere productie 16, alsmede tegen de vermeerderingen van eis. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beslist dat productie 16 zal worden toegelaten tot het dossier, omdat het een overzichtelijk stuk betreft en [gedaagde] door de late indiening van die productie niet in zijn processuele belangen is geschaad. Een beslissing op het bezwaar ten aanzien van de vermeerderingen van eis is achterwege gebleven, omdat [eisers] zijn eisvermeerderingen met betrekking tot camera’s van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft ingetrokken nadat partijen op dat onderdeel een schikking hadden getroffen. Vonnis is ten slotte bepaald op vandaag.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- aan de kant van [eisers] : [eiser 1] met mr. Schipper;
- aan de kant van [gedaagde] : [gedaagde] met mr. Lijkwan en zijn kantoorgenoot
mr. N.J. Wentink.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 1] zijn sinds 2 maart 1998 elk voor de onverdeelde helft eigenaar van het perceel aan de [adres 1] , kadastraal bekend [kadastergegevens 1 ] . [bedrijf] is de vennootschap van [eiser 1] en is gebruiker van de ruimte op de begane grond van de opstal van [eiser 1] en [eiser 2] .
2.2.
[gedaagde] is sinds 4 april 2019 eigenaar van onder meer het perceel aan de [adres 2] , kadastraal bekend [kadastergegevens 2] .
2.3.
Onderstaande kadastrale kaart met betrekking tot de [adressen ] omvat de percelen van partijen:
Om privacyredenen wordt de afbeelding niet getoond.
2.4.
Op de percelen van partijen rust over en weer een erfdienstbaarheid van weg, om vanaf het binnenterrein van de opstallen aan de [adressen ] (hierna: het binnenterrein) te komen en te gaan van en naar de [adressen ] , via de bestaande poort, lopende over de volledige lengte van de erfgrens, met een breedte van 3 meter aan beide zijden van die erfgrens.
2.5.
De erfdienstbaarheid is gevestigd bij akte van 1 februari 1990. In diezelfde akte is een gedeelte van de gronden op het binnenterrein door [naam 3] en [naam 1] overgedragen aan [naam 2] (die het huidige perceel [kadastergegevens 1 ] op zijn beurt op 2 maart 1998 aan [eiser 1] en [eiser 2] heeft geleverd). Het perceel zoals dat aan [naam 2] werd geleverd, is in die akte omschreven als een gedeelte van het bedrijfscomplex [adressen ] , met vermelding van het toenmalige kadastrale nummer en zoals in die akte schetsmatig weergegeven op de aan die akte gehechte kaart, waarbij de lijn A-B vanuit het midden van de poortwoning evenwijdig aan de erfgrenzen doorloopt tot het punt B en waarbij de lijn B-C zodanig wordt doorgetrokken, dat de afstand C-D drie meter bedraagt. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van de bij de akte gevoegde kaart:
2.6.
De tekst in de akte van 1 februari 1990 met betrekking tot de erfdienstbaarheid luidt als volgt:
“Partijen verklaarden bij deze te vestigen, over en weer ten behoeve en ten laste van het bij verkopers verblijvende gedeelte van het kadastrale perceel [kadastergegevens 5] en ten behoeve en ten laste van het bij deze akte overgedragen en aanvaarde gedeelte van genoemd kadastraal perceel, de erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de [adressen ] (via de bestaande poort) en wel over de bestaande weg, lopende over de gehele breedte van dit gedeelte van genoemd kadastraal perceel ter lengte van de lijn A-B op voornoemde kaart, en ter lengte van de lijn B-C op voornoemde kaart over een breedte van drie meter aan elk van beide zijden van deze lijn. Omtrent deze erfdienstbaarheid zijn partijen nog overeengekomen dat het onderhoud van de uitweg zal komen ten laste van de eigenaren van de heersende erven gezamenlijk, die tevens het recht zullen hebben om onder en boven de uitweg zodanige werkzaamheden te laten verrichten, kabels, leidingen, rioleringen en dergelijke aan te laten leggen, te laten herstellen of veranderen als zij ten behoeve van de heersende erven nodig, nuttig, dienstbaar of raadzaam zullen achten; de eigenaren van de lijdende erven zullen generlei handeling mogen verrichten of laten verrichten ter belemmering van de uitoefening van voorschreven erfdienstbaarheid: speciaal zal het hen niet zijn toegestaan de uitweg op enigerlei wijze af te sluiten.”
2.7.
In het jaar 2000 zijn een aantal oude loodsen op het perceel van (de ouders van) [gedaagde] gesloopt en zijn de huidige opstallen gerealiseerd. Aanvankelijk waren die gebouwen deels in gebruik als kantoorruimte (op de begane grond) en deels als woningen (op de verdiepingen).
2.8.
Op 11 maart 2004 hebben de (toenmalige) gebruikers van het binnenterrein, onder wie [eiser 1] en [eiser 2] en de ouders van [gedaagde] , alsmede een aantal omwonenden en de gemeente Amsterdam (naar aanleiding van een conflict tussen partijen over diverse aspecten van het samenleven op en om het binnenterrein) een convenant gesloten met betrekking tot het gebruik van het binnenterrein. Daarin staat voor zover hier van belang het volgende:
“Artikel 14 - ParkerenLid 1 Partijen stellen vast dat er in de bestaande feitelijke situatie parkeerruimte is voor ten hoogste zes auto’s van de gebruikers.Lid 2 De omwonenden zullen geen verzoek om handhaving van vermeende bestemmingsplanverboden van het parkeren indienen. De gebruikers zullen de toegang van hulpdiensten tot het binnenterrein nergens belemmeren.”
2.9.
Op 16 maart 2021 heeft tussen [eiser 1] en [gedaagde] de volgende WhatsApp-correspondentie plaatsgevonden over het gebruik van de weg waarop de erfdienstbaarheid ziet:
Om privacyredenen wordt de afbeelding niet getoond.
2.10.
Op 31 mei 2022 heeft [eiser 1] , naar aanleiding van afspraken tussen de gezamenlijke eigenaren van [adressen ] , onderstaande afbeelding toegezonden aan [gedaagde] , waarop [gedaagde] aan [eiser 1] heeft geschreven:
“Dank! Ik ga deze uitdelen en voortaan toevoegen aan mijn huurcontracten.”
Om privacyredenen wordt de afbeelding niet getoond.
2.11.
Bij besluit van 16 juli 2024 heeft het college van B&W van Amsterdam aan [gedaagde] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van meerdere (woon) units en het wijzigen naar de gebruiksfunctie van “wonen”, voor wat betreft de adressen [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] en [adres 9] op het binnenterrein. Uit vrees voor overlast en hinder is daartegen door een aantal omwonenden van [adres 10] , de [adressen ] en een naastgelegen bedrijf op het binnenterrein beroep ingesteld bij team bestuursrecht van deze rechtbank.
2.12.
Bij brief van 14 augustus 2024 heeft de advocaat van [eiser 1] [gedaagde] gewezen op de erfdienstbaarheid en voor zover hier van belang het volgende geschreven:
“(…)
De erfdienstbaarheid heeft dus een totale breedte van zes (6) meter, waarbij de erfgrens door het
midden daarvan loopt en deze zich op beide erven dus uitstrekt over een zone met een breedte van
drie (3) meter, evenwijdig aan de erfgrens. Het verloop daarvan op de huidige kadastrale percelen is
indicatief weergegeven in Afbeelding 3.
Om privacyredenen wordt de afbeelding niet getoond.
Beoogd short stay-gebruik en parkerenBij besluit van 16 juli 2024 heeft het college van B en W van Amsterdam u omgevingsvergunning
verleend voor het bouwen van meerdere (woon)units en het wijzigen naar de gebruiksfunctie van
“wonen”, voor wat betreft de adressen [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] en [adres 9] op het
binnenterrein. (…) Vooruitlopend op dat aangevraagde gebruik, heeft u op de site van
Airbnb geadverteerd voor short stay inclusief parkeerplaats (voor een auto/motorvoertuig) op het
binnenterrein.Erfdienstbaarheid verzet zich tegen parkeergebruikAfgezien van het feit, dat cliënt zich niet kan verenigen met het gebruik ten behoeve van short stay,
wil cliënt benadrukken dat gebruik van het binnenterrein ten behoeve van parkeren niet mogelijk is.
De erfdienstbaarheid verzet zich daartegen. Het is nadrukkelijk niet zo dat partijen voor het kunnen
benutten van de erfdienstbaarheid alleen gerechtigd zouden zijn tot het gebruiken van – kortgezegd – de 3 meter op hun eigen erf. Integendeel: dat strekt zich uit tot de volle breedte van 6 meter.
En dus ook over het volledige erf dat zich vóór de units aan de [adres 3] – [adres 9] bevindt.Niet voor niets bepaalt de erfdienstbaarheid dat de eigenaren van de lijdende erven “generlei handeling mogen verrichten of laten verrichten ter belemmering van de uitoefening van voorschreven erfdienstbaarheid”. Dus ook niet door daarop te parkeren.Verzoek/sommatieMet deze brief wordt u namens cliënt verzocht en zo nodig gesommeerd:
1. om de erfdienstbaarheid in acht te nemen en na te leven, door de zone van drie meter evenwijdig aan de erfgrens tussen de kadastrale percelen [kadastergegevens 3] en [kadastergegevens 4] enerzijds en uw perceel [kadastergegevens 2] anderzijds niet te blokkeren of belemmeren, daarop niet te parkeren en en deze ook niet voor parkeren in gebruik te geven; en
2. dat ook blijvend in acht te nemen.(…)”
2.13.
Op 6 september 2024 heeft [gedaagde] aan de omwonenden van het binnenterrein een brief verspreid waarin hij zijn plan, om een extra verdieping aan zijn pand aan de [adres 3 t/m 9] toe te voegen, kort heeft toegelicht. Bij
e-mail van 23 september 2024 heeft een omwonende, mede namens aan aantal andere omwonenden, aan [gedaagde] geschreven dat en waarom zij niet willen dat het plan van [gedaagde] uitgevoerd gaat worden. Bij e-mail van 24 september 2024 heeft ook [eiser 1] aan [gedaagde] kenbaar gemaakt bezwaar te hebben tegen het plan van [gedaagde] om een extra verdieping aan zijn pand toe te voegen.
2.14.
Bij e-mail van 9 september 2024 gericht aan [eiser 1] heeft de advocaat van [gedaagde] de zienswijze van [gedaagde] ten aanzien van het (laten) parkeren van meerdere auto’s op het binnenterrein duidelijk gemaakt.
2.15.
Bij e-mail van 14 januari 2025 heeft [naam 3] (de vader van [gedaagde] ) het volgende aan [eiser 1] geschreven:
“Beste [eiser 1] ,
Ik heb tot mijn zeer grote spijt vernomen dat de kei hard gemaakte afspraken met omwonenden en ons als 3 eigenaren toch nog op een anderen manier worden geïnterpreteerd.
Onze mediator Eberhard v d Laan heeft alles zeer duidelijk opgesteld in het convenant zonder dat daar verwarring over kan ontstaan. Ik moest 3 Meter vrij houden op mijn deel van eigendom. [eiser 1] moest 3 m vrij houden op zijn deel van eigendom. De kadastrale erf grens bij aankoop van eigendoms deel [eiser 1] is zelfs hiervoor aangepast in de koop akte. (Voorheen was het 1 kadastraal nummer ter verduidelijking.)
Punt 1 was de veiligheid van alle gebruikers binnenterrein dat de Brandweer dag en nacht een vrije doorgang kan hebben bij een brand.
Punt 2 de bedrijfjes gevestigd op de binnenplaats moeten vrij bereikbaar zijn voor het aan en afvoeren van hun producten.
Punt 3 De leefbaarheid en veiligheid van alle gebruikers hebben er groot belang bij dat het binnen terrein auto vrij is en blijft.
Punt4 Als uitzondering mocht ik als eigenaar kortstondig parkeren om onderhoud te kunnen uitvoeren, met als duidelijkheid dat het overdag is en niet tijdens afwezigheid de hele nacht mijn auto stond geparkeerd.
Dit was om de Brandweer ter allertijden dag en nacht vrije doorgang te garanderen.
De aanwezige plaats voor de fietsen is ook in overleg met de 3 eigenaren vastgesteld.Deze plek gaf de grootste garantie dat de vrije doorgang van 6 meter breed voor alle gebruikers incl Brandweer auto gewaarborgd is en blijft. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – na wijziging, vermeerdering en vermindering van eis – om bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
I. te bevelen dat [gedaagde] de erfdienstbaarheid zoals omschreven in de akte van vestiging correct naleeft, en zich onthoudt van gedragingen die de uitoefening van dat recht belemmeren, zoals het (laten) plaatsen van objecten of het (laten) parkeren van motor- of andere voertuigen – zoals is te zien op de door [eisers] overgelegde foto’s – die de toegang of doorgang op enigerlei wijze belemmeren of kunnen belemmeren;
II. te bevelen dat [gedaagde] zich onthoudt van onrechtmatige of anderszins wederrechtelijke inbreuken op het eigendomsrecht van [eisers] , waaronder het respecteren van de erfdienstbaarheid en het niet betreden of benutten van het perceel van [eisers] anders dan toegestaan;
III. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500,00 per dag of dagdeel dat [gedaagde] in strijd handelt met een of meer van de bevelen onder I. en II., tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt, dan wel tot een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen omvang en maximum;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] stelt daartoe – samengevat – het volgende. De erfdienstbaarheid strekt zich aan weerszijden van de erfgrens uit over een zone met een breedte van drie meter, evenwijdig aan de erfgrens. Beide eigenaren hebben aanspraak op de volle zes meter en daarbinnen mag niet worden geparkeerd (ook niet tijdelijk). [gedaagde] is zich daarvan bewust en heeft zich daaraan in het verleden ook gecommitteerd. Het door [gedaagde] aanbieden van parkeerplaatsen op het binnenterrein heeft er echter toe geleid dat er sinds de maand september 2024 op het binnenterrein in toenemende mate door huurders of gebruikers van de door hem verhuurde units op het binnenterrein wordt geparkeerd, in weerwil van zijn toezegging dat niet te (laten) doen en in strijd met de erfdienstbaarheid, alsmede met de in dat verband gemaakte afspraken. Dit gebeurt overigens veel vaker dan de in het geding gebrachte foto’s doen voorkomen. De parkeerders reageren agressief en intimiderend zodra [eiser 1] hen aanspreekt op het parkeren. Het is voor [eiser 1] niet doenlijk de huurders van [gedaagde] er telkens op aan te spreken. Het door [gedaagde] toevoegen van een extra woonlaag aan de units zou het met de erfdienstbaarheid strijdige gebruik alleen maar verergeren. Het structureel parkeren levert naar zijn aard een verboden belemmering op. Voor zover er obstakels zijn geplaatst op de strook is dat niet gedaan door [eisers] Wat een derde, zoals de eigenaar van [adressen ] met wie de zaken overigens in goed overleg verlopen, doet of nalaat is niet relevant voor dit geschil. Het hek is geplaatst in overleg met alle buureigenaren die allemaal over een sleutel van het hek beschikken. De door [gedaagde] gepleegde inbreuk vormt reeds voldoende rechtvaardiging voor de vorderingen. De vraag of er schade wordt geleden, is niet van belang. Als aan beide zijden geparkeerd zou worden, dan blijft er nog maar één meter over, wat onvoldoende is om er nog tussendoor te kunnen met een auto. De erfdienstbaarheid geeft geen van partijen een sterker recht dan de ander en daarom dient ook [gedaagde] zijn zijde geheel vrij te houden, wil de erfdienstbaarheid ten volle door alle eigenaren bruikbaar blijven. De in het convenant genoemde zes auto’s dienden te worden geparkeerd op het binnenterrein buiten het deel waar de erfdienstbaarheid op ziet. Hij heeft al met al een redelijk belang bij het kunnen uitoefenen van de erfdienstbaarheid, aldus [eisers]
3.3.
[gedaagde] voert daartegen – samengevat – het volgende verweer. Er is geen sprake van structurele parkeeroverlast. [eisers] heeft nog altijd de mogelijkheid om het recht van weg te gebruiken om zo via de poort de [adressen ] te bereiken. [eisers] heeft dan ook geen spoedeisend belang. Bovendien zal toewijzing van het gevorderde een declaratoir vonnis opleveren, wat zich niet verhoudt tot het karakter van een kort geding. [eisers] moet dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen. Indien dit niet reeds tot niet-ontvankelijk verklaring leidt, dan moeten de vorderingen gelet op het navolgende worden afgewezen. Dat de zes meter brede strook te allen tijde vrij moet blijven is anders dan [eisers] meent, gezien de tekst van de akte en de bedoeling daarvan, niet aan de orde. Het is [gedaagde] niet verboden om voertuigen te (laten) stallen op het lijdende erf. De erfdienstbaarheid van weg is geen exclusief recht van [eisers] [gedaagde] heeft de weg overigens nooit geblokkeerd of afgesloten. [eiser 1] heeft zelf bloembakken, een boom en een hek geplaatst. Ook is er een fietsenstalling. Overigens heeft [eiser 1] een voorstel gedaan voor vestiging van een nieuwe erfdienstbaarheid die inhoudt dat [gedaagde] niets mag plaatsen op het binnenterrein, waarmee hij lijkt te erkennen dat de huidige erfdienstbaarheid obstakels op het binnenterrein niet uitsluit. Deze uitleg correspondeert ook met het convenant van 11 maart 2004, waarin staat dat er parkeerruimte is voor zes auto’s van de gebruikers. Ook in het licht van artikel 5:74 BW (uitoefening erfdienstbaarheid voor dienend erf op minst bezwarende wijze) gaat de erfdienstbaarheid niet zo ver dat de uitweg geheel vrij moet zijn. Met het parkeren van auto’s op het lijdende erf maakt [gedaagde] geen inbreuk op het recht van erfdienstbaarheid. Bovendien vormen de geparkeerde auto’s geen obstakels ten aanzien van het recht van weg, aangezien [eisers] er langs kan lopen en rijden. [gedaagde] heeft zich niet gecommitteerd aan breedte- en gebruiksbeperkingen. Hij heeft alleen zijn goede wil willen tonen dat hij [eisers] wil ontzien van enige overlast veroorzaakt door huurders en heeft onderkend dat het binnenterrein niet mag komen vol te staan met auto’s op een manier waarop de uitgang wel zou worden geblokkeerd. In zijn AirBnb advertentie heeft [gedaagde] in dat kader ook duidelijk toegelicht dat er slechts beperkte parkeermogelijkheid is. [gedaagde] heeft zich altijd coöperatief opgesteld met betrekking tot de geparkeerde auto’s. Hij is meermalen het gesprek aangegaan met [eiser 1] , helaas zonder resultaat, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eisers] kunnen in kort geding alleen worden toegewezen, als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zijn standpunt zal volgen en als van hem niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van een eventuele bodemprocedure afwacht.
4.2.
Aan die laatste eis is voldaan. [eisers] stelt dat [gedaagde] structureel inbreuk maakt op de erfdienstbaarheid van weg. Daarmee is het spoedeisend belang bij de vorderingen gegeven.
4.3. Partijen zijn het erover eens dat bij akte van 1 februari 1990 ten behoeve en ten laste van de percelen van (thans) partijen over en weer een erfdienstbaarheid van weg is gevestigd, waarbij de percelen van (thans) partijen zowel het dienend erf als het heersend erf zijn. Het gaat in dit kort geding om de vraag wat deze erfdienstbaarheid precies inhoudt, met name of [gedaagde] auto’s (of andere voertuigen) mag (laten) parkeren op zijn zijde van de zes meter brede strook waarop de erfdienstbaarheid ziet.
4.4.
Artikel 5:73 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) luidt:
“De inhoud van de erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening worden bepaald door de akte van vestiging en, voor zover in die akte regelen daaromtrent ontbreken, door de plaatselijke gewoonte. Is een erfdienstbaarheid te goeder trouw geruime tijd zonder tegenspraak op een bepaalde wijze uitgeoefend, dan is in geval van twijfel deze wijze van uitoefening beslissend.”
4.5.
Bij de uitleg van de inhoud van een erfdienstbaarheid staat, met het oog op de rechtszekerheid, de inhoud van de tekst van de akte van vestiging dus voorop. Bij de uitleg komt het aan op de daarin tot uitdrukking gebrachte bedoeling van partijen, die moet worden afgeleid uit de tekst, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte (vaste rechtspraak, o.a. Hoge Raad 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1511).
4.6.
De volgende onderdelen van de tekst van de erfdienstbaarheid uit de akte van 1 februari 1990 zijn relevant voor de beantwoording van de vraag of er mag worden geparkeerd op de zijde van [gedaagde] :
“Partijen verklaarden bij deze te vestigen, over en weer ten behoeve en ten laste van het bij verkopers verblijvende gedeelte van het kadastrale perceel [kadastergegevens 5] en ten behoeve en ten laste van het bij deze akte overgedragen en aanvaarde gedeelte van genoemd kadastraal perceel, de erfdienstbaarheid van weg om te komen van en te gaan naar de [adressen ] (via de bestaande poort) en wel over de bestaande weg, lopende over de gehele breedte van dit gedeelte van genoemd kadastraal perceel ter lengte van de lijn A-B op voornoemde kaart, en ter lengte van de lijn B-C op voornoemde kaart over een breedte van drie meter aan elk van beide zijden van deze lijn.”
“de eigenaren van de lijdende erven zullen generlei handeling mogen verrichten of laten verrichten ter belemmering van de uitoefening van voorschreven erfdienstbaarheid: speciaal zal het hen niet zijn toegestaan de uitweg op enigerlei wijze af te sluiten.”
4.7.
Over de tekst van de akte en de bedoeling van partijen (bij de akte) heeft [eisers] het volgende gesteld. Gelet op de tekst van de erfdienstbaarheid mag er op de zes meter brede strook – waaronder dus ook de drie meter brede strook die zich vóór de units van [gedaagde] aan de [adres 3] t/m [adres 9] bevindt – niet worden geparkeerd, ook niet voor beperkte tijd. Het plaatsen van obstakels, zoals (structureel) geparkeerde auto’s, is een verboden belemmering en is daarmee in strijd met de akte. De weg mag op geen enkele manier worden afgesloten. Als er aan beide zijden zou worden geparkeerd levert dat overigens evident een blokkade op. De partijbedoeling kan dan ook al worden afgeleid uit de tekst van de akte zelf. Uit de akte blijkt voorts dat men moet kunnen komen en gaan over de zes meter brede strook, waaruit kan worden afgeleid dat het mogelijk moet zijn om binnen die strook met een voertuig te kunnen keren. Achteruit de [adressen ] oprijden is immers onveilig. Een redelijke uitleg van de akte brengt dan met zich mee dat de volle zes meter moet worden vrijgehouden. Uit de e-mail van 14 januari 2025 van de vader van [gedaagde] blijkt ook dat dit de bedoeling was, aldus [eisers]
4.8.
[gedaagde] heeft daartegenover het volgende aangevoerd. Uit de bewoordingen van de akte en de bedoeling bij die akte volgt niet dat de erfdienstbaarheid voorziet in een zes meter brede vrije zone waardoor het [gedaagde] verboden zou zijn om voertuigen te stallen op het lijdende erf. De verplichting om geen belemmerende handelingen te (laten) verrichten, wil nog niet zeggen dat de gehele uitweg obstakelvrij moet zijn. Doel is immers het kunnen komen van en gaan naar de [adressen ] via de uitweg. Dit komt ook tot uitdrukking door de toevoeging in de akte dat de uitweg niet mag worden afgesloten. De tekst van de erfdienstbaarheid bevat geen specificaties met betrekking tot een beperking van het aantal auto’s of overige objecten. De toevoeging in de akte van drie meter is destijds op verzoek van de ouders van [gedaagde] in de beschrijving van de erfdienstbaarheid opgenomen, met als doelstelling om grote auto’s en vrachtwagens in staat te stellen een draai te maken naar de toenmalige loodsen van de ouders van [gedaagde] . Die bedoeling is nu achterhaald, het binnenterrein is geen bedrijfsterrein meer en [eiser 1] kan probleemloos keren op zijn eigen terrein. Het is nooit de bedoeling geweest om een vrije strook van zes meter breed te creëren, aldus [gedaagde] .
4.9.
Geoordeeld wordt als volgt. Anders dan [gedaagde] meent verhoudt het stelselmatig (laten) parkeren van auto’s door hem, althans door zijn huurders of gebruikers, op zijn zijde (van drie meter breed) van de zes meter brede strook zich niet tot de tekst en het doel van de erfdienstbaarheid. Die voorziet immers, zoals [eisers] terecht stelt, in een volledig gelijkwaardige verdeling (50/50) van de lusten en de lasten en heeft betrekking op de volledige 6 meter brede strook (tussen B en C). De erven zijn over en weer dienend en heersend. Dit laat een voordeel voor slechts één eigenaar (in casu [gedaagde] ) dan ook niet toe. Daarbij komt dat indien de erfdienstbaarheid met name ten doel zou hebben gehad om grote auto’s en vrachtwagens in staat te stellen een draai te maken naar de toenmalige loodsen van de ouders van [gedaagde] (zoals [gedaagde] aanvoert), het voor de hand had gelegen dat er alleen een erfdienstbaarheid zou zijn gevestigd op het perceel van [eisers] Niet valt in te zien waarom het in dat geval nodig was om ook een erfdienstbaarheid te vestigen op het perceel van (de ouders van) [gedaagde] . De tekst van de erfdienstbaarheid geeft geen steun aan [gedaagde] ’ interpretatie. Voldoende aannemelijk is dan ook dat het destijds de bedoeling was om een vrije strook van zes meter breed te creëren. Dit is ook in lijn met de inhoud van de e-mail van 14 januari 2025 van de vader van [gedaagde] , die – hoewel hij in die e-mail verwijst naar een later gesloten convenant – destijds ook partij was bij de akte van
1 februari 1990. Dat de in het convenant genoemde zes auto’s dienden te worden geparkeerd op het binnenterrein buiten het deel waar de erfdienstbaarheid op ziet, zoals [eisers] heeft gesteld, is door [gedaagde] niet betwist.
4.10.
Wel aannemelijk is dat indien er slechts aan één zijde van de zes meter brede strook wordt geparkeerd, er (in beginsel) met een auto nog langs de geparkeerde auto’s gereden kan worden. Mede in het licht van het voorgaande stelt [eisers] echter terecht dat het plaatsen van obstakels, zoals (structureel) geparkeerde auto’s, een niet toegestane belemmering van de uitoefening van de erfdienstbaarheid met zich brengt. De weg mag immers op geen enkele manier (niet op enigerlei wijze) en dus ook niet gedeeltelijk worden afgesloten. Enige afsluiting strookt ook niet met de in het convenant tot uiting gebrachte bedoelingen van de erfdienstbaarheid. Daarbij komt dat indien [eisers] ook op zijn lijdende erf auto’s zou (laten) parkeren en sprake zou zijn van een volledige afsluiting van de weg. Dat de tekst van de erfdienstbaarheid geen specificaties met betrekking tot een beperking van het aantal auto’s of overige objecten bevat ligt gezien het voorgaande voor de hand.
4.11.
De overige door partijen over en weer ingenomen standpunten behoeven geen (nadere) bespreking, nu deze niet tot een andere uitkomst zullen leiden.
4.12.
De conclusie is dat [eisers] de erfdienstbaarheid mag uitoefenen op de door hem voorgestane wijze en dat [gedaagde] dit mogelijk moet maken. Voldoende aannemelijk is dat ook de bodemrechter zo zal oordelen. De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub I. zal dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.13.
Anders dan [gedaagde] meent zal deze toewijzing geen declaratoir vonnis opleveren. Het bevel heeft immers een voorlopig karakter. Van een vaststelling van een rechtstoestand of rechtsverhouding is geen sprake.
4.14.
De vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub II. zal worden afgewezen. Voor toewijzing van die vordering wordt, naast het toewijzen van de vordering zoals weergegeven onder 3.1 sub I., geen aanleiding gezien.
4.15.
De gevorderde veroordeling tot betaling van een dwangsom zal worden afgewezen. [gedaagde] heeft immers tijdens de mondelinge behandeling toegezegd vrijwillig aan een eventueel opgelegd bevel te zullen voldoen en er is geen aanleiding om aan die toezegging te twijfelen.
4.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 144,48
- griffierecht 714,00
- salaris advocaat 1.107,00
- nakosten
178,00
Totaal € 2.143,48.
4.17.
[eisers] had aanvankelijk (zie onder 1.2) , na vermeerdering van eis, ook vorderingen ingesteld – kort gezegd – met betrekking tot het op straffe van een dwangsom verwijderen en verwijderd houden van op de gevel van de opstallen van [gedaagde] op het binnenterrein aangebrachte camera’s, alsmede het wissen van daarmee gemaakte opnames. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling een schikking bereikt ten aanzien van die vorderingen, waarna [eisers] die vorderingen heeft ingetrokken. Partijen hebben verzocht om de schikking in dit vonnis op te nemen. Deze luidt als volgt.
4.18.
[gedaagde] zal de camera’s zodanig afstellen dat deze alleen het terrein waar de erfdienstbaarheid op ziet in beeld brengt. Desgewenst mogen de camera’s ook de gevel van de opstallen van [gedaagde] in beeld brengen. Er wordt zorggedragen voor gezamenlijke toegang tot de door de camera’s gemaakte beelden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [gedaagde] de erfdienstbaarheid zoals omschreven in de akte van vestiging correct na te leven, en zich te onthouden van gedragingen die de uitoefening van dat recht belemmeren, zoals het (laten) plaatsen van objecten of het (laten) parkeren van motor- of andere voertuigen die de toegang of doorgang op enigerlei wijze belemmeren of kunnen belemmeren,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.143,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening indien dit vonnis moet worden betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.E. Tiddens, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025. [1]

Voetnoten

1.type: JT