ECLI:NL:RBAMS:2025:6008

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
18 augustus 2025
Zaaknummer
C/13/773266 / HA RK 25-257
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechterlijke beslissing in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2025 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. E.M. Hansen-Löve, bestuursrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek was ingediend op 28 juli 2025 en was gericht tegen een eerdere beslissing van de rechter in een lopende beroepszaak van de verzoeker. De verzoeker had eerder, op 14 april 2025, een wrakingsverzoek ingediend dat ongegrond was verklaard. De verzoeker stelde dat hij niet voldoende tijd had gekregen om nadere stukken in te dienen en dat de communicatie met de rechtbank niet goed verliep. De rechter heeft echter aangegeven dat de verzoeker meerdere keren de gelegenheid heeft gehad om documenten in te dienen en dat de procedure correct is verlopen. De Wrakingskamer oordeelde dat een rechterlijke beslissing, zoals het vaststellen van een termijn voor het indienen van stukken, geen grond kan zijn voor wraking. Bovendien werd vastgesteld dat de verzoeker eerder lichtvaardig en zonder redelijke grond wrakingsverzoeken had ingediend, wat werd aangemerkt als misbruik van recht. De Wrakingskamer besloot dat verdere verzoeken tot wraking in deze zaak niet in behandeling zullen worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 28 juli 2025 bij de Wrakingskamer ingekomen en onder rekestnummer C/13/ 773266/ HA RK 25-257 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E.M. Hansen-Löve, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het wrakingsverzoek, gedateerd op 10 juli 2025, ingekomen bij het team bestuursrecht op 28 juli 2025 en op 28 juli 2025 aan de Wrakingskamer doorgezonden;
 de schriftelijke reactie van de rechter van 7 en 11 augustus 2025 met het proces-verbaal van de mondelinge beslissing tot schorsing ter zitting van 27 mei 2025.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.

2.De feiten, het verzoek en de reactie

2.1.
Bij de rechtbank is een beroepszaak van verzoeker als eiser in behandeling (zaaknummer AMS 24/6308). Bij beslissing van 14 april 2025 is een eerder wrakingsverzoek tegen de rechter die deze zaak toen in behandeling had, kennelijk ongegrond verklaard (zaaknummer C/13/767730 / HA RK 25/125).
2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de zitting van 27 mei 2025 heeft de rechter de behandeling overgenomen. Bij die behandeling heeft verzoeker de rechter gewraakt en na schorsing in verband met de behandeling van een andere zaak, heeft verzoeker dat wrakingsverzoek ingetrokken.
2.3.
Blijkens het proces-verbaal hebben verzoeker, de rechter en de griffier de volgende afspraken gemaakt over de voortzetting van de procedure:
- Eiser heeft aangegeven dat hij nadere stukken in wil dienen. Eiser zal dit zo spoedig mogelijk doen en de stukken naar de griffier sturen. Gelet op de voortgang van de procedure, verzoekt de rechtbank eiser deze stukken uiterlijk dinsdag 10 juni 2025 in te dienen.
- De griffier zal eiser hiervan een ontvangstbevestiging sturen. Bij deze ontvangstbevestiging zal hij daarnaast (op verzoek van eiser) het besluit van 21 juni 2024 voegen.
- De rechtbank zal een afschrift van de door eiser in te dienen stukken naar het college sturen, zodat het college op die stukken kan reageren. Zodra de rechtbank deze reactie van het college heeft ontvangen, zal deze reactie worden doorgestuurd naar eiser. Als het college afziet van een reactie, zal de rechtbank eiser hierover informeren.
Voorts is overwogen:
“Als partijen vervolgens niet binnen de termijn die de rechtbank hen daarvoor zal geven reageren of de rechtbank toestemming geven uitspraak te doen, zal zij het onderzoek sluiten en uitspraak doen. Hierover krijgen partijen dan nog apart bericht.”
2.4.
Verzoeker is het, naar de Wrakingskamer begrijpt, niet eens dat hij niet meer uitstel heeft gekregen om nadere stukken in te dienen, zoals hem is gebleken uit de brief van de griffier van de rechter van 11 juli 2025 waarin de datum van 8 juli 2025 wordt genoemd. Verzoeker stelt dat op 27 mei 2025 is afgesproken dat hij zes weken de tijd zou krijgen om stukken in te dienen en zo nodig een langere termijn. Voorts heeft hij om documenten gevraagd die hij niet heeft ontvangen, heeft hij om een advocaat gevraagd en om behandeling van zijn bezwaren. Omdat dit alles niet is gebeurd heeft verzoeker de rechter gewraakt. Voorts is hij het niet eens met de beslissing op zijn eerdere wrakingsverzoek, omdat zijn wrakingsgronden niet juist zijn beoordeeld en behandeld.
2.5.
De rechter heeft aangevoerd dat het verloop na de zitting in grote lijnen als volgt is geweest: verzoeker heeft meermaals naar de rechtbank gebeld en hij heeft meerdere brieven gestuurd, onder meer over de termijn voor- en de wijze van het indienen van documenten. Hij heeft ook aangegeven dat het proces-verbaal niet klopt. Verzoeker stelde dat hij een langere termijn nodig had voor het indienen van documenten. Die heeft hij gekregen. Hij heeft meerdere keren documenten ingediend, een deel daarvan is doorgestuurd naar verweerder, de gemeente, opdat deze daarop zou kunnen reageren. Verzoeker heeft zowel op de zitting als in zijn brieven aangegeven dat hij het niet eens is met de gang van zaken bij de rechtbank, naar de rechter begrijpt omdat de communicatie volgens hem niet goed gaat, en dat hij wil dat de rechtbank hem een advocaat toewijst. In een brief van 11 juni staat dat op de zitting sprake was van het zo spoedig mogelijk indienen van stukken, uiterlijk 10 juni 2025 en dat de rechtbank de termijn op eisers verzoek verlengde tot en met 8 juli 2025. Daarbij is in de brief meegedeeld dat de termijn niet nogmaals kon worden verlengd.
In een brief van 11 juli 2025 heeft de rechtbank aan verzoeker meegedeeld dat de door hem ingediende documenten in goede orde waren ontvangen en dat ze zouden worden doorgestuurd naar de gemeente. Daarbij is ook, zoals op de zitting beloofd, een brief van 21 juni 2024 van de gemeente, waarvan verzoeker zei dat hij hem niet had, aan verzoeker meegestuurd. Het onderzoek is niet gesloten en er is niet aangekondigd dat uitspraak zou worden gedaan.
Het onderzoek kan pas worden gesloten nadat een brief is uitgestuurd waarin partijen wordt gevraagd of zij nog een nadere zitting willen en geen van partijen aangeeft die zitting te willen, of als er nog een zitting komt aan het einde van die zitting. Dat is allemaal nog niet gebeurd in deze zaak.

3.De beoordeling

3.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (hierna: Awb) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Als uitgangspunt voor de beoordeling geldt dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, behoudens bewijs van het tegendeel. Daarnaast geldt dat ook de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid grond kan zijn voor wraking.
3.3.
In zijn arrest van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413) heeft de Hoge Raad overwogen dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.4.
Een rechterlijke beslissing, zoals het bepalen van een termijn voor het indienen van nadere stukken, is geen grond tot wraking, zoals is beslist in het hierboven genoemde arrest. Voor het overige bevat het verzoek geen aanknopingspunten op grond waarvan de rechter vooringenomen zou zijn, dan wel de schijn daartoe zou hebben gewekt. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven. Op de bezwaren van verzoeker tegen de beslissing op zijn eerdere wrakingsverzoek kan de Wrakingskamer niet ingaan.
3.5.
Omdat verzoeker het middel tot wraking, vaker lichtvaardig, want zonder redelijke grond heeft ingezet, is sprake van misbruik van recht. Bepaald zal daarom worden dat verdere verzoeken tot wraking in de zaken niet in behandeling worden genomen.
4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Wrakingskamer:
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de zaak met bovenstaand zaaknummer niet in behandeling zal worden genomen..
Aldus gegeven door mrs. M.V. Ulrici, voorzitter, N.C.H. Blankevoort en S.P. Pompe, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.