ECLI:NL:RBAMS:2025:5831

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
8 augustus 2025
Zaaknummer
200.349.311
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder over onterecht in rekening gebrachte explootkosten en nakosten

In deze zaak heeft klager, die door de rechter was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag en proceskosten, een klacht ingediend tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Klager was niet aangeschreven voordat het vonnis werd betekend, wat in strijd was met de rechterlijke uitspraak. De gerechtsdeurwaarder erkende deze vergissing en nam de kosten van betekening voor eigen rekening. Klager betwistte echter de explootkosten en nakosten die hem in rekening waren gebracht. Het hof oordeelde dat de klacht ongegrond was, omdat de gerechtsdeurwaarder een eenmalige vergissing had gemaakt en er geen aanwijzingen waren dat deze fout vaker voorkwam. De beslissing van de kamer werd vernietigd, maar het oordeel over de gegrondheid van het verzet bleef intact. Het hof benadrukte dat niet elke vergissing van een gerechtsdeurwaarder automatisch leidt tot tuchtrechtelijke aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van grote onzorgvuldigheid of herhaaldelijk foutief handelen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.349.311/01 GDW
nummers eerste aanleg : C/13/749432 / DW RK 24/159
C/13/753081 / DW RK 24/240 (verzet)
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 29 juli 2025
inzake
[appellant],
wonend te [plaats 1] ,
appellant,
tegen
[geïntimeerde],
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats 2] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: W.W.M. van de Donk.
Partijen worden hierna klager en de gerechtsdeurwaarder genoemd.

1.De zaak in het kort

Klager is door de rechter veroordeeld tot betaling van een geldbedrag en de proceskosten. In het vonnis staat dat klager de proceskosten binnen veertien dagen moet voldoen nadat hij daartoe is aangeschreven. De gerechtsdeurwaarder heeft klager niet aangeschreven, maar is direct overgegaan tot betekening van het vonnis met de daarbij behorende explootkosten. Klager heeft bij de gerechtsdeurwaarder bezwaar gemaakt tegen het betekeningsexploot en de bijbehorende kosten. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens erkend dat klager eerst had moeten worden aangeschreven en heeft de kosten van betekening voor eigen rekening genomen. In deze tuchtprocedure verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij ten onrechte explootkosten en nakosten bij klager in rekening heeft gebracht. Het hof verklaart de klacht alsnog ongegrond.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klager heeft op 27 december 2024 een beroepschrift – met bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 29 november 2024 tussen partijen gegeven onder bovengenoemd laatste nummer (ECLI:NL:TGDKG:2024:142).
2.2.
De gerechtsdeurwaarder heeft op 4 maart 2025 een verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 12 juni 2025. F.S. Blaauw is, als vervanger van W.W.M. van de Donk, namens de gerechtsdeurwaarder verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager en de gerechtsdeurwaarder zijn niet verschenen.

3.Feiten

Het hof verwijst naar de feiten die de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling daarvan geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die zijn komen vast te staan, zijn die feiten de volgende.
3.1.
Bij vonnis van 2 april 2024 van de kantonrechter te [plaats 1] is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan de verhuurder van zijn woning. Het vonnis houdt onder meer het volgende in:

3.5.[Klager]
wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van[verhuurder]
tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 130,48
  • griffierecht € 128,00
  • salaris gemachtigde € 164,00 (2 punten van € 82,00)
  • nakosten€ 68,00(plus de kosten van betekening
zoals vermeld in het dictum
Totaal € 490,48
(…)
4.1.
veroordeelt[klager]
om aan[verhuurder]
te betalen:
€ 427,69 aan huurachterstand, berekend tot november 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2023 over de verschuldigde huurtermijnen, telkens te rekenen vanaf de vervaldata van die huurtermijnen tot de dag van voldoening,
€ 0,64 aan wettelijke rente, berekend tot 13 juni 2023,
€ 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
veroordeelt[klager]
in de proceskosten van € 490,48, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als[klager]
niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
3.2.
Bij exploot van 12 april 2024 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis van 2 april 2024 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen, met daarbij de volgende specificatie:
hoofdsom t/m 30/11/2023
427,69
proceskosten
422,48
nakosten
68,00
rente
22,06
te voldoen
940,23
kosten van dit exploot
149,45
Totaal te voldoen
1.089,68
3.3.
Op 12 april 2024 heeft klager de onder 4.1 en 4.2 van het vonnis genoemde bedragen overgemaakt naar de bankrekening van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.
3.4.
Bij brief van 15 april 2024 aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder heeft klager bezwaar gemaakt tegen het betekeningsexploot en de bijbehorende kosten:

(…) U bent door u handelen rechtstreeks willens en wetens in overtreding van het vonnis er zijn immers geen explootkosten en geen nakosten, zie punt 4.1 c (nakosten zijn reeds toegewezen), punt 4.2 zijnde een aanschrijving en geen betekening, (…).
3.5.
Hierop heeft (een medewerker van het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 24 april 2024 als volgt gereageerd:

(…) U maakt een terechte opmerking dat het vonnis niet meteen betekend had mogen worden en u eerst aangeschreven had moeten worden. De kosten van de betekening nemen wij uiteraard voor eigen rekening. Onze excuses voor deze omissie.
Inmiddels hebben wij betaling van u mogen ontvangen conform het vonnis, met uitzondering van de toegewezen rente vanaf 13 juni 2023 over € 427,69 ad € 22,06. Deze rente zullen wij aan u kwijten ter compensatie van de onterechte betekening die u heeft ontvangen. (…)

4.De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte explootkosten en nakosten bij hem in rekening heeft gebracht.

5.Beoordeling

5.1.
De voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 18 juni 2024 de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Tegen deze beslissing heeft klager tijdig verzet ingesteld. De kamer heeft in de bestreden beslissing van 29 november 2024 het verzet van klager gegrond verklaard en vervolgens de klacht gegrond verklaard zonder aan de gerechtsdeurwaarder een maatregel op te leggen. Ten slotte heeft de kamer bepaald dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht van € 50,- moet vergoeden.
Ontvankelijkheid hoger beroep
5.2.
In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep omdat op basis van de wet en bestendige jurisprudentie geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de kamer op het verzet.
5.3.
Het hof oordeelt hierover als volgt. Artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) bepaalt dat tegen een beslissing op het verzet geen rechtsmiddel openstaat. Dit betekent dat als de kamer het verzet ongegrond verklaart, de zaak daarmee eindigt, omdat er geen hoger beroep meer open staat. De kamer heeft het verzet van klager in dit geval echter gegrond verklaard, zodat – op grond van artikel 39 lid 3 Gdw – de beslissing van de voorzitter van de kamer is komen te vervallen. Doordat de beslissing van de voorzitter van de kamer is komen te vervallen, heeft de kamer vervolgens de klacht van klager inhoudelijk beoordeeld en geoordeeld dat de klacht gegrond is. Tegen die beslissing staat op grond van artikel 45 lid 1 Gdw hoger beroep open bij dit hof. De beslissing op het verzet moet worden onderscheiden van de beslissing op de klacht; tegen de beslissing op het verzet is geen hoger beroep mogelijk, maar tegen de eventueel daarop volgende beslissing op de klacht wel. Klager is dus ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Heeft de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld?
5.4.
De kamer heeft in de bestreden beslissing vastgesteld dat het foutief handelen van de gerechtsdeurwaarder een ambtshandeling betreft. Volgens de kamer was geen sprake van een bagatelfout waarop het door de voorzitter van de kamer in haar beslissing gehanteerde criterium (“
Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in.”) kon worden toegepast. De kamer heeft vervolgens de klacht gegrond geoordeeld.
5.5.
In zijn beroepschrift heeft klager aangevoerd dat geen sprake was van een eenmalige vergissing en dat aan de gerechtsdeurwaarder een boete van € 150.000,- zou moeten worden opgelegd, zodat het voor de gerechtsdeurwaarder onmogelijk is deze fout vaak te herhalen.
5.6.
De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep gesteld dat de kamer ten onrechte de afweging of de vergissing al dan niet het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in geheel heeft losgelaten. Als het oordeel van de kamer zou gelden voor elke fout bij een ambtshandeling dan zou dit tot een welhaast onmenselijke en daarmee onaanvaardbaar hoge maatstaf leiden, aldus de gerechtsdeurwaarder.
5.7.
Het hof oordeelt als volgt. Het is vaste jurisprudentie dat als een gerechtsdeurwaarder een vergissing begaat of een fout maakt, dit niet zonder meer betekent dat de gerechtsdeurwaarder zich schuldig maakt aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk laakbaar is. Voor tuchtrechtelijke laakbaarheid zijn bijkomende omstandigheden vereist, zoals wanneer een fout een structureel karakter heeft of wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheid of van handelen tegen beter weten in.
5.8.
Het hof acht het dictum van het vonnis van 2 april 2024 lastig leesbaar. Het bevel tot betaling van de hoofdsom mocht namelijk wel direct – zonder aanschrijving vooraf en dus met de bijbehorende explootkosten – bij exploot worden gedaan, maar dat gold niet voor de veroordeling tot betaling van de proceskosten. Door ook voor de explootkosten bevel te doen, heeft de gerechtsdeurwaarder een fout gemaakt. Naar het oordeel van het hof gaat het in dit geval om een enkele fout. Klager heeft zijn stelling dat het geen eenmalige vergissing was niet nader onderbouwd. Ook heeft het hof geen aanwijzingen dat de gerechtsdeurwaarder deze fout vaker heeft gemaakt. Evenmin is gebleken van het bestaan van overige bijkomende omstandigheden als hiervoor onder 5.7. bedoeld. De gerechtsdeurwaarder heeft direct excuses aangeboden aan klager, de explootkosten zijn door het kantoor voor eigen rekening genomen (hoewel de betekening op zichzelf, zoals gezegd, gerechtvaardigd was) en de wettelijke rente is aan klager kwijtgescholden. Ten slotte constateert het hof dat de nakosten niet dubbel in rekening zijn gebracht. Gezien het vorenstaande acht het hof het handelen van de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het feit dat de fout is gemaakt in het kader van wat te beschouwen is als een kerntaak van een gerechtsdeurwaarder, doet niet af aan het incidentele karakter daarvan (zie ook hof Amsterdam 28 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3251).
Conclusie
5.9.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, anders dan de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom vernietigen, met uitzondering van het oordeel van de kamer over de gegrondheid van het verzet.

6.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing, met uitzondering van het oordeel van de kamer over de gegrondheid van het verzet;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025 door de rolraadsheer.