ECLI:NL:GHAMS:2018:3251

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
200.231.684/01 GDW
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders wegens onzorgvuldig handelen bij betekening van dagvaarding

In deze zaak gaat het om een klacht van een klager tegen twee gerechtsdeurwaarders, die in hoger beroep is behandeld door het Gerechtshof Amsterdam. De klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door een dagvaarding, die niet voor hem bestemd was, in zijn brievenbus achter te laten. Dit gebeurde op 31 maart 2016, toen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder een dagvaarding betekende op een verkeerd adres. Klager heeft de envelop afgegeven aan de juiste persoon, maar voelde zich onterecht geconfronteerd met vertrouwelijke informatie. De kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam had de klacht van klager gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarders berispt.

In hoger beroep heeft het hof de zaak behandeld op 13 juni 2018. Klager was niet aanwezig, maar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders heeft het woord gevoerd. Het hof heeft de feiten en de eerdere beslissing van de kamer in overweging genomen. Het hof oordeelt dat klager voldoende eigen belang heeft om ontvankelijk te zijn in zijn klacht, omdat hij een envelop met vertrouwelijke informatie heeft ontvangen die niet voor hem bestemd was.

Het hof heeft de bestreden beslissing van de kamer vernietigd en zowel de klacht tegen de toegevoegd gerechtsdeurwaarder als de klacht tegen de gerechtsdeurwaarder ongegrond verklaard. Het hof concludeert dat de fout van de toegevoegd gerechtsdeurwaarder een incidentele vergissing was en niet tuchtrechtelijk laakbaar. De vraag naar een dossiernummer die aan klager werd gesteld, werd als gebruikelijk beschouwd en ook niet tuchtrechtelijk laakbaar bevonden. De beslissing is op 28 augustus 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.231.684/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/605603 /DW RK 16/349
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 augustus 2018
inzake
1. [naam] ,
gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
2. [naam] ,
toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [plaats] ,
appellanten,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellanten (hierna ook gezamenlijk: de gerechtsdeurwaarders) hebben op 18 januari 2018 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 19 december 2017 (ECLI:NL:TGDKG:2017:177). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van geïntimeerde (hierna: klager) gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping opgelegd.
1.2.
Klager heeft op 16 april 2018 een schriftelijke reactie bij het hof ingediend.
1.3.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 13 juni 2018. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen en heeft het woord gevoerd. Klager is, met voorafgaand bericht, niet ter terechtzitting verschenen.

2.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

3.Feiten

3.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. De gerechtsdeurwaarders hebben tegen de vaststelling van die feiten bezwaar gemaakt. Het hof zal hiermee (voor zover relevant) bij de beoordeling rekening houden.
3.2.
Kort gezegd gaat het in deze zaak om het volgende.
3.2.1.
Op 31 maart 2016 heeft appellant sub 2 (hierna: [de toegevoegd gerechtsdeurwaarder] ) een dagvaarding betekend op het adres [straatnaam] 180 te [plaats] . Deze dagvaarding was bestemd voor een persoon wonend op het adres [straatnaam] 190.
3.2.2.
Klager heeft de envelop afgegeven aan de persoon wonend op het adres [straatnaam] 190.
3.2.3.
Op 1 april 2016 heeft klager gebeld met het kantoor van de gerechtsdeurwaarders. In een telefoonnotitie van die datum, opgemaakt door de desbetreffende medewerker van het kantoor, staat (met verbetering van typefouten) het volgende vermeld:
“IN: tel: [klager] gesproken. Het exploot was op nmr 180 afgegeven. Daar woont [klager] . Hij heeft de post afgegeven op 190. Maar wilde wel doorgeven dat hij dit slordig vindt. Mee eens. Beloofd om dit te noteren”

4.Standpunt van klager

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders - in de kern - dat zij onzorgvuldig hebben gehandeld door een dagvaarding die niet voor hem bestemd was, in zijn brievenbus achter te laten. Er is volgens klager zeer onzorgvuldig omgegaan met vertrouwelijke informatie. Voorts is klager, toen hij hierover met het kantoor van de gerechtsdeurwaarders belde, gevraagd naar een dossiernummer, terwijl de inhoud van de desbetreffende brief niet voor hem was bedoeld.

5.Standpunt van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben verweer gevoerd. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarders wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Belang
6.1.
De gerechtsdeurwaarders hebben in hoger beroep aangevoerd dat klager geen voldoende eigen belang heeft.
6.2.
In de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) is niet bepaald wie als klager kan optreden. In de Memorie van Toelichting bij wetsvoorstel 22 775 (Tweede Kamer, 1991-1992, nr. 3) is daarover het volgende te lezen:
De tuchtrechtspraak is erop gericht, in het algemeen belang een optimaal functioneren van het ambt van gerechtsdeurwaarder binnen het rechtsbestel te verzekeren door in individuele gevallen tegen inbreuken op de ambtsplichten en de ambtsethiek op te treden. (…)Weliswaar zal een particulier die zich door de behandeling van een gerechtsdeurwaarder in zijn belangen voelt aangetast niet steeds bij het indienen van een klacht het algemeen belang op het oog hebben, maar dat maakt het niet minder wenselijk om hetgeen de individuele justitiabele als inbreuk op de ambtsplichten van een gerechtsdeurwaarder beschouwt, onder de aandacht van het tuchtrechtelijk college te brengen en te doen beoordelen in het licht van de eisen die in het algemeen belang aan het functioneren van een gerechtsdeurwaarder zijn gesteld. (…) Hoewel overwegingen van beperking van werklast in dezen niet geheel veronachtzaamd mogen worden, hebben wij gemeend dat de bevrediging van het rechtsgevoel van betrokken justitiabelen de doorslag moet worden gegeven. Om die reden wordt voorgesteld particulieren de mogelijkheid te bieden bezwaren aanhangig te maken.”
Het hof leidt uit deze toelichting af dat een klager voldoende eigen belang moet hebben om als belanghebbende te worden aangemerkt en als klager te kunnen worden ontvangen in de tuchtprocedure. Dat is dan ook de vaste lijn in de rechtspraak van het hof.
6.3.
Met de kamer is het hof van oordeel dat klager voldoende eigen belang heeft en daarom ontvankelijk is in zijn klacht. Klager heeft immers een envelop afkomstig van het kantoor van de gerechtsdeurwaarders en als zodanig ook kenbaar in zijn brievenbus aangetroffen, terwijl deze niet voor hem was bedoeld. Klager heeft er naar het oordeel van het hof belang bij dat een gerechtsdeurwaarder een envelop met daarin een vertrouwelijk, ambtelijk stuk - in dit geval een dagvaarding - op correcte wijze achterlaat, indien hij de desbetreffende persoon niet aantreft en ook niemand die hem rechtsgeldig kan vertegenwoordigen. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat het betekenen van exploten tot de kerntaken van een gerechtsdeurwaarder behoort. Wanneer een dergelijk stuk in de verkeerde brievenbus wordt achtergelaten, wordt de desbetreffende ontvanger ongevraagd geconfronteerd met persoonlijke gegevens betreffende een derde. Mogelijk zal de ontvanger zich ook verantwoordelijk voelen ervoor zorg te dragen dat dit stuk (alsnog) bij de geadresseerde terechtkomt. Hiermee is het belang van klager gegeven.
Onjuiste brievenbus
6.4.
Beide gerechtsdeurwaarders hebben in deze zaak als beklaagden te gelden. De klacht over - kort gezegd - het achterlaten van een (afschrift van een) dagvaardingsexploot in een onjuiste brievenbus, ziet uitsluitend op het handelen van [de toegevoegd gerechtsdeurwaarder] . Blijkens een door de gerechtsdeurwaarders in het geding gebrachte kopie van het (originele) exploot van dagvaarding heeft [de toegevoegd gerechtsdeurwaarder] deze dagvaarding uitgebracht. Dit handelen betreft dan ook een eigen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid van [de toegevoegd gerechtsdeurwaarder] .
6.5.
[de toegevoegd gerechtsdeurwaarder] heeft te kennen gegeven zich het voorval niet meer te kunnen herinneren. Het feit dat klager de naam en het adres van gedaagde en het type exploot kon beschrijven, deed hem echter ernstig vermoeden dat hij die fout vermoedelijk wel had begaan en inderdaad de envelop met daarin een (afschrift van een) exploot in een verkeerde brievenbus had achtergelaten. Het hof gaat daarom ervan uit dat de fout is gemaakt.
6.6.
Als een gerechtsdeurwaarder een vergissing begaat of een fout maakt, betekent dit niet zonder meer dat de gerechtsdeurwaarder zich schuldig maakt aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk laakbaar is. Voor tuchtrechtelijke laakbaarheid zijn bijkomende omstandigheden vereist, zoals wanneer een fout een structureel karakter heeft of wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in.
6.7.
Het hof heeft geen aanwijzingen om aan te nemen dat [de toegevoegd gerechtsdeurwaarder] vaker een exploot op een onjuist adres heeft betekend. Naar het oordeel van het hof gaat het in het onderhavige geval dan ook om een enkele vergissing of fout. Evenmin is gebleken van het bestaan van overige bijkomende omstandigheden als hiervoor bedoeld. Het hof acht het handelen van [de toegevoegd gerechtsdeurwaarder] dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het feit dat de fout is gemaakt in het kader van hetgeen te beschouwen is als een kerntaak van een gerechtsdeurwaarder, doet niet af aan het incidentele karakter daarvan. Anders dan de kamer acht het hof de klacht dan ook in zoverre ongegrond.
Dossiernummer
6.8.
De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat klager uitsluitend is gevraagd om een dossiernummer en dat in het enkel stellen van die vraag geen gevaar op schending van de privacy van de desbetreffende gedaagde is gelegen. Volgens de gerechtsdeurwaarders is het op ieder gerechtsdeurwaarderskantoor te doen gebruikelijk dat degene die het kantoor belt, wordt gevraagd naar een dossiernummer. Als eenvoudig identificatiemiddel en om ervoor te zorgen dat passende acties op een juiste wijze worden vastgelegd.
6.9.
Ter zitting in hoger beroep heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders verklaard dat [de gerechtsdeurwaarder] als eigenaar van [B.V.] , zijnde het kantoor van de gerechtsdeurwaarders, eindverantwoordelijk is voor alle medewerkers. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de klacht van klager dat hem werd gevraagd naar een dossiernummer terwijl de inhoud van de desbetreffende brief niet voor hem was bedoeld, zich uitsluitend kan richten tegen [de gerechtsdeurwaarder] , nu uitsluitend [de gerechtsdeurwaarder] tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor gedragingen van zijn medewerkers.
6.10.
Gezien de, ook bij het hof bekende, gebruikelijke gang van zaken in de gerechtsdeurwaarderspraktijk dat degene die belt, wordt gevraagd naar een dossiernummer, acht het hof het niet tuchtrechtelijk laakbaar wanneer die vraag ook wordt gesteld aan iemand die geen debiteur of opdrachtgever van het desbetreffende deurwaarderskantoor is. Hierbij neemt het hof mede in aanmerking dat van een telefoniste niet kan worden verwacht dat zij details van een zaak kent. Het hof acht de klacht dan ook in zoverre ongegrond.
6.11.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
6.12.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
verklaart de klacht tegen [de toegevoegd gerechtsdeurwaarder] ongegrond;
verklaart de klacht tegen [de gerechtsdeurwaarder] ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, L.J. Saarloos en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018 door de rolraadsheer.