ECLI:NL:RBAMS:2025:5587

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
13/208102-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor de (verlengde) invoer en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne

Op 25 juli 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 31-jarige man, die werd beschuldigd van de (verlengde) invoer en het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en een geldboete van € 75.000. De zaak kwam ter terechtzitting na eerdere pro forma zittingen en een overeenkomst tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging over procesafspraken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, betrokken was bij de invoer van 341 kilogram heroïne, die was verborgen in dozen met jurken. Tijdens een douanecontrole werd de heroïne ontdekt, waarna de verdachte en medeverdachten werden aangehouden. De rechtbank achtte de tenlastelegging bewezen, ondanks dat de verdachte slechts handelingen verrichtte met betrekking tot een teruggeplaatste hoeveelheid heroïne. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die voor het eerst vader zou worden, en de gemaakte procesafspraken. De straffen werden als passend beschouwd, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de drugshandel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/208102-24
Datum uitspraak: 25 juli 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1994 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2025, nadat de zaak (pro forma) is behandeld op de terechtzittingen van 4 oktober 2024 en 5 december 2024
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.D. Polat, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van een tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gesloten overeenkomst, waarin door hen gemaakte procesafspraken zijn neergelegd.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] (13/208069-24), [medeverdachte 2] (13/208047-24) en [medeverdachte 3] (13/208564-24). De medeverdachten worden hierna respectievelijk [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] genoemd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het:
Feit 1:
medeplegen van de invoer van 341 kilogram heroïne in de periode van 13 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 in Rotterdam, Hoofddorp en/of Zaandam, althans in Nederland;
Feit 2:
medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 341 kilogram heroïne op 26 juni 2024 in Zaandam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Procesafspraken
3.1
Totstandkoming procesafspraken
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat zij op initiatief van verdachte contact heeft gelegd met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken of het mogelijk was om te komen tot procesafspraken. Uiteindelijk is een overeenkomst opgesteld die op 25 juni 2025 door de officier van justitie, verdachte en namens de raadsvrouw ondertekend. De overeenkomst is als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht en de inhoud geldt als hier ingevoegd.
3.2
Overeengekomen procesafspraken
In de procesafspraken staat onder meer vermeld dat het Openbaar Ministerie en de verdediging door het maken van de procesafspraken beogen de behandeling van de strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken. Gelet op de omstandigheden dat alle door de verdediging ingediende onderzoekswensen zijn uitgevoerd en de inhoudelijke behandeling al enige tijd stond ingepland, komt de zaak in beginsel in aanmerking voor afdoening middels het reguliere strafproces. Uit de procesafspraken blijkt dat het Openbaar Ministerie en de verdediging door het maken van procesafspraken hebben beoogd om de behandeling ter terechtzitting te versnellen, hoger beroep te voorkomen, zekerheid aan verdachte te bieden rondom de afdoening van de zaak en een financieel onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel en een eventueel daaropvolgende ontnemingsprocedure uit te sluiten. In aanloop naar onderstaande afspraken is nadrukkelijk acht geslagen op de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Beoogd is om efficiency en juridische kwaliteit bijeen te brengen.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn in de procesafspraken, zakelijk weergegeven, overeengekomen dat:
verdachte in het kader van deze overeenkomst:
  • geen (nadere) onderzoekswensen indient;
  • geen bewijsverweren voert;
  • geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • erkent dat de rechtbank op basis van het voorliggende procesdossier kan komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten;
  • vóór 11 juli 2025 een bedrag van € 75.000,00 ter zekerheidsstelling voor de betaling van de geldboete overdraagt aan het Openbaar Ministerie;
  • zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
het Openbaar Ministerie in het kader van deze overeenkomst:
  • ter terechtzitting zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de feiten, zoals weergegeven in de overeenkomst;
  • een strafeis van veertig maanden gevangenisstraf onvoorwaardelijk en een geldboete ter hoogte van € 75.000,00 zal vorderen;
  • geen vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal indienen;
  • het volledige bedrag van € 75.000,00 aan verdachte zal retourneren mocht de rechtbank de gemaakte afspraken niet volgen.
Beide partijen zien af van hoger beroep als de strafoplegging in overeenstemming met de procesafspraken plaatsvindt.
3.3
Beoordeling procesafspraken door de rechtbank
De rechter kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang, omdat in een afdoeningsvoorstel de verdachte in de regel afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. [1]
De rechtbank heeft de procesafspraken op de terechtzitting van 11 juli 2025 met verdachte besproken, terwijl hij werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. Hieruit is gebleken dat verdachte door zijn raadsvrouw is voorgelicht over de procesafspraken en hij begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden. De reden dat verdachte heeft ingestemd met de afspraken is dat hij niet langer in onzekerheid wil verkeren over de afdoening van onderhavige strafzaak en vooruit wil kijken. Verdachte heeft verklaard achter de gemaakte afspraken te staan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte – die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door een advocaat – vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er – bij de inhoudelijke behandeling – van vergewist dat verdachte dat verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken.
Ondanks de gemaakte procesafspraken behoudt de rechtbank haar eigen verantwoordelijkheid om de zaak te beoordelen.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig de procesafspraken, op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. Daarbij heeft de officier van justitie ter terechtzitting benadrukt dat het ten laste gelegde enkel betrekking heeft op de teruggeplaatste hoeveelheid heroïne en niet op de bij de douanecontrole aangetroffen en in beslag genomen totale hoeveelheid van 341 kilogram.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, eveneens overeenkomstig de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen. De rechtbank grondt deze beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de gemaakte procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 13 juni 2024 is het containerschip [naam schip] , dat afkomstig was uit Dubai, aangekomen in de Rotterdamse haven. Op dit schip bevond zich onder meer de container met nummer [nummer] waarin 500 dozen met jurken zaten, die zijn ingevoerd op naam en rekening van het bedrijf [naam bedrijf] Dit bedrijf was gevestigd op het adres [adres] en stond op naam van [naam] (hierna: [naam] ). Op 18 juni 2024 is tijdens een reguliere douanecontrole vastgesteld dat in 6820 jurken, afkomstig uit 250 van de dozen, vermoedelijk heroïne zat verwerkt. Na laboratoriumonderzoek bleken de jurken daadwerkelijk heroïne te bevatten. In totaal is er in de dozen een hoeveelheid van 341 kilogram heroïne aangetroffen en in beslag genomen.
Vervolgens is er een monster van 10 gram heroïne teruggeplaatst in een van de dozen om een zogenaamde gecontroleerde aflevering van de container, dan wel de dozen met jurken, te laten plaatsvinden. Op 24 juni 2024 is de container met inhoud overgebracht naar het expeditiebedrijf Sky Logistics in Hoofddorp, dat optrad namens [naam bedrijf] , waarna de vrachtwagen is gelost en de dozen op 26 juni 2024 met een vrachtwagen door het transportbedrijf Ultra Group zijn vervoerd naar een loods op de [adres] . De aflevering werd gecontroleerd door middel van een camera en afluisterapparatuur, die waren geplaatst in een van de dozen, en observaties ter plaatse. Tijdens de observaties is gezien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] samen met de vrachtwagenchauffeur de vrachtwagen losten en de dozen in voornoemde loods plaatsten. Ook is tijdens de observatie gezien dat alle vier de verdachten op enig moment voor en/of tijdens en/of na het lossen van de vrachtwagen in of bij de loods waren. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn in de loods aangehouden. Medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben het terrein van de loods samen per auto verlaten, waarna zij beiden elders zijn aangehouden.
4.3.2.
Bewezenverklaring feit 1 – medeplegen van de invoer van heroïne
Betrokkenheid verdachten bij de (verlengde) invoer van de dozen met heroïne
Met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten bij de (verlengde) invoer van de in de deklading van jurken verwerkte heroïne overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft voorafgaand aan de levering van de zending op 26 juni 2024 in de door hem gehuurde loods, whatsapp contact gehad met de planner van het transportbedrijf, [naam planner] , over het overbrengen van de zending van het terrein van de douane-expediteur naar de loods. Daarnaast is er op de telefoon van verdachte een afbeelding van een factuur aangetroffen die is opgemaakt door [bedrijf verdachte] – het bedrijf van verdachte – en is bestemd voor het bedrijf [naam bedrijf] dat was opgegeven als ontvanger van de deklading.
Uit de observaties en de OVC-gesprekken blijkt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] op 26 juni 2024 de vrachtwagenchauffeur heeft geholpen bij het lossen van de vrachtwagen, waarna zij de pallets met dozen in de loods hebben geplaatst.
Vervolgens was verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de loods betrokken bij het openmaken van de dozen en was hij aanwezig op het moment dat werd ontdekt dat de heroïne uit de dozen was gehaald. Daarna is er gebeld met een ander en is verteld dat ‘het’ – de rechtbank begrijpt: de heroïne – eruit is gehaald.
Gelet op het voorgaande – en op het feit dat uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat onder het invoeren van verdovende middelen ook het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen moet worden begrepen – staat vast dat verdachte samen met anderen, in ieder geval de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] – betrokken is geweest bij de (verlengde) invoer van de in een deklading van jurken verwerkte heroïne.
4.3.3.
Bewezenverklaring feit 2 – medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van heroïne
Voor aanwezig hebben in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van
de aanwezigheid van de verdovende middelen, althans van de aanmerkelijke kans daarop.
Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te
zijn van enige formele beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Wel
moeten de verdovende middelen zich binnen de machtssfeer van verdachte bevinden.
Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met de drugs zou
gebeuren.
Gelet op het onder 4.3.3. is overwogene, is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de heroïne in de dozen, dat hij hierover kon beschikken en dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Om die reden acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
4.3.4.
Hoeveelheid heroïne
Van de onder feit 1 ten laste gelegde (verlengde) invoer kan in beginsel slechts sprake zijn indien en voor zover binnen het grondgebied van Nederland gebrachte heroïne nog niet strafvorderlijk in beslag is genomen. Handelingen die worden verricht nadat de heroïne in beslag is genomen, kunnen per definitie niet meer strekken tot het verdere vervoer en de overdracht van die binnen het grondgebied van Nederland gebrachte heroïne. Op 18 juni 2024 is de heroïne in beslag genomen en is van de in beslag genomen heroïne een terugplaatsmonster in de container geplaatst. De handelingen die verdachte heeft verricht na aankomst van de vrachtwagen bij de loods op de [adres] op 26 juni 2024 hebben daarmee enkel betrekking op de teruggeplaatste hoeveelheid heroïne en niet op de totale hoeveelheid van 341 kilogram heroïne, zoals ten laste is gelegd. Ook ten aanzien van het bezit van de heroïne (feit 2) geldt dat verdachte op 26 juni 2024 slechts de teruggeplaatste hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1:
in de periode van 13 juni 2024 tot en met 26 juni 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
Feit 2:
op 26 juni 2024 te Zaandam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook voor alle bewezenverklaarde feiten strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – in overeenstemming met de procesafspraken – gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een geldboete ter hoogte van € 75.000,00.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij voor de hoogte van de strafeis onder meer rekening heeft gehouden met de omstandigheden dat verdachte, met de gemaakte afspraken, zijn schuld heeft erkent, alsmede dat het ten laste gelegde op basis van het procesdossier kan worden bewezen. Daarnaast geeft de officier van justitie aan rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij wordt binnenkort voor de eerste keer vader en heeft aangegeven graag de vaderrol op zich te willen nemen.
Ten aanzien van de gevorderde geldboete heeft de officier van justitie ter terechtzitting te kennen gegeven dat verdachte het volledige bedrag – overeenkomstig de procesafspraken – reeds voorafgaand aan de zitting aan het Openbaar Ministerie heeft overgedragen, ter zekerheidsstelling voor de betaling van de geldboete.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair gewezen op de gemaakte procesafspraken en heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Daarbij heeft de raadsvrouw zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het afdoeningsvoorstel recht doet aan de aard van de ten laste gelegde feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om een tussenbeslissing te wijzen, indien de rechtbank de gemaakte procesafspraken ter zijde schuift.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer en het aanwezig hebben van heroïne. In de Rotterdamse haven zijn tijdens een douanecontrole in een container dozen aangetroffen met jurken waarin heroïne zat verwerkt. De heroïne – in totaal een hoeveelheid van 341 kilogram – is, op een kleine hoeveelheid na, in beslag genomen. De uit de container afkomstige dozen, met daarin de kleine hoeveelheid teruggeplaatste heroïne, zijn vervolgens verder vervoerd naar een door verdachte gehuurde loods aan de [adres] . De rechtbank is van oordeel dat verdachte een wezenlijke en bepalende rol heeft vervuld bij het heroïnetransport. Ten aanzien van de hoeveelheid heroïne neemt de rechtbank, hoewel verdachte feitelijk slechts handelingen heeft verricht met betrekking tot de kleine hoeveelheid teruggeplaatste heroïne, bij de strafoplegging in aanmerking dat het de bedoeling was om 341 kilogram heroïne in te voeren.
De bij de douanecontrole aangetroffen hoeveelheid van 341 kilogram is dusdanig groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en grootschalige handel. In deze handel gaan grote geldbedragen om. Verdachte heeft door aldus te handelen bijgedragen aan het in stand houden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke harddrugs en de bijbehorende internationale handel daarin, die niet zelden gepaard gaat met ernstige vormen van criminaliteit. Die criminaliteit zorgt voor grote overlast en ontwrichting in de samenleving. Niet is gebleken dat verdachte zich hier enige rekenschap van heeft gegeven. Verdachte heeft met zijn handelen enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat verdachte ter terechtzitting naar voren heeft gebracht over zijn persoonlijke omstandigheden. Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank gegeven naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor de invoer van een hoeveelheid harddrugs van meer dan 20 kilogram is het LOVS-oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal 60 maanden, indien het geen organisatie betreft.
De rechtbank vindt dat het voorstel voor de strafafdoening in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak. Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte een wezenlijke rol heeft gespeeld bij het heroïnetransport, komt uit zijn strafblad naar voren dat hij niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. Daarmee kan hij worden aangemerkt als ‘first offender’. Verder heeft verdachte met de gemaakte afspraken erkend dat hij schuldig is aan de ten laste gelegde feiten. Het voorstel dient niet alleen een effectieve en voortvarende behandeling, maar ook een effectieve afdoening van de zaak, omdat de zaak sneller onherroepelijk wordt en de straffen sneller worden geëxecuteerd. Dit is tevens in het belang van verdachte, die ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij binnenkort zijn eerste kindje verwacht en op korte termijn zekerheid wenst voor zijn gezin. Voorts weegt mee dat verdachte een geldboete moet betalen, hetgeen passend is aangezien aan de handel in drugs doorgaans louter financiële motieven ten grondslag liggen.
De straffen
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van 40 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een geldboete ter hoogte van € 75.000,00, zoals vastgelegd in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, in de gegeven omstandigheden passende straffen zijn. Deze straffen zullen dan ook aan verdachte worden opgelegd.
Voorlopige hechtenis
Het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 6 december 2024 geschorst tot aan de einduitspraak. De rechtbank is van oordeel dat de recidivegrond niet meer aanwezig is. De rechtbank zal derhalve het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen, wegens het ontbreken van gronden.

9.Beslag

In de door verdachte gehuurde loods zijn tijdens het onderzoek naar het ten laste gelegde de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • Industriële weegschaal (Goednummer: 246187, IBN-code: A.01.03.001);
  • 8x kartonnen flappen van dozen met jurken (Goednummer: 248326, IBN-code: A.03.02.002).
Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn nog niet aan hem teruggegeven. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde voorwerpen zijn of kunnen worden gebruikt bij de door hem bewezen geachte feiten. Om die reden heeft de officier van justitie gevorderd de in beslag genomen voorwerpen verbeurd te verklaren. De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
Het openstaande beslag maakt geen onderdeel uit van de gemaakte procesafspraken. Nu de raadsvrouw hier ter terechtzitting echter geen verweer op heeft gevoerd, is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat de in beslag genomen voorwerpen dienen te worden verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
en
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 40 (veertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tevens tot een
geldboete van € 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Beslag
Verklaart verbeurd:
  • Industriële weegschaal (Goednummer: 246187, IBN-code: A.01.03.001);
  • 8x kartonnen flappen van dozen met jurken (Goednummer: 248326, IBN-code: A.03.02.002).
Voorlopige hechtenis
Heft ophet bevel tot
voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. J.M. van Hall en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Pont, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252, NJ 2023/31.