ECLI:NL:RBAMS:2025:537

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
11227342
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor schade stagiaire na schietpartij in buurthuis

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 28 januari 2025 uitspraak gedaan in een deelgeschil tussen een stagiaire, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, de stichting DOCK AMSTEL & ZAAN, in verband met een schietpartij die plaatsvond op 26 januari 2018. De stagiaire was werkzaam in een buurthuis waar twee gewapende mannen het vuur openden, wat resulteerde in haar verwondingen en de dood van een andere aanwezige. De centrale vraag was of de werkgever aansprakelijk was voor de schade die de stagiaire had geleden op grond van artikel 7:658 BW, dat werkgevers verplicht om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende maatregelen had getroffen om de stagiaire te beschermen tegen het risico van geweld, gezien de gewelddadige incidenten in de omgeving van het buurthuis en de kwetsbare doelgroep van jongeren die daar actief waren. De rechter concludeerde dat Dock aansprakelijk was voor de schade van de stagiaire en dat de aansprakelijkheidsverzekeraar, Nationale Nederlanden, gehouden was deze schade te vergoeden. De proceskosten werden begroot op € 9.903,25, die door de werkgever moesten worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11227342 \ EA VERZ 24-690
Beschikking van 28 januari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
gemachtigde: mr. M.A. de Hek,
tegen

1.de stichting DOCK AMSTEL & ZAAN,

gevestigd te Rotterdam,
nader te noemen: Dock
2.
de naamloze vennootschap NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
nader te noemen: NN
gezamenlijk verwerende partijen,
hierna samen te noemen: verweerders
gemachtigde: mr. A.K. Sjouw.
Kern van de zaak
Deze procedure betreft een deelgeschil. [verzoekster] werkte als stagiaire in een buurthuis in [locatie 1] . Daar zijn op 26 januari 2018 twee mannen binnengevallen die met een automatisch wapen het vuur hebben geopend. [verzoekster] is daarbij gewond geraakt. De centrale vraag is of Dock als werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die [verzoekster] daardoor heeft geleden. De kantonrechter beantwoordt deze vraag bevestigend.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure was als volgt:
  • [verzoekster] heeft op 19 juli 2024 een verzoek tot een beslissing in een deelgeschil (op grond van artikel 1019w Rv) gedaan, met producties.
  • [verzoekster] heeft vervolgens aanvullende producties ingediend.
  • Verweerders hebben op het verzoek gereageerd met een verweerschrift met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 december 2024. Voor [verzoekster] is haar gemachtigde verschenen, samen met zijn kantoorgenoot, mr. B.A. Hopman. Voor verweerders zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] (beide werkzaam voor Dock) en [naam 3] (werkzaam bij NN), vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting (aan de hand van spreekaantekeningen) hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Vervolgens is beschikking gevraagd en is daarvoor een datum bepaald.

2.De feiten

De stage en het jongerenwerk van Dock
2.1.
Dock is een organisatie die zich richt op het versterken van gemeenschappen. Onderdeel hiervan is maatschappelijk werk en jongerenwerk. In dat kader heeft Dock verschillende buurthuizen in beheer, waaronder buurtcentrum [naam buurthuis] in de wijk [locatie 1] .
2.2.
[verzoekster] heeft vanaf 27 september 2017 stage gelopen in dit buurthuis. Dit deed zij in het kader van haar opleiding Maatschappelijke Zorg MBO niveau 3 aan het ROC [naam opleidingscentrum] .
2.3.
Beide partijen beschouwen [locatie 1] als een kwetsbare wijk, die gekenmerkt wordt door ernstige drugscriminaliteit en geweldsincidenten, waaronder liquidaties. Vooral sociaal kwetsbare jongeren lopen en veroorzaken hierdoor veel gevaar.
2.4.
Dock richt zich (zo blijkt o.a. uit het jaarverslag van DOCK van 2018) met het jongerenwerk vooral op deze kwetsbare jongeren, die vatbaar zijn voor criminaliteit en radicalisering. Dock stelt zich het doel om deze jongeren ‘bij de maatschappij te houden’ en hen te laten zien dat er alternatieven zijn. Dat betekent dat ook jongeren met een strafblad onderdeel zijn van de doelgroep. Dock weet niet altijd of een jongere een strafblad heeft. In het buurthuis worden ook andere activiteiten georganiseerd, voor iedereen in de leeftijd van 0-100. Vanwege de maatschappelijke functie was het buurthuis tijdens de stage van [verzoekster] voor iedereen vrij toegankelijk.
2.5.
Dock is wekelijks betrokken bij het Jeugd en Veiligheidsoverleg in de wijk. Daarbij zijn onder andere politie, straatcoaches en jeugdhulp aanwezig. Tijdens het overleg wordt besproken of er over specifieke jongeren zorgen zijn. Als dat zo is, komt de jongere in de groepsaanpak. Dat betekent dat er een regievoerder wordt aangewezen en dat alle betrokken partijen de jongere volgen.
2.6.
Een van de jongeren in de groepsaanpak was [naam 4] . Hij kwam meerdere keren per week in het buurthuis. Het veiligheidsoverleg was bezorgd dat [naam 4] kwetsbaar was voor beïnvloeding door verkeerde contacten en mogelijk door deze contacten werd ingezet in het criminele milieu.
Geweldsincidenten voorafgaand aan 26 januari 2018
2.7.
Op 23 november 2017 heeft er een ernstig geweldsincident plaatsgevonden op de kruising van de [straatnaam 1] met de [straatnaam 2] , op ongeveer 200 meter van het buurthuis. Hierbij is meerdere keren geschoten. Twee personen, waaronder [naam 4] , zijn ernstig gewond geraakt. [naam 5] , een andere jongere, is bij dit incident om het leven gekomen.
2.8.
Meerdere mensen, onder wie [verzoekster] , hebben bij de politie verklaard dat er in december 2017 een vechtpartij is geweest in het buurthuis, waarbij [naam 6] betrokken was. [naam 6] kwam regelmatig in het buurthuis. Uit het proces-verbaal van de politie van 1 augustus 2018 volgt dat hij meerdere geweldsantecedenten en vermogensantecedenten had en tot de Top 400 hoort. Hij zou de zoon zijn van [naam 7] , een van de schutters van 26 januari 2018.
2.9.
Op 16 januari 2018 is er meerdere keren geschoten op het [locatie 2] , dat ongeveer 150 meter achter het buurthuis ligt. Omwonenden hebben een aantal schoten gehoord. In de dagen die hierop volgden, zijn er op het plein kogels en/of kogelhulzen gevonden.
2.10.
Ene [naam 8] heeft op 19 januari 2018 bij de politie gemeld dat hij op of rond 17 januari 2018 bij de muziekstudio in het buurthuis met een vuurwapen is bedreigd. Uit het proces-verbaal van de politie volgt dat hij heeft verklaard: “Iemand heeft een vuurwapen voor mijn gezicht doorgeladen en op mijn hoofd gezet. Ik weet zeker dat er kogels in zaten (…). Dit was in de [naam buurthuis] . (…).”
De gebeurtenissen op 26 januari 2018
2.11.
Op 26 januari 2018 zijn rond 19:00 uur ’s avonds twee gemaskerde mannen het buurthuis binnengevallen. Zij kwamen binnen door de hoofdingang aan de [straatnaam 3] . De mannen waren bewapend met een Kalasjnikov en een handvuurwapen. Zodra zij binnen waren, hebben zij het vuur geopend op de ongeveer 20 aanwezigen. Uit getuigenverklaringen blijkt dat de mannen op zoek waren naar [naam 4] . [naam 4] . is ernstig gewond geraakt, maar wist het buurthuis te ontvluchten. Bij de schietpartij is een ander slachtoffer, de 17-jarige vrijwilliger [naam 9] dodelijk getroffen.
2.12.
Op het moment van het binnenvallen was [verzoekster] in de keuken van het buurthuis aan het werk. Er werd een kookworkshop voor jongeren gegeven. [verzoekster] stond met [naam 4] . achter de bar. Zij is door de schutters in haar benen geraakt. Daarna is zij door één van de aanwezige jongeren in een voorraadkast getrokken, waar zij heeft zich verscholen tot de daders vertrokken waren.
2.13.
Als gevolg van haar verwondingen heeft [verzoekster] tot op heden last van zenuwpijn, die optreedt na langdurig liggen of lopen. Daarnaast heeft zij mentale klachten, waarbij de diagnose PTSS is gesteld. Zij beperkt haar activiteiten buitenshuis. Haar baan van 16 uur per week bij de [werkgever] is zij kwijt geraakt. [verzoekster] ontvangt momenteel een uitkering op basis van de Participatiewet.
2.14.
Voor het geweld op 26 januari 2018 zijn [naam 7] en [naam 10] veroordeeld. In een vonnis van 4 augustus 2023 van rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2023:4986) is over de werkwijze van de daders het volgende overwogen:
“Het handelen van [verdachte] en [medeverdachte] geeft blijk van een ongekende koelbloedigheid en meedogenloosheid. Zij hadden geen enkel respect voor één of meer mensenlevens. De wijze van voorbereiding en vlucht duidt op een professioneel handelen, wat doet vermoeden dat er tegen betaling een opdracht werd uitgevoerd. Daar zijn enige aanwijzingen voor in het dossier, maar een opdrachtgever is niet in beeld gekomen.”
Nasleep van de gebeurtenissen op 26 januari 2018
2.15.
Na de gebeurtenissen op 26 januari 2018 heeft Dock een aantal maatregelen getroffen met oog op de veiligheid in het buurtcentrum. Zo zijn er camera’s opgehangen en zijn donkere hoeken in en om het gebouw weggenomen door extra verlichting. Ook zijn de activiteiten voor jongeren vanaf 14 jaar tijdelijk op een andere locatie ondergebracht. Tot slot is er een pasjessysteem ingevoerd. Met dat systeem moesten jongeren zich inschrijven om deel te kunnen nemen aan activiteiten en hadden alleen ingeschreven jongeren toegang tot het buurthuis. Dit systeem is inmiddels teruggedraaid omdat jongeren wegbleven en de doelgroep niet langer werd bereikt.
2.16.
Na 26 januari 2018 is er daarnaast een beheerder voor het buurtcentrum aangesteld en is het team uitgebreid met twee pedagogisch werkers en een projectleider Jeugd Lastig.
2.17.
Op 12 oktober 2018 heeft [verzoekster] Dock aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Deze aansprakelijkheid is door Dock afgewezen. Verder overleg tussen partijen heeft niet tot een oplossing geleid.

3.Het verzoek en het verweer

Het verzoek
3.1.
[verzoekster] verzoekt om in een beschikking, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. voor recht te verklaren dat Dock aansprakelijk is voor alle schade die zij heeft geleden en zal lijden als gevolg van het incident op 26 januari 2018;
II. voor recht te verklaren dat NN gehouden is de schade van [verzoekster] ten gevolge van het incident op 26 januari 2018 te vergoeden en aan haar te betalen;
III. de kosten van deze procedure te begroten op een bedrag van € 9,816,25 en NN te veroordelen dit bedrag, vermeerderd met het door [verzoekster] betaalde griffiegeld aan haar te betalen.
3.2.
[verzoekster] stelt dat Dock als werkgever onvoldoende heeft gedaan om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving. Gelet op de wijk waarin het buurthuis ligt, de doelgroep van Dock en de geweldsincidenten die kort voor het gebeuren op 26 januari 2018 plaatsvonden in de directe omgeving, was het volgens [verzoekster] voorzienbaar dat zij op de werkvloer te maken zou krijgen met (gewapend) geweld. Het mocht daarom van Dock worden verwacht dat zij dit risico zorgvuldig in kaart zou brengen, passende maatregelen zou treffen en haar personeel goed over de risico’s zou instrueren. Volgens [verzoekster] heeft Dock dat onvoldoende gedaan. [verzoekster] stelt Dock op daarom op grond van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk voor de door haar geleden schade.
3.3.
Voor het geval de kantonrechter de vordering op deze grond afwijst, stelt [verzoekster] dat van Dock op grond van het beginsel van goed werkgeverschap (artikel 7:611 BW) en de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 BW) verwacht mocht worden dat zij zich deugdelijk zou verzekeren voor de door [verzoekster] geleden schade, in lijn met de jurisprudentie over schade die werknemers bij hun werk in het verkeer oplopen. Ook op die grond kan Dock volgens [verzoekster] voor de schade worden aangesproken.
Het verweer
3.4.
Het verweer van Dock c.s. strekt tot afwijzing van het verzoek. Dock voert aan dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden verwacht om haar werknemers tegen schade te beschermen. Er was een risico inventarisatie- en evaluatie (RI&E) uitgevoerd (in 2016/2017). Daaruit zijn destijds geen speciale bevindingen en/of aanbevelingen naar boven gekomen. Er was voldoende professioneel personeel op de werkvloer aanwezig en er was een agressieprotocol. Daarin werden werknemers geïnstrueerd hoe zij moesten omgaan met (met name verbaal) agressieve bezoekers.
3.5.
Volgens Dock waren deze maatregelen, gelet op de informatie die op dat moment beschikbaar was, voldoende. Dat het buurthuis doelwit zou worden van het excessieve geweld dat op 26 januari 2018 is gebruikt, was simpelweg niet te voorzien. Dat geweld had ook niet inherent met het buurthuis te maken en had bij wijze van spreken ook in de supermarkt om de hoek kunnen plaatsvinden. Van Dock kon niet worden verlangd dat zij aanvullende maatregelen zou treffen om haar medewerkers tegen dit geweld te beschermen.
Bovendien moet volgens Dock ook de maatschappelijke functie van het buurthuis in het oog worden gehouden. Algemene aanvullende veiligheidsmaatregelen als uitgebreide camerabewaking, een actief deurbeleid of een (draai)deur met toegangsbeveiliging zoals een buzzer zouden ten koste gaan van de toegankelijkheid en laagdrempeligheid van het buurthuis en zouden daarom te bezwaarlijk zijn.
3.6.
Voor het geval de kantonrechter oordeelt dat Dock haar zorgplicht heeft geschonden, voert Dock aan dat het causaal verband tussen die schending en de geleden schade ontbreekt. Het geweld op 26 januari 2018 was dermate ingrijpend en excessief, dat Dock, ook als zij alle maatregelen had getroffen die redelijkerwijs van haar konden worden verwacht, de schade van [verzoekster] niet had kunnen voorkomen. Tegen het geweld van automatische wapens in handen van niets ontziende daders zijn (realistische) veiligheidsmaatregelen volgens Dock simpelweg niet opgewassen.
3.7.
Dock betwist dat zij op grond van artikel 7:611 of 6:248 BW gehouden was een verzekering voor de door [verzoekster] geleden schade af te sluiten. De wet en jurisprudentie geven voor die conclusie volgens Dock geen aanleiding. Tot slot voert zij verweer tegen de hoogte van de door [verzoekster] verzochte proceskosten.

4.De beoordeling

Juridisch kader
4.1.
In deze zaak staat tussen partijen vast dat [verzoekster] in de uitoefening van haar werkzaamheden voor Dock schade heeft geleden en dat zij als een persoon als bedoeld in artikel 7:658 lid 4 BW moet worden aangemerkt. Ook de kantonrechter gaat daarvan uit.
4.2.
Uit artikel 7:658, lid 2 BW volgt dat de werkgever aansprakelijk is voor deze schade, tenzij hij aantoont dat:
hij heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht om een veilige werkomgeving te bieden, of;
de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
4.3.
Als de werkgever niet aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan, kan hij alsnog aan aansprakelijkheid ontkomen als hij aantoont dat het causaal verband tussen de geleden schade en de schending van de zorgplicht ontbreekt. De stelplicht en bewijslast daarvan rusten op werkgever. (Zie in dit kader bijvoorbeeld de conclusie P-G bij HR 23 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:348, r.o. 3.29).
Zorgplicht
4.4.
De eerste vraag die partijen verdeeld houdt, is of Dock heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht, of dat zij meer had moeten doen om [verzoekster] tegen de geleden schade te beschermen.
4.5.
Welke maatregelen een werkgever moet treffen om aan de op hem (op grond van artikel 7:658 BW) rustende zorgplicht te voldoen, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij komt het, naast eventuele voorschriften uit geschreven recht, aan op een weging van de zogenaamde ‘kelderluik-factoren’. Dat zijn: de aard van de werkzaamheden, de kans dat een ongeval zich zal voordoen, de ernst die de gevolgen van een ongeval kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Voor het antwoord de vraag of een werkgever maatregelen moet nemen om werknemers te beschermen tegen geweld door derden, komt doorgaans veel gewicht toe aan de voorzienbaarheid van geweldsincidenten.
4.6.
Over de voorzienbaarheid van het risico in deze zaak wordt als volgt overwogen. Dat het buurthuis doelwit zou worden van een liquidatiepoging en het excessieve geweld dat zich op 26 januari 2018 heeft voorgedaan, was niet vooraf te voorzien. Met [verzoekster] is de kantonrechter echter van oordeel dat wel voorzienbaar was dat werknemers van Dock in het dagelijkse werk te maken zouden krijgen met geweld op de werkvloer. Daarvoor is relevant dat de wijk waarin het buurtcentrum ligt volgens beide partijen gekenmerkt werd door bovengemiddeld veel en ernstig geweld. Ook is relevant dat het jongerenwerk van Dock zich richt op een groep kwetsbare jongeren uit deze wijk. Dock noemt hen in haar verweerschrift ‘jongeren die veel gevaar lopen en veel gevaar veroorzaken’. Dock is niet op de hoogte van de precieze achtergrond van iedere jongere, maar het staat vast dat een deel van hen contacten heeft binnen het criminele milieu. Sommigen hebben zelf een strafblad. Doelstelling van Dock is om deze jongeren niet uit het buurthuis te weren, maar hen juist actief bij de activiteiten te betrekken en hen zo ‘binnen de maatschappij te houden’. Hoewel dat op zich een lovenswaardig doel is, stelt [verzoekster] zich terecht op het standpunt dat het samenbrengen van deze jongeren in deze wijk een verhoogd risico op geweld met zich mee brengt. Dat risico komt niet alleen vanuit de jongeren zelf, maar ook vanuit hun netwerk. Dat Dock (zoals gesteld) in het buurthuis ook activiteiten voor andere doelgroepen organiseert, doet daaraan niet af.
4.7.
Naar het oordeel van de kantonrechter had Dock zich van dat risico op geweldsincidenten op de werkvloer bewust moeten zijn. Daarvoor is van belang dat er in de directe omgeving van het buurthuis in de drie maanden voorafgaand aan 26 januari 2018 een aantal ernstige geweldsincidenten is geweest, waarbij bij een deel daarvan wapens zijn gebruikt. Vast staat dat Dock in elk geval op de hoogte was van het incident waarbij een jongere is omgekomen en [naam 4] ., vaste bezoeker van het jongerenwerk van Dock al eens ernstig gewond is geraakt (zie 2.7)). Door deze incidenten had Dock er rekening mee kunnen houden dat jongeren het geweld waarmee zij in de directe omgeving van het buurthuis te maken hadden op enig moment mee naar binnen zouden nemen.
4.8.
Niet staat ter discussie dat de gevolgen van een confrontatie met geweld op de werkvloer voor werknemers over het algemeen ingrijpend zijn.
4.9.
Tegen deze achtergrond mocht van Dock worden verwacht dat zij een zorgvuldige afweging zou maken van de risico’s van het jongerenwerk voor de eigen werknemers, dat zij passende maatregelen zou treffen en haar personeel goed over de risico’s van geweld op de werkvloer zou instrueren. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij dat onvoldoende gedaan. De basismaatregelen die tijdens de stage van [verzoekster] waren getroffen (zie 3.4) , waren niet afgestemd op vorenbedoelde risico’s en waren in feite niet anders dan bij ieder ander buurthuis, in iedere andere wijk.
4.10.
Het verweer van Dock dat het treffen van aanvullende maatregelen vanwege het maatschappelijke en open karakter van het buurthuis niet kon worden verlangd, overtuigt niet. De bezwaarlijkheid van de maatregelen als beoordelingsfactor staat immers niet op zichzelf, maar moet steeds worden afgezet tegen de andere kelderluik-factoren, waaronder de kans op een veiligheidsincident en de aard en de ernst van de schade die daarbij ontstaat. Een werkgever die haar personeel blootstelt aan een verhoogd risico op geweld kan daarom niet volstaan met een verwijzing naar haar maatschappelijke functie, maar dient een bewuste en zorgvuldige afweging te maken van de risico’s en de mogelijke maatregelen. Dat een dergelijke afweging vóór 26 januari 2018 heeft plaatsgevonden, blijkt niet uit de stukken. De RI&E die door Dock is overgelegd is algemeen van aard en gaat niet in op de problematiek van de wijk, de doelgroep van Dock en de daaraan verbonden risico’s. Ook blijkt niet uit de stukken dat een dergelijke veiligheidsanalyse plaatsvond op een andere manier, zoals binnen het Jeugd en Veiligheid-overleg. Bovendien kon een deel van de mogelijke aanvullende veiligheidsmaatregelen, zoals betere verlichting en uitbreiding van het cameratoezicht en goede instructie van het personeel, worden doorgevoerd zonder ingrijpende gevolgen voor het buurthuis. Dat is na de gebeurtenissen op 26 januari 2018 ook in zekere mate gebeurd.
4.11.
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat Dock tegenover de gemotiveerde betwisting van [verzoekster] onvoldoende heeft gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan.
Causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de schade
4.12.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of Dock de schade van [verzoekster] had kunnen voorkomen, als zij wel aan de op haar rustende zorgplicht had voldaan.
4.13.
Dock heeft gesteld dat reële veiligheidsmaatregelen niet bestand zijn tegen het geweld dat op 26 januari 2018 is gebruikt. Het is volgens Dock niet aannemelijk dat de daders daarmee succesvol afgeweerd hadden kunnen worden.
4.14.
[verzoekster] heeft echter gemotiveerd aangevoerd dat Dock de schade desondanks op drie manieren had kunnen voorkomen of althans beperken als zij redelijke veiligheidsmaatregelen zou hebben getroffen:
Als Dock jongeren met een hoog risico niet had toegelaten, zouden de daders nooit naar het buurthuis gekomen zijn.
Als Dock veiligheidsmaatregelen zou hebben getroffen, zoals betere verlichting, cameratoezicht en een (draai)deur met toegangsbeveiliging zoals een buzzer, dan zou het de daders meer moeite hebben gekost om binnen te komen. Volgens [verzoekster] is aannemelijk dat zij dan een andere, makkelijker toegankelijke locatie voor de liquidatie zouden hebben gekozen.
In ieder geval zouden veiligheidsmaatregelen als een toegang met enigerlei vorm van beveiliging ervoor hebben gezorgd dat het langer zou duren voor de daders binnen waren. Ook zou er daarbij waarschijnlijk meer consternatie zijn ontstaan. Dat zou tijd hebben geboden om uit het buurthuis te ontkomen of eerder een verstopplek te vinden.
4.15.
De kantonrechter overweegt als volgt. Dock heeft onbetwist aangevoerd dat het buurthuis een publieke locatie is, in eigendom van de gemeente. Zij kan jongeren weigeren als er een gebiedsverbod is opgelegd. Of dat gebeurt, is niet aan Dock. Bij [naam 4] . is eerst na 26 januari 2018 een gebiedsverbod opgelegd. Dock heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt zij hem op die grond niet eerder de toegang kon weigeren. Dock had er echter wel voor kunnen kiezen om bepaalde (groepen) jongeren niet of elders op te vangen, zoals na het incident ook enige tijd het geval is geweest.
4.16.
Het is aannemelijk dat de daders het buurthuis bewust hebben uitgekozen als geschikte locatie voor de liquidatiepoging. Uit het strafvonnis van 4 augustus 2023 volgt immers dat de daders doelmatig en georganiseerd te werk zijn gegaan. Er is geen inzicht verkregen in de gedachtegang die de daders daarbij hebben gehad en in hoeverre het ontbreken van beveiligingsmaatregelen daarbij een rol heeft gespeeld. Beide partijen hebben standpunten ingenomen over hoe aannemelijk het is dat beveiligingsmaatregelen de keuze voor de locatie zouden hebben beïnvloed. Zij hebben daarbij beiden verwezen naar criminologische literatuur.
4.17.
Dock heeft met overlegging van het rapport van hoogleraar criminologie prof. Liem voldoende onderbouwd dat niet aannemelijk is dat de daders zich door beter cameratoezicht zouden hebben laten afschrikken. Dat neemt niet weg dat de daders door het open-deur beleid van Dock ongehinderd en onopgemerkt het buurthuis binnen hebben kunnen betreden. Niet uit te sluiten is dat zij een andere locatie zouden hebben gekozen als het buurthuis minder eenvoudig toegankelijk was.
4.18.
Met [verzoekster] acht de kantonrechter aannemelijk dat aanvullende veiligheidsmaatregelen zoals een gesloten deur met toegangsbeveiliging zoals een buzzer op zijn minst voor (enige) vertraging zou hebben gezorgd. Mogelijk zouden de daders ook eerder zijn opgemerkt. Of die extra tijd [verzoekster] in staat had gesteld om veilig uit het buurthuis te ontkomen of tijdig een verstopplek te vinden, kan niet worden vastgesteld, maar evenmin worden uitgesloten.
4.19.
Al met al is op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd niet met voldoende zekerheid te zeggen of de schade van [verzoekster] voorkomen had kunnen worden met passende veiligheidsmaatregelen. Dat is afhankelijk van te veel verschillende onzekere factoren. Dock draagt op dit punt het bewijsrisico (zie ook ECLI:NL:PHR:2023:348, bij HR 23 maart 2023, r.o. 3.32), welk bewijs door hetgeen is aangevoerd en de overgelegde stukken niet is geleverd. Haar beroep op het ontbreken van het causaal verband tussen de schade en de schending van de zorgplicht slaagt daarom niet.
4.20.
Nu vast staat dat [verzoekster] schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden en de verweren van Dock tegen de aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 BW niet slagen, wordt de verzochte verklaring voor recht dat Dock aansprakelijk is voor de geleden schade toegewezen.
4.21.
Nu het verzoek op grond van artikel 7:658 BW wordt toegewezen, wordt niet toegekomen aan beoordeling van de verzoeken op grond van artikel 7:611 BW en 6:248 BW.
Verklaring voor recht dat NN gehouden is de schade te vergoeden
4.22.
[verzoekster] verzoekt ook een verklaring voor recht dat NN gehouden is de schade die zij heeft geleden te vergoeden. Zij heeft dit verzoek niet afzonderlijk onderbouwd, maar dit verzoek vloeit – naar de kantonrechter begrijpt, - voort uit artikel 7:954 BW. NN is de aansprakelijkheidsverzekeraar van Dock. NN heeft ook steeds namens Dock de correspondentie gevoerd met de gemachtigde van [verzoekster] . NN is in deze procedure verschenen en heeft niet afzonderlijk verweer tegen dit verzoek gevoerd. De verzochte verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen.
Proceskostenveroordeling
4.23.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Dock in de proceskosten veroordeeld. Op grond van artikel 1019aa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komen in beginsel alle kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking, voor zover is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets.
4.24.
[verzoekster] stelt dat haar kosten € 9.816,25 bedragen , te vermeerderen met het door haar betaalde griffierecht. Zij stelt daartoe dat het uurtarief van haar gemachtigde € 295,00 per uur bedraagt (ex. btw) en dat er in totaal 27,5 uur aan de zaak is gewerkt. Deze kosten acht de kantonrechter in beginsel niet onredelijk, gelet op de aard van de zaak en het specialisatieniveau van de advocaat. De proceskosten worden derhalve toegewezen zoals verzocht. Inclusief griffierecht (€ 87,00) worden deze kosten begroot op € 9.903,25, voor zover van toepassing inclusief btw.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat Dock aansprakelijk is voor alle schade die [verzoekster] heeft geleden en zal lijden als gevolg van het incident op 26 januari 2018;
verklaart voor recht dat NN gehouden is de schade van [verzoekster] ten gevolge van het incident op 26 januari 2018 aan haar te vergoeden;
begroot de kosten van deze procedure (inclusief griffierecht) op een bedrag van € 9.903,25, voor zover van toepassing inclusief btw, en veroordeelt NN dit bedrag aan [verzoekster] te vergoeden;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2025 in tegenwoordigheid van mr. J.I. Dondorp, griffier.