4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de wettige bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 januari 2024 doet aangeefster [slachtoffer 1] aangifte. In deze aangifte verklaart zij dat zij de dag ervoor via WhatsApp berichten heeft ontvangen van het voor haar onbekende nummer [nummer] . Deze persoon deed zich voor als ene ‘ [naam] ’ en vroeg haar om af te spreken. Aangeefster wilde dit niet, heeft dit duidelijk gemaakt aan deze [naam] en heeft dit nummer geblokkeerd. Vrijwel direct daarna kreeg zij van een ander telefoonnummer, namelijk [nummer] WhatsApp-berichten met de boodschap dat als zij niet zou komen afspreken dat haar naaktfoto’s dan zouden worden verstuurd in verschillende ‘expose’-groepen op Telegram. Aangeefster heeft verklaard dat zij bang was van de gevolgen hiervan en dat zij daarop toch heeft besloten om af te spreken met de persoon achter dit nummer. Nadat zij aan de verzender liet weten dat zij toch zou komen, zei de verzender tegen haar dat zij mooi opgemaakt en in een mooie outfit zou moeten verschijnen. Nadat ze ‘klaar’ zouden zijn en gechilld zouden hebben, zou de verstuurder van de berichten haar naar huis brengen en de naaktfoto’s voor haar neus verwijderen.
Vervolgens is aangeefster langs het politiebureau gegaan om van bovenstaande melding te maken. Zij geeft daarbij aan dat zij vermoedt dat de persoon achter de berichten seks met haar wil en dat zij overweegt mee te werken. De afzender wilde nog steeds afspreken op 18 januari 2024 op een parkeerplaats op station Sloterdijk. De politie is samen met aangeefster naar deze afspraak toegegaan.
Ter plaatse aangekomen zien verbalisanten een zwarte Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] op de parkeerplaats aan. Aangeefster vertelt aan verbalisanten dat de gebruiker van het telefoonnummer haar via WhatsApp heeft verteld dat hij in een zwarte Volkswagen Polo zit. Op het moment dat de verbalisanten naar deze auto toegaan en zich als politieagenten kenbaar maken, zien zij dat de bestuurder handelingen verricht om weg te rijden. Ook zien zij op de achterbank een andere persoon zitten.
De achtervolging wordt ingezet en even later wordt dezelfde auto aan de kant gezet en worden de inzittenden aangehouden. De bestuurder blijkt medeverdachte [medeverdachte] te zijn. Verdachte blijkt de persoon op de achterbank te zijn. Om verdachte heen worden vier telefoons aangetroffen en in beslag genomen. Bij zijn insluitingsfouillering worden bij hem ook meerdere condooms en een morning after-pil aangetroffen en in beslag genomen.
De telefoons worden door de digitale recherche onderzocht en uitgelezen. De iPhone 11 (goednummer 6451028) behoort toe aan medeverdachte [medeverdachte] . De Samsung Galaxy (goednummer 6451054) is een telefoon van het broertje van [medeverdachte] welke hijzelf sinds een dag daarvoor in gebruik heeft. De iPhone 14 (goednummer 6451019) en de iPhone 11 Pro (goednummer 6451029) blijken in gebruik te zijn bij verdachte.
Op de iPhone 11 wordt een gesprek van 17 januari 2024 op Snapchat gevonden tussen de accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . Het eerstgenoemde account wordt door de politie toegeschreven aan medeverdachte [medeverdachte] . Het tweede account wordt gebruikt door verdachte. In dit gesprek verstuurt [medeverdachte] om 16:58 uur een lingeriefoto van aangeefster naar verdachte. Om 16:59 uur verstuurt verdachte vijf lingeriefoto’s van aangeefster naar [medeverdachte] . Ook verstuurt verdachte om 16:59 uur een screenshot van een WhatsApp-gesprek naar [medeverdachte] . Dit gesprek is met het telefoonnummer [nummer] , welke toebehoort aan aangeefster. In dit gesprek zijn dezelfde berichten te zien die door aangeefster zijn ontvangen van het nummer van ‘ [naam] ’ ( [nummer] ), zoals blijkt uit de screenshots bij haar aangifte. Ook is te zien dat deze berichten zijn verzonden om 16:59 uur, op hetzelfde tijdstip dat verdachte dit screenshot naar [medeverdachte] verstuurt.
Vervolgens wisselen verdachte en [medeverdachte] meerdere berichten met elkaar uit, waarin onder andere de naam ‘ [voornaam slachtoffer 1] ’, de voornaam van aangeefster, enkele keren voorkomt. Om 19:49 uur verstuurt verdachte een bericht, in reactie op een foto van een man verstuurd door [medeverdachte] , waarin hij zegt dat het deze man van de foto is die met de informatie van [voornaam slachtoffer 1] is gekomen.
Om 20:33 uur stuurt [medeverdachte] een screenshot van een chatgesprek waarin de berichten ‘hoelaat morgen? dan kom ik wel’ te lezen zijn naar verdachte. Deze berichten zijn verstuurd om 20:26 en 20:27 uur. Ook deze berichten komen terug in de screenshots die bij de aangifte gevoegd zijn van het gesprek dat aangeefster heeft gevoerd. Bij dit screenshot zegt [medeverdachte] ‘ik heb het geregeld G’ tegen verdachte.
Als verdachte om 20:33 uur aan [medeverdachte] vraagt ‘Wie is dit?’ reageert [medeverdachte] daar om 20:34 uur op met ‘Dat is [voornaam slachtoffer 1] man, Ze wilt morgen komen zegt ze’. Verdachte reageert dan met het bericht ‘Oke maar bro. Je moet oppassen. Is dit geen set up he’.
Om 21:03 uur stuurt [medeverdachte] een screenshot van een huurauto, een Peugeot 208, te huren bij het bedrijf Snapcar naar verdachte. Om 21:10 uur stuurt [medeverdachte] vier links van verschillende huurauto’s te huren bij Snapcar naar verdachte. Uit één van deze links valt op te maken dat het gaat om een Volkswagen Polo.
Tussen 21:59 uur en 22:28 uur wisselen verdachte en [medeverdachte] meerdere berichten met elkaar uit die allemaal zien op de vraag wie als eerste seks zou mogen hebben met aangeefster, hoe lang beide mannen seks met haar mogen hebben en hoe ze ‘het eerlijk [zouden] verdelen’. Ook wordt hierin door [medeverdachte] gezegd ‘Zo gaat het jij hebt dingen geregeld en geld uitgegeven. Ik heb dingen geregeld. Ik heb ook geregeld dat ze morgen gaat komen’.
Op grond van het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de eerste berichten naar aangeefster heeft verstuurd en dat het [medeverdachte] is geweest die het tweede gesprek met aangeefster heeft gevoerd. De verklaring van verdachte dat [medeverdachte] de berichten via de telefoon van Harrevelt naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Daaruit volgt dat verdachte een screenshot van die berichten naar [medeverdachte] heeft verstuurd met daarbij het bericht ‘aggies die smaatje’. Dat [medeverdachte] niet alleen een screenshot maar daarbij ook een begeleidend bericht naar zichzelf stuurt, acht de rechtbank onaannemelijk.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte wetenschap had van de strekking van het gesprek dat [medeverdachte] met [slachtoffer 1] heeft gevoerd, gelet op het screenshot van het gesprek met [slachtoffer 1] dat [medeverdachte] naar verdachte heeft verstuurd en het bericht ‘ik heb het geregeld G’. [medeverdachte] zegt daarbij [voornaam slachtoffer 1] morgen wil komen. Ook uit de reactie van verdachte daarop, namelijk dat ze moeten oppassen dat dit geen ‘set up’ is, blijkt dat verdachte wist van de strekking van de berichten die [medeverdachte] heeft verstuurd.
Verder stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] verschillende huurauto’s heeft opgezocht nadat de afspraak met aangeefster is gemaakt, waarna verdachte één van deze auto’s heeft gehuurd en de mannen hiermee naar de afspraak zijn gegaan om aangeefster op te halen. De auto is namelijk pas gehuurd op het moment dat de afspraak met [slachtoffer 1] is gemaakt. De verklaring van verdachte dat de auto slechts zou zijn gehuurd omdat verdachte daarmee naar zijn broer wilde rijden, schuift de rechtbank dan ook terzijde.
Verder stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte] met de verstuurde berichten en foto’s aangeefster ertoe hebben willen bewegen op de afspraak te verschijnen, om seks met haar te kunnen hebben.
De rechtbank ziet zich nu voor de vraag gesteld of deze gedragingen te kwalificeren zijn als het voorbereiden van een verkrachting in vereniging.
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een strafbare voorbereiding ex artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) moet komen vast te staan dat de in de tenlastelegging omschreven voorwerpen of informatiedragers bestemd waren tot het begaan van verkrachting. Daartoe dient te worden beoordeeld of die voorwerpen of informatiedragers afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had.
Verder is vereist dat komt vast te staan dat verdachte en medeverdachte opzettelijk hebben veroorzaakt, althans zouden veroorzaken bij een voltooid delict, dat aangeefster het mogelijke seksuele binnendringen door de mannen tegen haar wil zou ondergaan als gevolg van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid.
Voorwerpen voorhanden
Ten aanzien van verdachte acht de rechtbank bewezen dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] opzettelijk de condooms, morning afterpil, telefoons en de auto voorhanden heeft gehad.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, met het voorhanden hebben van deze voorwerpen en informatiedragers, opzet had op het verkrachten van aangeefster. Door met erg intimiderende en agressieve uitingen te dreigen aangeefster te ‘exposen’ door haar naaktfoto’s in verschillende Telegram-groepen te sturen nadat zij al had geweigerd om af te spreken, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ‘bedreiging met een andere feitelijkheid’. Daarmee hebben verdachte en de medeverdachte bijzonder grote druk op aangeefster uitgeoefend om op de afspraak te verschijnen. Door aldus te handelen hebben zij een situatie gecreëerd waarin aangeefster naar redelijke verwachting – op het moment dat zij bij hen in de auto zou zitten – zich niet meer zou kunnen (durven) onttrekken of weerstand bieden aan de seksuele handelingen die verdachte en [medeverdachte] duidelijk voor ogen hadden. Immers, medeverdachte [medeverdachte] heeft tegen aangeefster gezegd dat pas als zij ‘klaar’ zouden zijn, hij haar naaktfoto’s zou verwijderen. Daarmee hebben zij op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zich gedwongen zou voelen tot het ondergaan van de geplande seks.
Het onderlinge chatgesprek van 17 januari 2024 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] sterkt de rechtbank verder in haar overtuiging dat verdachte dit opzet had. Hieruit blijkt dat zij niet hebben stilgestaan bij de (on)vrijwilligheid van aangeefster om seks met hen te hebben. Dat zij seks met haar zouden hebben, stond immers voor hen vast. Dat het slechts een hypothetische situatie zou zijn waar de verdachten op hoopten, zoals zij zelf hebben verklaard, acht de rechtbank geenszins aannemelijk geworden gelet op de inhoud van dat chatgesprek. Ook het aantreffen van de condooms en de morning afterpil draagt bij aan deze overtuiging.
Dat [slachtoffer 1] geen aangifte heeft gedaan van voorbereiding van een verkrachting maar van afpersing of chantage, doet aan het voorgaande niet af. De veronderstelling waar aangeefster in verkeert met betrekking tot het precieze feit waarvan zij mogelijk slachtoffer is, zegt namelijk niets over waar het opzet van de verdachte op gericht is. Daarbij komt dat, zelfs als de bewezenverklaring van het opzet hier wel afhankelijk van zou zijn, uit de aangifte blijkt dat [slachtoffer 1] het vermoeden had dat de afzender van de berichten seks met haar wilde hebben op de afspraak waartoe zij gedwongen werd. Het verweer van de raadsvrouw slaagt dan ook niet.
Het bestemmingsvereiste
Ook is de rechtbank van oordeel dat de aangetroffen voorwerpen en informatiedragers gezamenlijk en naar hun uiterlijke verschijningsvorm bestemd waren voor verkrachting. Met de telefoons zijn de berichten en de naaktfoto’s verstuurd waardoor de voor verkrachting vereiste dwang op aangeefster uitgeoefend kon worden. De condooms en morning afterpil zijn voorwerpen die naar hun aard enkel dienstig kunnen zijn aan seks. Met de auto zou aangeefster worden opgehaald waarmee zij in die auto of op een andere locatie gedwongen had kunnen worden tot seks met verdachte en/of de medeverdachte.
Medeplegen
De rechtbank stelt ook vast dat bij bovengenoemde gedragingen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij allebei berichten hebben verstuurd naar aangeefster om haar onder druk te zetten om af te spreken. Verder heeft verdachte de naaktfoto’s van aangeefster naar [medeverdachte] gestuurd, waarna hij deze naar aangeefster kon sturen met de bedreiging om haar te ‘exposen’. Uit hun onderlinge chatgesprek van 17 januari 2024 blijkt dat zij samen een uitvoerig plan hebben gemaakt wie als eerste seks mocht hebben met aangeefster, hoe lang elke man seks met haar mocht hebben en wie als eerste in haar zou mogen klaarkomen. Ook heeft [medeverdachte] meerdere links voor een huurauto opgezocht en verstuurd naar verdachte, waarna verdachte één van deze auto’s heeft gehuurd om aangeefster op te kunnen halen en mee te kunnen nemen. Verdachte heeft dan ook een wezenlijke bijdrage geleverd aan dit samenstel van handelingen. Ook het tenlastegelegde medeplegen kan daarom worden bewezen.
Conclusie
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen zoals hiervoor besproken de overtuiging gekregen dat verdachte samen met de medeverdachte de tenlastegelegde voorbereiding van de verkrachting heeft begaan.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde bedreigingen heeft geuit. Op basis van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de berichten vanaf de telefoon van verdachte naar [slachtoffer 2] zijn verzonden en dat het verdachte zelf is geweest die dat heeft gedaan. Zijn verklaring dat [medeverdachte] de berichten via zijn telefoon zou hebben verzonden, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2024 blijkt dat het seksfilmpje van [slachtoffer 2] dat hij naar haar heeft verzonden, al sinds 23 september 2023 op zijn telefoon stond en dat het is opgeslagen vanuit Snapchat. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] op 4 december 2024 bij de politie verklaard dat verdachte deze berichten naar [slachtoffer 2] heeft verstuurd, nadat hij aan verdachte heeft verteld over het incident met het telefoonabonnement. Verder wijst de inhoud van de tekst er ook op dat het verdachte is geweest die de berichten heeft verstuurd, aangezien daarin wordt gezegd ‘dan had ze maar niet mijn vriend moeten boren’. Ten slotte is van belang dat in de berichten die [medeverdachte] zelf heeft verstuurd naar [slachtoffer 2] staat ‘je wilt dit niet met mij starten, laat staan met de gast die je net sprak’. Ook dit bericht wijst erop dat de berichten verzonden vanaf de telefoon van verdachte niet door een ander maar door hem zelf zijn verstuurd. Het verweer van de raadsvrouw slaagt dan ook niet.
De rechtbank verwerpt ook het verweer dat bij [slachtoffer 2] geen daadwerkelijke vrees zou zijn ontstaan. Dat is voor een bewezenverklaring niet vereist; slechts is vereist dat de bedreigende uitingen in het algemeen een redelijke vrees voor geweld kunnen opwekken (zie Hoge Raad 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659). Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan sprake gelet op de aard en inhoud van de berichten die dreigend en agressief zijn. Deze bedreigingen zijn te kwalificeren als bedreiging met zwaar lichamelijk letsel (‘ik ga er voor zorgen dat je gaat huilen’, ‘zeg tegen jouw nicht dat ik haar kanker veel pijn kom doen en als ik der heb gaat ze huilen’, ‘als ik jouw nicht niet pak ben ik een kanker homo dus ik ga haar pakken’), met brandstichting en met verkrachting (‘ik heb je adres gekregen als ik jouw huis niet kom opblazen en jou niet kankerhard kom neuken vieze sletje dat je bent ben ik een kanker homo, vieze slet’). Ook het verweer dat de bedreigingen niet daadwerkelijk bij [slachtoffer 3] terecht zouden zijn gekomen, slaagt niet nu uit het gesprek dat [slachtoffer 3] met de politie heeft gevoerd op 25 september 2024 blijkt dat de bedreigingen haar wel degelijk hebben bereikt. Verder is het zo dat verdachte bij de bedreigingen heeft gezegd ‘zeg tegen jouw nicht’ en dat zijn opzet er dus mede op was gericht dat de bedreigingen bij [slachtoffer 3] terecht zouden komen.