ECLI:NL:RBAMS:2025:502

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
71-300197-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van cocaïne in Nederland

Op 14 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van 231 kilogram cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de straf die het Openbaar Ministerie (OM) en de verdediging waren overeengekomen de ondergrens van de bandbreedte voor straftoemeting raakt, maar dat de meewerkende houding van de verdachte, die vanaf het begin heeft bekend, in zijn voordeel meeweegt. De verdachte heeft geen bewijsverweren gevoerd en heeft ingestemd met procesafspraken die zijn gemaakt tussen het OM en de verdediging. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bewezen geachte feit strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen behandeld, waaronder een containerzegel en zakken met cocaïne, en heeft besloten deze te verbeurd te verklaren. De uitspraak is gedaan in het kader van de efficiëntie van de rechtsgang, waarbij de rechten van de verdachte zijn gewaarborgd volgens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71/300197-24
Datum uitspraak: 14 januari 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1984,
gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 januari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Hagemeier, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.F.M. den Hollander, naar voren hebben gebracht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gesloten overeenkomst, waarin door hen gemaakte procesafspraken zijn neergelegd. Deze houden, kort gezegd, in dat de verdediging geen onderzoekswensen zal indienen en geen bewijsverweren zal voeren en dat de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 16 maanden voorwaardelijk zal vorderen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 23 september tot en met 3 oktober 2024 te Valkenburg en/of Rotterdam en/of Kapel-Avezaath heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van ongeveer 231 kilo cocaïne en/of het medeplegen van het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne (primair),
dan wel medeplichtigheid aan het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van ongeveer 231 kilo cocaïne en/of medeplichtigheid aan het medeplegen van het opzettelijk afleveren, verstrekken en/of vervoeren van die cocaïne (subsidiair).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich overeenkomstig de procesafspraken op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig de procesafspraken, geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit bewezen op grond van de bekennende verklaring van verdachte, de tapgesprekken waaruit blijkt dat verdachte zich bezighield met het transport van de container naar de loods in Kapel-Avezaath, de verklaring van getuige [getuige] hierover, de waarneming van het observatieteam dat de container Nederland binnenrijdt, de in de container aangetroffen zakken met verdovende middelen en het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut waaruit blijkt dat het gaat om in totaal ongeveer 231 kilogram cocaïne. Verdachte heeft daarbij nauw en bewust samengewerkt met de personen die in het dossier voorkomen onder de namen [naam 1] en [naam 2].
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
in de periode van 23 september tot en met 3 oktober 2024 te Valkenburg en Rotterdam en Kapel-Avezaath en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ongeveer 231 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
opzettelijk heeft afgeleverd en vervoerd, ongeveer 231 kilo van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Procesafspraken

De officier van justitie mr. J.F. de Boer heeft de rechtbank op 19 december 2024 ervan in kennis gesteld dat het Openbaar Ministerie in de gesprekken over procesafspraken met de verdediging tot een overeenkomst was gekomen over de afdoening. De rechtbank heeft op 8 januari 2025 een conceptovereenkomst van deze afspraken ontvangen. De definitieve overeenkomst is op 14 januari 2025 door de partijen ondertekend en op de zitting aan de rechtbank overhandigd. Voornoemde overeenkomst is als
bijlage IIaan dit vonnis gehecht.
7.1.
Inhoud procesafspraken
Het Openbaar Ministerie heeft, zo blijkt uit de overeenkomst, beoogd de behandeling van deze strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken door het maken van procesafspraken. In de aanloop naar deze afspraken heeft het Openbaar Ministerie nadrukkelijk acht geslagen op de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Beoogd is om efficiency en juridische kwaliteit bijeen te brengen. De afdoeningsovereenkomst bevat onder meer procesafspraken over de door de officier van justitie te rekwireren bewezenverklaring, strafeis en afhandeling van inbeslaggenomen goederen.
Het Openbaar Ministerie, de verdachte en de verdediging zijn in de procesafspraken, zakelijk weergegeven, overeengekomen dat:
het Openbaar Ministerie:
  • zal rekwireren tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het vervoeren en afleveren van een stof genoemd op lijst I van de Opiumwet;
  • ter terechtzitting een gevangenisstraf van 42 maanden zal eisen, met aftrek van voorarrest, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
verdachte:
 geen nadere verklaring hoeft af te leggen, maar dat het hem vrij staat dit wel te doen;
 afziet van het indienen van onderzoekswensen en al ingediende onderzoekswensen intrekt;
 geen ontvankelijkheids- en/of bewijsverweren zal voeren;
 afstand doet van de inbeslaggenomen Samsung Galaxy S10;
 zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken.
Beide partijen zien af van hoger beroep als de bewezenverklaring en de strafoplegging in overeenstemming met de procesafspraken plaatsvindt.
7.2.
Beoordeling procesafspraken door de rechtbank
De rechter kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 EVRM stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang, omdat in een afdoeningsvoorstel de verdachte in de regel afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. [1]
De rechtbank heeft op de zitting van 14 januari 2025 de procesafspraken besproken met verdachte, terwijl hij werd bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de procesafspraken met zijn raadsman heeft doorgesproken en dat hij begrijpt wat de gemaakte afspraken inhouden. De rechtbank heeft de gevolgen van de procesafspraken besproken en de rechtspositie van verdachte concreet aan de orde gesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij zich bewust is van de procesafspraken en de gevolgen hiervan en dat hij nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. De rechtbank heeft begrepen dat verdachte zich vrij voelde om zelf te beslissen en zich niet onder druk gezet heeft gevoeld om de procesafspraken te maken.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte – die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door een advocaat – vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie, en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat zij acht kan slaan op de tussen de verdediging en het Openbaar Ministerie gemaakte procesafspraken.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Uit de procesafsprakenovereenkomst blijkt dat het Openbaar Ministerie zonder procesafspraken een strafeis van zestig maanden gevangenisstraf passend zou hebben gevonden. De officier van justitie heeft ter terechtzitting toegelicht dat bij het formuleren van de huidige strafeis aansluiting is gezocht bij soortgelijke zaken waarin procesafspraken door de rechtbank zijn overgenomen. Daarbij is de proceshouding van verdachte in zijn voordeel meegewogen, nu verdachte vrijwel onmiddellijk heeft bekend en heeft verklaard over zijn rol. De officier van justitie heeft ten slotte verduidelijkt dat er geen toezeggingen zijn gedaan door het Openbaar Ministerie aan de verdediging in ruil voor een verklaring van verdachte.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging de procesafspraken te volgen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland. Cocaïnehandel heeft een grote ontwrichtende invloed op de samenleving, zowel op het gebied van gezondheid en welzijn als op de veiligheid en het financiële stelsel. Drugs zijn immers schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers en de handel daarin gaat veelvuldig gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 oktober 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Tot slot wordt rekening gehouden met de gemaakte procesafspraken. De rechtbank vindt, met het oog op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, dat de straf die het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen de ondergrens van de bandbreedte voor de straftoemeting raakt. De rechtbank ziet echter ook dat verdachte vanaf het begin heeft bekend en heeft meegewerkt aan het onderzoek, zonder dat hem daarvoor een lagere straf in het vooruitzicht was gesteld. Verdachte heeft ook ter terechtzitting openheid van zaken gegeven. De rechtbank weegt de meewerkende proceshouding van verdachte in zijn voordeel mee.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de in het kader van de procesafspraken overeengekomen straf in redelijke verhouding staat tot de ernst van de zaak. De rechtbank zal dan ook conform de procesafspraken aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
 1 1 STK GSM (Samsung Galaxy S10);
 1 418 zakken met niet te definiëren goederen (418 zakken vismeel);
 1 66 zakken met drugs (66 zakken vismeel (waarin cocaïne verwerkt);
 1 1 STK zegel (containerzegel 066732).
9.1.
Standpunten ter terechtzitting
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de containerzegel verbeurd moet worden verklaard en dat alle zakken met vismeel en/of cocaïne moeten worden onttrokken aan het verkeer. Indien de rechtbank de procesafspraken volgt, wordt verdachte geacht afstand te hebben gedaan van de Samsung telefoon, zodat daarover geen beslissing hoeft te worden genomen. Voor zover de procesafspraken niet worden gevolgd, moet de telefoon verbeurd worden verklaard, nu verdachte het feit met behulp van deze telefoon heeft gepleegd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de procesafspraken over het beslag te volgen.
9.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de procesafspraken over het beslag en beslist als volgt.
De containerzegel dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van dat voorwerp het bewezen geachte is begaan.
De zakken met vismeel en/of cocaïne dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dan wel met behulp van deze voorwerpen het bewezengeachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Over de telefoon wordt geen beslissing genomen, nu verdachte wordt geacht daar afstand van te hebben gedaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 56 van het Wetboek van Strafrecht en 2 en 10 van de Opiumwet

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
de voortgezette handeling van:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod,
en:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
16 (zestien) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart
verbeurd:
1 STK zegel (containerzegel 066732).
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
 418 418 zakken met niet te definiëren goederen (418 zakken vismeel);
 418 66 zakken met drugs (66 zakken vismeel (waarin cocaïne verwerkt).
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en M.L. Kruit, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Borova, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 januari 2025.
[...]

Voetnoten

1.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252.