ECLI:NL:RBAMS:2025:4606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
13/349900-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van (gekwalificeerde) opzetverkrachting wegens gebrek aan bewijs van seksueel binnendringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van (gekwalificeerde) opzetverkrachting. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 1 november 2024 te Amsterdam, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd de aangeefster te verkrachten. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 18 juni 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. T. van Wanrooij, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.J. Teeuwen, hun standpunten naar voren hebben gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaring van de aangeefster, hoewel zij aangaf dat de verdachte haar vagina had aangeraakt, niet voldoende bewijs opleverde voor de beschuldiging van verkrachting. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte seksueel binnendrong, wat een essentieel element is voor de bewezenverklaring van verkrachting. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de verklaringen van de aangeefster niet volledig betrouwbaar waren, mede door haar alcoholgebruik en het ontbreken van een tolk tijdens de verhoren.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van zowel de primair als de subsidiair ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, aangezien de verdachte van het ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs in zedenzaken, waar vaak slechts twee partijen bij betrokken zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/349900-24
Datum uitspraak: 2 juli 2025
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.J. Teeuwen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich primair heeft schuldig gemaakt aan (gekwalificeerde) opzetverkrachting van [aangeefster] , gepleegd op 1 november 2024 te Amsterdam. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als een poging tot (gekwalificeerde) opzetverkrachting.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de primair ten laste gelegde gekwalificeerde opzetverkrachting wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Aangeefster heeft onder meer verklaard dat verdachte haar clitoris heeft aangeraakt en dat betekent dat verdachte haar dus met een vinger tussen haar schaamlippen heeft betast. Dat maakt dat sprake is van seksueel binnendringen van het lichaam. Haar verklaring wordt bovendien ondersteund door de getuigenverklaring van buurvrouw [getuige] en andere buurtbewoners, en de omstandigheid dat er DNA van verdachte op de venusheuvel en rondom de vagina van aangeefster is aangetroffen. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarbij de oplegging van de voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er onvoldoende wettig bewijs is. De verklaring van de aangeefster is onbetrouwbaar, bevat innerlijke tegenstrijdigheden en vindt bovendien geen steun in andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft verklaard dat hij en aangeefster contact hadden en dat zij instemde met de seksuele handelingen, maar op een gegeven moment begon te gillen. Het steunbewijs dat door de officier van justitie wordt genoemd, past ook bij dit scenario van verdachte. Indien de rechtbank toch zou oordelen dat sprake is van voldoende wettig bewijs, dan is het bewijs onvoldoende overtuigend. Voor het binnendringen is bovendien meer wettig bewijs nodig, omdat dit een essentieel onderdeel is van verkrachting of de poging daartoe. Aangeefster is hierover niet duidelijk, mede omdat zij zelf ook onder invloed was. Ook hebben de verhoren zonder ( [taal] ) tolk plaatsgevonden, waarbij door de verbalisanten en aangeefster in het Engels is gesproken.
Uiterst subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat geen sprake is van dwang, waarmee in elk geval geen sprake is van een gekwalificeerde opzetverkrachting
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleidende opmerkingen
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich vaak kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij het ten laste gelegde, het vermeende slachtoffer en de vermeende dader.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op één verklaring. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de waargenomen emotionele toestand bij een aangeefster kort na het feit.
4.3.2.
Verklaring aangeefster
De verklaring van aangeefster komt – kort gezegd – op het volgende neer:
Aangeefster is op 31 oktober 2024 naar een verjaardagsfeestje van studiegenoten gegaan en heeft daar een aantal drankjes gedronken. Zij was aangeschoten toen zij rond 00:30 uur het feestje verliet. Zij zou vervolgens naar [naam discotheek] gaan, maar is uiteindelijk uit de rij gestapt om naar huis te gaan. Zij kwam er toen achter dat zij haar tas kwijt was waar haar huissleutels in zaten. Na nog een tijdje in de stad te zijn geweest, is zij uiteindelijk richting haar woning gelopen. Haar legging en onderbroek liet zij onderweg in een prullenbak achter omdat die irriteerden. Zij was van plan bovenin het portiek van haar woning te wachten tot er iemand wakker werd die voor haar de deur kon openen. Zij stond daar een paar minuten toen er een man naar boven kwam. Hij pakte haar van achteren vast. Zijn ene hand legde hij op haar mond, terwijl hij met zijn andere hand haar vagina aan de voorzijde pakte. Hij bewoog zijn hand rond haar vagina. Aangeefster dacht dat hij haar wilde vingeren of penetreren. Aangeefster voelde dat hij met zijn vingers rondom haar clitoris ging. Vanaf het moment dat verdachte het portiek inkwam en naar boven kwam, is zij gaan gillen. Aangeefster heeft ook gelijk op meerdere deurbellen in het portiek gedrukt. Hierna duwde verdachte haar op de grond. Zij kwam op haar buik terecht. Hij deed opnieuw zijn hand over haar mond. Zij voelde dat hij haar vagina probeerde te penetreren. Ergens tijdens dit gebeuren heeft hij ook gezegd dat zij stil moest zijn. Op een gegeven moment stond hij op en rende hij naar beneden. Aangeefster is opgevangen door de buurvrouw. Aangeefster was toen in paniek en huilde. Zij vertelde de buurvrouw in het Engels dat iemand haar probeerde te verkrachten.
4.3.3.
Vrijspraak van de primair ten laste gelegde (gekwalificeerde) opzetverkrachting
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde gekwalificeerde opzetverkrachting geldt het volgende. Vastgesteld kan worden dat aangeefster in elk geval bij haar vagina is aangeraakt, zo blijkt uit haar eigen verklaring, het DNA-onderzoek en ook uit de verklaring van verdachte, die het aanraken van de vagina heeft bekend.
Aangeefster heeft in haar aangifte ook verklaard dat verdachte haar rondom haar clitoris had aangeraakt. In het aanvullende verhoor op 12 november 2024 heeft zij in het Engels verklaard dat de aanraking van verdachte ’external’ was, het was ‘meer aan de buitenkant’. Naar aanleiding van de opmerking van de politie dat het volgens de wet ‘in je lichaam’ is als het tussen de ‘twee huiden’ in is, reageerde aangeefster dat ze
denktdat verdachte dat deed op een gegeven moment vanwege de druk die hij zette met zijn vingers (‘kind of going in’).
Volgens vaste jurisprudentie is in juridische zin reeds sprake van het seksueel binnendringen van het lichaam bij het wrijven tussen de schaamlippen. [1] De clitoris bevindt zich tussen de buitenste schaamlippen en wanneer deze wordt aangeraakt is dus sprake van seksueel binnendringen van het lichaam.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster op hoofdlijnen betrouwbaar. Tegelijkertijd constateert de rechtbank dat wat betreft de beschrijving van de feitelijke (seksuele) handelingen behoedzaam met de verklaringen van aangeefster moet worden omgegaan. In de eerste plaats heeft aangeefster verklaard dat zij zich niet alles meer kan herinneren, omdat zij alcohol gedronken had en omdat alles erg snel ging. Meerdere vragen zijn daardoor onbeantwoord gebleven. Daarnaast is aangeefster niet gehoord met behulp van een [taal] tolk, terwijl de rechtbank de indruk heeft dat aangeefster en de betrokken verbalisanten onvoldoende in staat waren om in de Engelse taal de verdenking van een verkrachting voldoende zorgvuldig en gedetailleerd te bespreken. Bovendien heeft de politie tijdens het aanvullend verhoor sturende vragen gesteld en informatie gedeeld, met name over het binnendringen, hetgeen raakt aan de authenticiteit van de verklaring.
Nu aan de verhoren van aangeefster de hiervoor genoemde gebreken kleven dient hier voor het bewijs behoedzaam mee te worden omgegaan. De rechtbank vindt de verklaringen bruikbaar voor het bewijs voor zover er voldoende steun is in andere bewijsmiddelen. Verdachte heeft bekend dat hij de vagina van aangeefster heeft aangeraakt, maar hij heeft ontkend dat hij tussen de schaamlippen van aangeefster is geweest en/of haar clitoris heeft aangeraakt. Het DNA onderzoek heeft een bevestiging opgeleverd dat verdachte aangeefster tussen haar benen heeft betast maar uit deze onderzoeksresultaten kan niet worden afgeleid dat sprake is geweest van seksueel binnendringen. Er is DNA van verdachte op de venusheuvel en rondom de vagina van aangeefster aangetroffen maar er is geen vermelding in het dossier van het bemonsteren tussen de schaamlippen, laat staan van het aldaar aantreffen van DNA van verdachte.
Nu het seksueel binnendringen van het lichaam het verschil vormt tussen verkrachting en aanranding en bewijs van dit binnendringen dus vereist is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen, is de rechtbank van oordeel dat op dit punt niet alleen kan worden volstaan met de verklaringen van aangeefster. Het gevolg is dat nu er steunbewijs ontbreekt de primair ten laste gelegde opzetverkrachting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
4.3.4.
Vrijspraak van de subsidiair ten laste gelegde poging tot (gekwalificeerde) opzetverkrachting
De rechtbank merkt allereerst op dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden er naar normaal spraakgebruik sprake lijkt van een poging tot verkrachting. Zij kan zich goed voorstellen dat bij de aangeefster het gevoel bestaat dat verdachte haar heeft geprobeerd te verkrachten. De rechtbank moet echter beoordelen of er in juridische zin, dus op grond van de wet en de uitleg die daaraan volgens de rechtspraak van de Hoge Raad moet worden gegeven, sprake is van een strafbare poging tot verkrachting. Daarvoor geldt een beoordelingskader, dat de rechtbank hierna zal beschrijven. Vervolgens zal de rechtbank toetsen of de handelingen van verdachte hieraan voldoen.
Uit de wet volgt dat een poging tot een misdrijf strafbaar is, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat daarvoor is vereist dat er gedragingen zijn verricht die kunnen worden beschouwd als een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf. Dat is het geval bij gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op de voltooiing van het voorgenomen misdrijf. De vraag of sprake is van zulke gedragingen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het komt aan op een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval en algemene regels kunnen daarvoor niet worden gegeven.
Uit vaste rechtspraak volgt dat een belangrijke beoordelingsfactor is hoe dicht de vastgestelde gedragingen bij de voltooiing van het voorgenomen misdrijf lagen, bijvoorbeeld in tijd en/of plaats, en hoe concreet deze daarop waren gericht. Verder kan het bij een poging gaan om een samenstel van gedragingen. De aard van het misdrijf kan van belang zijn, maar niet noodzakelijk is dat al een bestanddeel van het misdrijf is vervuld.
Zoals reeds onder 4.3.3 weergegeven is het verschil tussen verkrachting en aanranding volgens het Wetboek van Strafrecht dat er bij verkrachting sprake moet zijn van het binnendringen van het lichaam. Voor een strafbare poging tot verkrachting is daarom vereist dat verdachte handelingen heeft verricht die kennelijk tot doel hadden een begin te maken met het binnendringen van het lichaam. Daarnaast moeten die handelingen niet zodanig zijn dat zij ook bedoeld hadden kunnen zijn om andere misdrijven, zoals bijvoorbeeld een aanranding, te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte ernstig waren, maar de gedragingen van verdachte hadden beperkt kunnen blijven tot het aanraken van de vagina. Dit maakt dat de subsidiair ten laste gelegde poging tot (gekwalificeerde) opzetverkrachting niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat in deze zaak mogelijk sprake zou kunnen zijn van (opzet)aanranding. De rechtbank kan zich hierover echter geen oordeel vormen, omdat dit niet aan verdachte ten laste is gelegd.

5.De vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering omdat verdachte van het ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [aangeefster] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. P. Sloot en A.M. Grüschke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 juli 2025.

Voetnoten

1.Hoge Raad 18 mei 2010, LJN: BK 6810