ECLI:NL:RBAMS:2025:448

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
756809
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentieel verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring vanwege bindend advies in geschil tussen eiser en Deloitte

Op 8 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een incident waarbij eiser 1 en eiser 2, beiden verbonden aan Deloitte, niet-ontvankelijk zijn verklaard in hun vorderingen. De zaak betreft een geschil over de ontvankelijkheid van de eisers in het licht van een bindend adviesclausule die was opgenomen in hun overeenkomst met Deloitte. De rechtbank oordeelde dat zij eerst moest beslissen over de ontvankelijkheid, omdat een uitspraak in het voordeel van Deloitte zou betekenen dat er geen inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak zou plaatsvinden. De rechtbank stelde vast dat de vorderingen van eiser 1 en eiser 2 voortvloeien uit de aansluitingsovereenkomst met Deloitte, en dat deze vorderingen onder de reikwijdte van de bindend adviesbedingen vallen. Eiser 1 en eiser 2 hadden ook een beroep gedaan op de klachtenregeling van Deloitte en de Wet bescherming klokkenluiders, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdoet aan de toepasselijkheid van de bindend adviesclausule. De rechtbank wees de vorderingen van eiser 1 en eiser 2 af en veroordeelde hen in de proceskosten, die zijn begroot op € 3.681,00. De veroordeling is hoofdelijk uitgesproken, wat betekent dat elke eiser het volledige bedrag kan worden aangesproken. De rechtbank heeft de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/756809 / HA ZA 24-1038
Vonnis in incident van 8 januari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap
[eiser 2] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partijen,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. M.A.M. Lem,
tegen
1. de besloten vennootschap
DELOITTE HOLDING B.V.,
te Rotterdam,
2. de besloten vennootschap
DELOITTE CONSULTING B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partijen,
eisers in het incident,
advocaat: mr. S.F. Sagel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 24 juli 2024,
- de akte aanvulling/vermeerdering eis van 17 september 2024 (maar kennelijk bij vergissing ook gedateerd 17 juni 2024 en gericht aan rechtbank Haarlem),
- de incidentele conclusie houdende een beroep op niet-ontvankelijkheid wegens bindend adviesclausule van 30 oktober 2024,
- de conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident tevens houdende verzoek akte-niet dienen aan Deloitte Consulting B.V. van 27 november 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Op 29 mei 2021 hebben [eiser 1] en [eiser 2] (eisende partijen) een overeenkomst gesloten met onder anderen Deloitte Holding en Deloitte Consulting (gedaagde partijen, samen te noemen Deloitte). Hierin zijn zij de bepalingen overeengekomen uit het model Aansluitingsovereenkomst Deloitte, dat op zijn beurt algemene bepalingen en reglementen van toepassing verklaart.
2.2.
Daarmee trad [eiser 1] als equity partner toe tot de organisatie van Deloitte. De aansluitingsovereenkomst bepaalt dat [eiser 2] haar werkzaamheden doet verrichten binnen het werkterrein van Deloitte Holding.
2.3.
Op 18 juni 2024 is [eiser 1] meegedeeld dat Deloitte voornemens was de aansluitingsovereenkomst te beëindigen. [eiser 1] was het daarmee niet eens. Zij heeft op 28 juni 2024 bij het bestuur een klacht ingediend onder de aanduiding klokkenluidersmelding. Deze klacht is niet in behandeling genomen.
2.4.
Deloitte heeft aangekondigd de aansluitingsovereenkomst op te zeggen met ingang van 1 februari 2025.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen in de hoofdzaak samengevat:
- een verklaring van recht dat met de brief van 28 juni 2024 sprake is van een melding van een misstand in de zin van artikel 8 van de klachtenregeling van Deloitte, de Wet bescherming klokkenluiders of EU-richtlijn 2019/1937,
- een verklaring van recht dat Deloitte de aansluitingsovereenkomst niet mag opzeggen, op straffe van een dwangsom,
- benoeming van een deskundige om na te gaan of de meldingen in de brief van 28 juni 2024 inhoudelijk juist/gegrond zijn,
- te bepalen dat Deloitte ook na 1 februari 2025 de overeengekomen management fee van € 36.000 per maand moet betalen,
- een proceskostenveroordeling.
3.2.
In plaats van een conclusie van antwoord heeft Deloitte een incidentele conclusie ingediend. Daarin stelt zij dat [eiser 1] en [eiser 2] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen omdat partijen zijn overeengekomen dat over geschillen wordt beslist door bindend advies.

4.De beoordeling

De ontvankelijkheidsvraag als incidentele vordering

4.1.
De wet regelt wel dat de bevoegdheid van de rechter in een incidentele procedure aan de orde kan worden gesteld, maar niet dat hetzelfde geldt voor de ontvankelijkheid van eisers in hun vorderingen. De wet verzet zich daartegen evenmin. [1]
4.2.
De rechtbank oordeelt dat de zaak meebrengt dat zij eerst en vooraf moet beslissen over de ontvankelijkheid, want als de rechtbank Deloitte op dat punt gelijk geeft komt zij niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de hoofdzaak. De belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering zijn daarom gediend met een oordeel in de incidentele procedure.
De fusie van Deloitte Holding
4.3.
Op 1 oktober 2024 is Deloitte Holding gefuseerd met twee andere vennootschappen en verdergegaan onder de naam Deloitte Consultative Services B.V. De incidentele conclusie van 30 oktober 2024 is ingediend mede namens die vennootschap, met de toevoeging dat zij rechtsopvolger is van Deloitte Holding.
4.4.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij van die fusie niet tijdig op de hoogte zijn gesteld, dat deze daarom geen werking heeft, dat Deloitte Holding zelf geen verweer heeft gevoerd en dat akte van niet-dienen moet worden verleend. De rechtbank oordeelt anders. Door fusie verkrijgt een rechtspersoon het vermogen van andere rechtspersonen onder algemene titel. De gestelde verplichtingen van Deloitte Holding en haar positie als partij in deze procedure zijn dus onder algemene titel overgegaan op Deloitte Consultative Services, terwijl Deloitte Holding is opgehouden te bestaan. Wel bevat de wet waarborgen voor schuldeisers van fuserende rechtspersonen, maar [eiser 1] en [eiser 2] hebben niet gesteld dat zij deze hebben ingeroepen.
4.5.
Deloitte Consultative Services is dus partij in deze procedure, maar de rechtbank zal haar blijven aanduiden als Deloitte Holding.
Kwalificatie als arbeidsovereenkomst?
4.6.
In hun conclusie van antwoord in het incident hebben [eiser 1] en [eiser 2] voor het eerst gesteld dat [eiser 1] voor Deloitte werkzaam was op grond van een arbeidsovereenkomst, zonder overigens uit te leggen waarom zij de zaak dan bij de rechtbank en niet bij de kantonrechter hebben aangebracht. De rechtbank verwerpt het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het gerechtshof Den Haag heeft dit al eerder bepaald in een andere zaak over een aansluitingsovereenkomst van Deloitte. [2]
Het beroep op de bindendadviesregeling
4.7.
In haar incidentele conclusie vraagt Deloitte de rechtbank om [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen. Zij baseert dit verzoek op het in artikel XI lid 1 van de aansluitingsovereenkomst opgenomen beding voor bindend advies:
“Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van de Aansluitingsovereenkomst zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut bij wege van bindend advies.”
Daarnaast baseert Deloitte haar verzoek op een overeenkomstig beding in artikel 28 van de bovengenoemde algemene bepalingen:
“Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van de statuten of reglementen van de Deloitte-groep, dan wel van nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn of daarmee verband houden, zullen worden beslecht overeenkomstig het Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut bij wege van bindend advies.”
4.8.
De rechtbank oordeelt dat alle vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] vallen binnen de reikwijdte van deze twee bedingen voor bindend advies. De aansluitingsovereenkomst vormt immers een gestelde rechtsgrond voor hun vorderingen en zonder die overeenkomst zouden ze niet zijn ingesteld. Dat maakt dat het geschil over de vorderingen is ontstaan naar aanleiding van de aansluitingsovereenkomst.
4.9.
Daaraan doet niet af dat [eiser 1] en [eiser 2] hun vorderingen gedeeltelijk ook hebben gebaseerd op de klachtenregeling van Deloitte, de Wet bescherming klokkenluiders en EU-richtlijn 2019/1937. Aanleiding voor het geschil is immers de aansluitingsovereenkomst op basis waarvan [eiser 1] werkzaamheden voor Deloitte heeft verricht. Ook [eiser 1] en [eiser 2] hebben zelf aangevoerd dat tussen de klokkenluidersmelding en de opzegging van de aansluitingsovereenkomst een causaal verband bestaat. Dat betekent dat het bindendadviesbeding daarop van toepassing is.
4.10.
De rechtbank verwerpt ten slotte de stelling van [eiser 1] en [eiser 2] dat het beroep op het bindendadviesbeding in strijd is met de openbare orde. Weliswaar willen zij in dit geschil fundamentele rechtsbeginselen aan de orde stellen, maar deze betreffen dan de inhoud van het geschil en niet de vraag of het geschil aan de rechtbank of aan bindend adviseurs moet worden voorgelegd.
4.11.
[eiser 1] en [eiser 2] worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten inclusief nakosten betalen. De proceskosten van Deloitte worden begroot op:
- griffierecht
2.889,00
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal
3.681,00
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.13.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Voor zover de één betaalt hoeft de ander niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident en in de hoofdzaak
5.1.
verklaart [eiser 1] en [eiser 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 3.681,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser 1] of [eiser 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Bolkestein en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2025.

Voetnoten

1.Zie Gerechtshof Amsterdam 1 maart 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:632.
2.Gerechtshof Den Haag 29 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:449.