ECLI:NL:RBAMS:2025:4113

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2025
Publicatiedatum
18 juni 2025
Zaaknummer
13/286589-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting en andere geweldsdelicten in zorginstelling

Op 18 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 17 augustus 2024 en 2 september 2024 in een zorginstelling, waar kwetsbare personen verblijven, verschillende seksuele en gewelddadige handelingen heeft gepleegd. De verdachte werd veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning van de feiten, voldoende bewijs tegen zich had, waaronder DNA-sporen en getuigenverklaringen van slachtoffers en begeleiders. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van de slachtoffers zwaar meegewogen in haar beslissing. De benadeelde partijen hebben schadevergoedingen gevorderd, die door de rechtbank zijn toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schade van de slachtoffers heeft erkend. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer vordering tul: 15/290721-23
Parketnummer: 13.286589.24
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/286589-24
Parketnummer vordering tul: 15/290721-23
Datum uitspraak: 18 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.G.H. Langeweg, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank de deskundigen T. Stoel, J.E. Julsing en L. de Wild op de terechtzitting gehoord.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] . Op de zitting heeft mr. C.A. Bouw, advocaat van [benadeelde partij 1] en [naam 1] , het woord gevoerd en heeft [naam 2] van Slachtofferhulp namens de benadeelde partij [benadeelde partij 3] het woord gevoerd. Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van de slachtofferverklaring van [benadeelde partij 1] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: Poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting van [naam 1] . Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als gekwalificeerde opzetaanranding;
Feit 2: Gekwalificeerde opzetverkrachting van [benadeelde partij 1] . Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als gekwalificeerde opzetaanranding;
Feit 3: Diefstal van sleutels van [benadeelde partij 4] ;
Feit 4: Mishandeling van [benadeelde partij 2] ;
Feit 5: Mishandeling van [benadeelde partij 3] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair, 2 primair, 4 en 5 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Voor feit 3 is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig, daarvan dient verdachte dan ook te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om verdachte van alle feiten vrij te spreken. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd:
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw betoogd dat de verklaring van aangeefster [naam 1] (hierna: [naam 1] ) niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel (behalve wat betreft de badjas en de verklaring van [benadeelde partij 4] dat hij haar blote borsten heeft gezien). Niet kan worden bewezen dat verdachte zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald en toonde. Daarnaast lijkt het erop dat de door hem geuite bewoording “ik ga je neuken” is gezegd binnen een andere context en bedoeld was als een bedreiging. Daarnaast staat nergens dat hij [naam 1] heeft aangeraakt. Daarom kan niet worden gesproken van een begin van uitvoering van verkrachting. Evenmin is er sprake van een begin van uitvoering van aanranding, omdat niet blijkt dat de badjas van [naam 1] met dat doel is opengegaan. Er is weliswaar DNA van verdachte op de badjas aangetroffen, maar die kan ook zijn opengegaan in een worsteling, al dan niet met de bedoeling om die kapot te scheuren. Dit zou dan hoogstens een vernieling opleveren, maar geen aanranding.
Voor feit 2 geldt dat de primair ten laste gelegde opzetverkrachting niet kan worden bewezen, omdat ten aanzien van het binnendringen van het lichaam door de vingers van verdachte geen steunbewijs in het dossier aanwezig is. Uit het dossier blijkt weliswaar dat de onderbroek van [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) gescheurd is, maar dat kan ook in de worsteling zijn gebeurd. Er zijn verder geen sporen van verdachte aangetroffen rondom het geslachtsdeel van [benadeelde partij 1] . Ook ten aanzien van de aanranding ontbreekt het bewijs. Zo heeft [benadeelde partij 1] alleen verklaard over het binnendringen in de vagina, niet over het betasten daarvan. Het blijft ook onduidelijk hoe het DNA van verdachte op de bh van [benadeelde partij 1] is aangetroffen, het is ook mogelijk dat dit op een andere wijze dan door betasting heeft plaatsgevonden.
Van feit 3, de diefstal van de sleutels van [benadeelde partij 4] (hierna: [benadeelde partij 4] ), dient verdachte ook te worden vrijgesproken. In de eerste plaats is de aangifte van [benadeelde partij 4] het enige bewijsmiddel en kan alleen daarom al geen bewezenverklaring volgen. Daar komt bij dat het ontbreekt aan de vereiste wederrechtelijkheid, uit de aangifte blijkt dat verdachte om de sleutels vroeg en dat [benadeelde partij 4] die vervolgens heeft gegeven.
Voor feit 4 geldt volgens de raadsvrouw dat uit het dossier niet duidelijk blijkt hoe aangeefster [benadeelde partij 2] (hierna: [benadeelde partij 2] ) ten val is gekomen, er kan dus niet worden vastgesteld dat dit door toedoen van verdachte is gebeurd. Daar komt bij dat in het auditief geregistreerde verhoor niet over een duw wordt gesproken. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Voor feit 5 heeft de raadsvrouw betoogd dat het dossier enkel een verklaring bevat van aangeefster [benadeelde partij 3] (hierna: [benadeelde partij 3] ). De 112-melding is afkomstig van dezelfde bron, namelijk aangeefster. Er zijn in eerste instantie ook geen foto’s van het letsel aan het dossier toegevoegd. Er zit inmiddels wel een foto bij de vordering van de benadeelde partij, maar deze foto is niet duidelijk en bovendien kan niet worden vastgesteld dat dit het letsel is dat toen is ontstaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Opmerkingen vooraf
De rechtbank stelt voorop dat de ten laste gelegde feiten op twee data zouden hebben plaatsgevonden, namelijk op 17 augustus 2024 (feit 1) en 2 september 2024 (feiten 2 tot en met 5). Verdachte heeft verklaard zich helemaal niets meer te kunnen herinneren van de incidenten op beide data. De rechtbank is dus uitsluitend aangewezen op de stukken die in het dossier aanwezig zijn. De feiten hebben zich voorgedaan in een zorginstelling van Cordaan, waar naast ouderen ook mensen met geestelijke en/of verstandelijke beperkingen wonen. Vanwege deze beperkingen zal de rechtbank behoedzaam met deze verklaringen omgaan, maar de enkele omstandigheid dat bij deze bewoners sprake is van een geestelijke of verstandelijke beperking betekent niet dat hun verklaringen in beginsel als minder betrouwbaar moeten worden aangemerkt.
Verder geldt ten aanzien van de feiten 1 en 2 dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde feiten, het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Hoewel er in deze zaak derden zijn die zeer kort na de incidenten aanwezig waren, waren die niet aanwezig op het moment dat de vermeende ten laste gelegde handelingen zouden hebben plaatsgevonden.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een getuige die een verklaring heeft afgelegd over de waargenomen emotionele toestand bij een aangeefster kort na het feit.
De rechtbank zal hierna ingaan op de afzonderlijke feiten.
4.3.2
Het oordeel over het onder feit 1 ten laste gelegde
Voor dit feit is niet door het slachtoffer zelf aangifte gedaan, maar door [naam begeleider] , een begeleider van Cordaan. Het slachtoffer [naam 1] heeft ook gesproken met de politie. Kort en zakelijk weergegeven heeft zij verklaard dat zij op 17 augustus 2024 in haar woning was toen er rond 07.30 uur werd aangebeld door een jongen die zei dat hij het brandalarm kwam testen. [naam 1] vertrouwde dit niet en probeerde de deur dicht te doen, maar de jongen vocht zichzelf naar binnen. [naam 1] riep meerdere keren heel hard [benadeelde partij 4] , naar haar buurman (de rechtbank begrijpt: [benadeelde partij 4] ) in de hoop dat hij naar haar toe zou komen. Zij had alleen een badjas aan. De jongen duwde haar op de bank. Hij deed zijn geslachtsdeel uit zijn broek en hij zei: ‘ik ga je neuken.’ Ook trok hij haar badjas open. [naam 1] pakte toen 250 euro uit een lade en zei tegen hem dat hij het geld moest pakken en moest vertrekken. Toen de jongen het geld wilde pakken, kwam [benadeelde partij 4] de woning binnen en hield hem tegen. De jongen is daarna nog een tijd lang binnen geweest en heeft op de bank gezeten terwijl hij een joint rookte.
Hoewel meerdere begeleiders van [naam 1] verklaren dat haar verklaringen soms warrig zijn, heeft de rechtbank geen omstandigheden aangetroffen die maken dat haar verklaring onbetrouwbaar is. De verklaring van [naam 1] wordt bovendien ondersteund door de verklaringen van haar buurman [benadeelde partij 4] en R. Wielingen (hierna: Wielingen), een begeleider van Cordaan. Wielingen heeft onder meer verklaard dat hij bij binnenkomst in het kantoor gebeld werd door een cliënt, die verklaarde dat er die ochtend een man in haar woning was binnengedrongen. De man had zijn geslachtsdeel laten zien. Wielingen is vervolgens naar de cliënt, [naam 1] , toegegaan. [naam 1] was overstuur, uit haar doen en geschrokken. Zij vertelde dat zij met de man had gevochten en dat hij zijn geslachtsdeel had laten zien.
[benadeelde partij 4] heeft verklaard dat hij naar de woning van [naam 1] was gegaan nadat zij ‘ [benadeelde partij 4] , kom, help’ had geroepen. In de woning trof hij [naam 1] en een man aan. [naam 1] had ontblote borsten. Zij zat op bed met dekens over haar heen, terwijl de man aan het blowen was.
De badjas van [naam 1] is onderzocht op sporen. Blijkens een rapport van The Maastricht Forensic Institute (TMFI) is op de badjas DNA aangetroffen, waarvan de kans 82 miljoen keer waarschijnlijker is dat het van verdachte afkomstig is dan dat het afkomstig is van iemand anders. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 17 augustus 2024 in de woning van [naam 1] was.
Daarnaast blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte de badjas van [naam 1] heeft opengetrokken. Dit is een handeling die naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht is op het plegen van seksuele handelingen. Gelet op de verklaring van [naam 1] , in het bijzonder dat verdachte haar op de bank heeft geduwd en ‘ik ga je neuken’ heeft gezegd, was het kennelijk de intentie van verdachte om bij [naam 1] seksueel binnen te dringen. Gelet op bovenstaande handelingen is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een begin van uitvoering van gekwalificeerde opzetverkrachting. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.3
Het oordeel over het onder feit 2 ten laste gelegde
Ten aanzien van dit feit heeft aangeefster [benadeelde partij 1] , woonbegeleider bij Cordaan, meerdere verklaringen afgelegd, zowel ten overstaan van de politie die ter plaatse was op 2 september 2024 als later in een aangifte. Haar verklaring komt er – kort gezegd en zakelijk weergegeven – op neer dat zij gegil hoorde uit één van de woningen van Cordaan. [benadeelde partij 1] is toen naar binnen gegaan, terwijl zij blufte dat zij de politie aan de lijn had. Zij zag een man op bewoonster [benadeelde partij 2] liggen. Door tegen de man te praten heeft zij ervoor gezorgd dat de man van [benadeelde partij 2] af ging. [benadeelde partij 1] is in gesprek gebleven met de man. Op een gegeven moment ging [benadeelde partij 2] weg en zei de man dat hij ging ontspannen. De man pakte [benadeelde partij 1] vast bij haar armen en duwde haar naar de bank. Hij probeerde haar op de bank te drukken en vroeg of hij even mocht kijken. Hij trok haar jurk omhoog en ze raakten in een worsteling en op een gegeven moment lukte het de man om haar onderbroek uit te scheuren. Ook zat haar jurk over haar hoofd. Hij trok haar bh naar boven en zat met zijn handen aan haar blote rechterborst. Ook legde hij zijn handen om haar keel. Op een gegeven moment heeft hij haar vagina gepenetreerd met zijn vingers en hij maakte op- en neergaande bewegingen. Dit duurde ongeveer een minuut. Het stopte omdat een collega aanbelde bij de woning.
De rechtbank acht de verklaring van [benadeelde partij 1] consistent en betrouwbaar. Bovendien is op haar rechterborst DNA aangetroffen, waarvan volgens een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de kans dat het afkomstig is van verdachte meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dan dat het afkomstig is van iemand anders. Gelet op de aangifte acht de rechtbank het onaannemelijk dat het DNA op een andere manier op de rechterborst van [benadeelde partij 1] terecht is gekomen dan door het aanraken van haar borst.
Wat betreft het penetreren van de vagina van [benadeelde partij 1] met de vingers geldt het volgende. Volgens vaste jurisprudentie is het niet noodzakelijk dat elk onderdeel van de tenlastelegging terugkomt in meer dan één bewijsmiddel. In deze zaak is echter sprake van een situatie waarin bewijs voor het penetreren van de vagina het verschil maakt tussen verkrachting en aanranding. In dit geval is steunbewijs vereist voor het kunnen vaststellen of verdachte seksueel in het lichaam van [benadeelde partij 1] is binnengedrongen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit steunbewijs aanwezig. Verbalisanten treffen bij binnenkomst in de woning een gescheurde onderbroek aan. Dit sluit aan bij de aangifte van [benadeelde partij 1] , die heeft verklaard dat haar onderbroek door verdachte gescheurd is, en sterkt de rechtbank in de betrouwbaarheid van de aangifte. De rechtbank weegt daarnaast mee dat [benadeelde partij 1] niet alleen tijdens haar aangifte heeft verklaard over het penetreren van haar vagina, maar ook direct tegen de ter plaatse gekomen politie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de primair ten laste gelegde gekwalificeerde opzetverkrachting wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de sleutels van aangever [benadeelde partij 4] heeft gestolen. Afgezien van de aangifte van [benadeelde partij 4] , bevat het dossier geen andere stukken waaruit deze diefstal blijkt, zodat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat voor dit feit. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
4.3.4
Het oordeel over het onder feit 4 ten laste gelegde
De aangifte van [benadeelde partij 2] komt – kort gezegd en zakelijk weergegeven – neer op het volgende. In de ochtend van 2 september 2024 zou [benadeelde partij 2] haar insuline krijgen. Er liep een man mee met de begeleiding. Deze man kwam de woning van [benadeelde partij 2] binnen en gaf haar een harde duw, waardoor zij ten val kwam. [benadeelde partij 2] loopt met een rollator en is niet erg vast ter been.
Deze verklaring heeft [benadeelde partij 2] afgelegd in haar aangifte, die niet auditief is geregistreerd. Haar aanvullende verklaring is wel auditief geregistreerd en hierin is niets te horen over een duw. Deze omstandigheid laat echter onverlet dat [benadeelde partij 2] in haar eerste verklaring, tijdens haar aangifte, wel over de duw heeft verklaard. De rechtbank kan zich voorstellen dat in een aanvullende verklaring alleen onderwerpen aan bod komen waar de verbalisanten nog vragen over hebben. Gelet daarop is de aangifte bruikbaar voor het bewijs. De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van [benadeelde partij 1] , die als zij de kamer van [benadeelde partij 2] binnenkomt, [benadeelde partij 2] op de grond ziet liggen met een man boven op haar.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de mishandeling van [benadeelde partij 2] . Feit 4 zal wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3.5
Het oordeel over het onder feit 5 ten laste gelegde
De verklaring van aangeefster [benadeelde partij 3] komt er – kort gezegd en zakelijk weergegeven – op neer dat zij op 2 september 2024 het pand van Cordaan binnenging en [benadeelde partij 2] (de rechtbank begrijpt: [benadeelde partij 2] ) op haar afstapte. Zij vroeg [benadeelde partij 3] om de politie te bellen omdat er een man op haar kamer was. Toen [benadeelde partij 3] vervolgens bij de lift stond, kwam er een man naar haar toe die zij herkende als een bekende insluiper in het pand. Toen [benadeelde partij 3] in de lift stond, zag zij twee handen haar naderen ter hoogte van haar schouders. Vervolgens voelde zij een kracht haar uit balans brengen. Zij viel achterover en bezeerde haar rechter onderarm. In haar aanvullende verklaring staat geschreven dat zij een flinke jaap had op deze onderarm, met bloed eraan.
Hoewel er geen letselverklaring is opgemaakt en de politie ook geen foto van het letsel in het dossier heeft opgenomen, is bij de vordering benadeelde partij wel een foto gevoegd met daarop precies het letsel zoals [benadeelde partij 3] heeft beschreven in haar verklaring. Weliswaar staat er geen datum op de foto, maar de vordering is relatief kort na het incident ingediend. Het is dus aannemelijk dat de letselfoto is gemaakt in het kader van de mishandeling. Daarnaast blijkt uit de uitwerking van het 112-gesprek dat [benadeelde partij 3] met de politie belde op het moment dat de mishandeling plaatsvond. [benadeelde partij 3] roept: ‘laat me los, idioot.’ Later zegt zij: ‘hij heeft mij net ook gepakt die man.’ De rechtbank acht dit steunbewijs voldoende om met de aangifte tot een bewezenverklaring te komen van mishandeling.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 17 augustus 2024 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [naam 1] , een of meer seksuele handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam te verrichten, terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [naam 1] daartoe de wil ontbrak en deze poging tot opzetverkrachting te doen voorafgaan door, vergezellen van door dwang, geweld en/of bedreiging,
- die [naam 1] op de bank heeft geduwd en
- zijn, verdachtes, broek naar beneden heeft getrokken en zijn geslachtsdeel uit zijn broek heeft gehaald en
- zijn, verdachtes, geslachtsdeel voor die [naam 1] haar gezicht te houden en
- de badjas van die [naam 1] heeft opengetrokken waardoor haar borsten ontbloot werden en
- daarbij te zeggen: “ik ga je neuken”,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Ten aanzien van feit 2 primair:
op 2 september 2024 te Amsterdam, met een persoon, te weten [benadeelde partij 1] , seksuele handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam heeft verricht, immers heeft hij, verdachte,
- vingers in de vagina van die [benadeelde partij 1] gebracht en
- met zijn vingers heen en weer gaande bewegingen in de vagina van die [benadeelde partij 1] gemaakt en
- de borsten van die [benadeelde partij 1] aangeraakt

terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [benadeelde partij 1] daartoe de wil ontbrak en welke opzetverkrachting werd voorafgaan door en vergezeld van dwang en geweld, door

- de armen van die [benadeelde partij 1] vast te pakken en die [benadeelde partij 1] naar de bank te trekken en
- met die [benadeelde partij 1] op de grond te worstelen en
- op die [benadeelde partij 1] is gaan zitten en
- de jurk van die [benadeelde partij 1] omhoog te trekken en
- die [benadeelde partij 1] bij de keel te pakken en
- het kapot scheuren van de onderbroek van die [benadeelde partij 1] ;
Ten aanzien van feit 4:
op 2 september 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] met kracht te duwen, waardoor die [benadeelde partij 2] ten val kwam;
Ten aanzien van feit 5:
op 2 september 2024 te Amsterdam [benadeelde partij 3] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 3] met kracht tegen de schouders te duwen, waardoor die [benadeelde partij 3] ten val kwam.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van het NIFP van 10 april 2025, opgemaakt door T. Stoel, GZ-psycholoog, en J.E. Julsing, psychiater. De rapporteurs concluderen dat bij verdachte, buiten de gereguleerde omgeving van detentie, sprake was van stoornissen in alcohol- en cocaïnegebruik, matig van ernst. Een stoornis in cannabisgebruik is in vroege remissie. Onderzoekers hebben geen volledig zicht op de persoonlijkheid van verdachte kunnen krijgen, maar op zijn minst is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Later en uitgebreider diagnostisch onderzoek kan bij bewezenverklaring waarschijnlijk duidelijkheid geven over de precieze kenmerken en omvang van de persoonlijkheidsproblematiek. Een seksuele stoornis is evenmin aangetoond, maar zeker ook niet uitgesloten. De vastgestelde stoornissen waren aanwezig tijdens het tenlastegelegde. Het algehele geheugenverlies dat verdachte claimt is volgens een geraadpleegde deskundige neuropsycholoog onaannemelijk te noemen. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen. Aannemelijk is dat verdachte tijdens het tenlastegelegde onder invloed was van diverse middelen. Algemeen bekend is dat deze middelen een ontremmend effect hebben, waarmee gezonde coping onder druk komt te staan en disfunctionele persoonlijkheidskenmerken nog meer tot uiting komen. Tegelijkertijd is het middelengebruik hier zelf ook een vorm van disfunctionele coping: impulsief gebruik en het dempen van onlustgevoelens voortkomend vanuit persoonlijkheidsproblematiek.
De rechtbank neemt bovenstaande conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare. Dit betekent dat de rechtbank de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zal toerekenen.
Omdat niet is gebleken dat verdachte het bewezenverklaarde in het geheel niet valt toe te rekenen en ook anderszins geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, is verdachte strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair, 2 primair, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich verzet tegen de oplegging van de maatregel TBS met dwangverpleging. De problematiek van verdachte kan ook worden behandeld door het stellen van voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel of eventueel door de oplegging van TBS met voorwaarden. Verdachte staat welwillend tegenover het zich houden aan voorwaarden. Primair is het verzoek van de raadsvrouw om een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet hoger is dan de duur van het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden. Subsidiair is verzocht om de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen in plaats van TBS met dwangverpleging.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een gekwalificeerde opzetverkrachting en een poging daartoe, evenals twee mishandelingen. Verdachte heeft telkens een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. In het geval van het slachtoffer [benadeelde partij 1] betreft het daarnaast een grove inbreuk op haar seksuele integriteit. Slachtoffers van zedenmisdrijven kunnen de gevolgen van het misdrijf nog jarenlang, zo niet de rest van hun leven, met zich meedragen. Zij heeft verklaard dat het incident een traumatische gebeurtenis voor haar is geweest. De rechtbank kan zich dit goed voorstellen. Hoewel verdachte er bij het slachtoffer [naam 1] uiteindelijk niet in is geslaagd om een verkrachting te plegen, kan ook een poging tot verkrachting een zeer ingrijpende en angstaanjagende gebeurtenis zijn voor het slachtoffer. [naam 1] en [benadeelde partij 2] kunnen bovendien worden aangemerkt als bijzonder kwetsbare slachtoffers, nu zij verbleven in een instelling voor begeleid wonen en uit het dossier blijkt dat zij beiden veel zorg en begeleiding nodig hebben in het dagelijks leven. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] behoren tot de begeleiding van deze kwetsbare personen en [benadeelde partij 1] heeft zelfs geprobeerd om [benadeelde partij 2] tegen verdachte te beschermen. De incidenten hebben op twee verschillende dagen plaatsgevonden en de rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat verdachte bewust kwetsbare personen heeft opgezocht, ook gezien zijn voorgeschiedenis. De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 2 januari 2025. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Hij heeft onder meer in 2023 een strafbeschikking opgelegd gekregen voor huisvredebreuk. De officier van justitie heeft op de zitting aangegeven dat dit een insluiping betrof in een verzorgingstehuis. Dit baart de rechtbank zorgen, aangezien ook daar kwetsbare personen verblijven. Verdachte is in 2013 veroordeeld voor een meerdere aanrandingen.
Gelet op de ernst van met name de twee zedendelicten en de straffen die daarvoor in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan met een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarbij zal echter wel rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zullen worden toegerekend.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
Ten aanzien van de maatregel die aan verdachte moet worden opgelegd, hebben de Pro Justitia rapporteurs onder meer geschreven dat het recidiverisico hoog wordt ingeschat. De onderzoekers adviseren een langdurig en intensief behandeltraject in klinische setting met een gemiddeld beveiligingsniveau. Naast nadere diagnostiek ten aanzien van persoonlijkheid en seksualiteit moet er aan het delictscenario gewerkt worden. Daarnaast is behandeling van de persoonlijkheidspathologie en het verslavingsgedrag nodig. Gebrek aan daadwerkelijk probleembesef en loochening (de nagenoeg volledige ontkenning door verdachte van zijn minder goede kanten) maken de responsiviteit op behandeling vooralsnog een uitdaging. Ambulante behandeling is onvoldoende indringend en verdachte kan zich daar te gemakkelijk aan onttrekken. De onderzoekers verwachten dat slechts een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging voldoende garantie biedt om de vastgestelde pathologie intensief en indringend te kunnen aanpakken en het hoge recidiverisico te beheersen. Behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden is ontoereikend in het kader van een regulier reclasseringstoezicht. Over het naleven van voorwaarden binnen een TBS met voorwaarden bestaan grote twijfels.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het advies van Tactus Reclassering Flevoland van 26 mei 2025, opgemaakt door L. de Wild. In het laatste advies worden de risico’s op recidive en letselschade door de reclassering ingeschat als hoog. De ontkennende houding en moeizame responsiviteit maken dat de reclassering de kans op onttrekking hoog acht, als het probleembesef niet snel genoeg groeit. De motivatie van verdachte is enkel extrinsiek te noemen: hij ziet zelf niet in dat behandeling voor zijn problematiek nodig is. De reclassering deelt de twijfels over de haalbaarheid van de maatregel TBS met voorwaarden, maar heeft verdachte wel gevraagd of hij zal meewerken aan voorwaarden. Verdachte heeft bevestigd dat hij hieraan zal meewerken. Desondanks adviseert de reclassering negatief over het opleggen van TBS met voorwaarden.
De rechtbank overweegt dat verdachte ter beschikking gesteld moet worden en van overheidswege verpleegd moet worden, en dat aan de voorwaarden voor oplegging van die maatregel is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van de bewezen geachte feiten een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zo stelt de rechtbank vast. De feiten 1 en 2 zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van die maatregel.
Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van bijzondere voorwaarden. Echter, de rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte eigenhandig in staat is om zijn problematiek op te lossen, ook niet wanneer aan hem voorwaarden worden opgelegd. De rechtbank komt tot dit oordeel mede gezien zijn voorgeschiedenis van strafbare feiten en eerdere mislukte reclasseringstoezichten en behandelingen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een andere maatregel worden volstaan dan TBS met dwangverpleging.
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezen geachte feiten 1 en 2 misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren. De rechtbank overweegt tot slot dat zij geen aanleiding ziet om ten behoeve van de slachtoffers een contact- of locatieverbod op te leggen, nu aan verdachte de maatregel TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert ten aanzien van feit 2 een bedrag van € 10.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er een lager bedrag moet worden toegewezen dan is gevorderd, gelet op hetgeen in soortgelijke gevallen wordt toegewezen. Verzocht wordt om aansluiting te zoeken bij de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] rechtstreeks immateriële schade is toegebracht als gevolg van hetgeen onder feit 2 primair bewezen is verklaard. Er is voldoende onderbouwd dat sprake is van zowel lichamelijk letsel als psychische schade, terwijl de nadelige gevolgen van een verkrachting zodanig voor de hand liggen, dat ook een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Mede gelet op het forse geweld dat gebruikt is, vindt de rechtbank de gevraagde vergoeding van
€ 10.000,- passend.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade. Ook zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert ten aanzien van feit 4 een bedrag van € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het toe te wijzen bedrag dient te worden gematigd tot € 750,-.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De vordering lijkt te zijn ingediend door de zus van [benadeelde partij 2] , maar feitelijk is de zus niet haar wettelijk vertegenwoordiger en ook heeft [benadeelde partij 2] haar niet gemachtigd om namens haar de vordering in te dienen. De vordering is in de ik-vorm geschreven, terwijl de handtekening onder de vordering niet van [benadeelde partij 2] lijkt te zijn.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw wat betreft de ontvankelijkheid van de vordering. In het dossier staat op pagina 189 vermeld dat de politie contact heeft opgenomen met de wettelijk vertegenwoordiger van [benadeelde partij 2] , dit betreft haar zus [naam zus] [benadeelde partij 2] . Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat de zus van [benadeelde partij 2] in die hoedanigheid de vordering heeft ingediend.
De rechtbank constateert dat bij [benadeelde partij 2] geen sprake is van lichamelijk letsel als gevolg van het onder feit 4 bewezen verklaarde. Dat sprake zou zijn van psychische schade vindt de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Echter, gezien de aard van het bewezen verklaarde feit in combinatie met de omstandigheden waaronder het is gepleegd (binnendringen in de woning van een bijzonder kwetsbaar persoon en haar vervolgens mishandelen), vindt de rechtbank dat sprake is van een situatie waarin de nadelige gevolgen voor [benadeelde partij 2] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Voor het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade zal de rechtbank gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Zij zal een bedrag ter hoogte van € 600,- toewijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De benadeelde partij [benadeelde partij 3]
De benadeelde partij [benadeelde partij 3] vordert ten aanzien van feit 5 een bedrag van € 400,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van deze vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat aan de benadeelde partij lichamelijk letsel is toegebracht als gevolg van het onder feit 5 bewezen verklaarde. Gelet hierop heeft de benadeelde partij recht op een vergoeding. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van
€ 400,- redelijk en zal dit bedrag dan ook toewijzen.
Dit bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Ook zal aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 29 oktober 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15/290721-23, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 1 februari 2024 van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38d, 38e, 45, 57, 243 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 4 en feit 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Poging tot gekwalificeerde opzetverkrachting
Ten aanzien van feit 2 primair:
Gekwalificeerde opzetverkrachting
Ten aanzien van feit 4, feit 5:
Telkens: mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair, feit 4, feit 5:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van feit 1 primair, feit 2 primair:
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 10.000,- (tienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 10.000,- (tienduizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 85 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 4:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag van € 600,- (zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 600,- (zeshonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van feit 5:
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag van € 400,- (vierhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat € 400,- (vierhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (2 september 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 8 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
15/290721-23
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 1 februari 2024 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Thomas, voorzitter,
mrs. C.A.E. Wijnker en J.E. van Bruggen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2025.