ECLI:NL:RBAMS:2025:3971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
11526791 \ CV EXPL 25-2693
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake boete wegens te hard rijden tijdens proefrit en vernietiging vrijwaringsbeding

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Amsterdam, heeft PON LUXURY CARS B.V. (hierna: PLC) een vordering ingesteld tegen een gedaagde partij, die in persoon procedeert. De procedure is gestart met een dagvaarding op 22 januari 2025, gevolgd door een mondelinge behandeling en een instructievonnis op 4 maart 2025. De kern van de zaak betreft een bruikleenovereenkomst die op 17 juni 2023 is gesloten, waarbij de gedaagde tijdens een proefrit 26 kilometer per uur te hard heeft gereden. PLC, als kentekenhouder, ontving op 30 juni 2023 een boete van € 321,- en vordert nu dat de gedaagde het restant van de boete, inclusief administratiekosten en rente, betaalt. De gedaagde heeft op zijn beurt het door hem ten onrechte betaalde deel van de boete teruggevorderd.

De kantonrechter heeft in deze tussenvonnis aangegeven voornemens te zijn het vrijwaringsbeding uit de bruikleenovereenkomst te vernietigen. Dit beding zou ten nadele van de consument afwijken van het wettelijke systeem voor schadevergoeding, wat zou kunnen leiden tot onevenredige schade voor de gedaagde. De kantonrechter heeft partijen de gelegenheid gegeven om op dit voornemen te reageren, waarna een beslissing zal volgen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de kantonrechter heeft een roldatum vastgesteld voor 24 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11526791 \ CV EXPL 25-2693
Tussenvonnis van 27 mei 2025
in de zaak van
PON LUXURY CARS B.V.,
gevestigd te Leusden,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: PLC,
gemachtigde: De Best en Partners,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 januari 2025, met producties,
- het proces-verbaal van mondeling antwoord,
- het instructievonnis van 4 maart 2025,
- de conclusie van repliek.
1.2.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] geen conclusie van dupliek genomen. Vervolgens is er een datum voor vonnis bepaald.

2.De kern

2.1.
[gedaagde] heeft met PLC op 17 juni 2023 een bruikleenovereenkomst gesloten om een proefrit met een auto te maken. [gedaagde] heeft tijdens de proefrit 26 kilometer per uur te hard gereden. PLC als kentekenhouder, heeft daarom op 30 juni 2023 een boete van € 321,- ontvangen. PLC vordert in deze procedure dat [gedaagde] het restant van de boete met administratiekosten, de buitengerechtelijke incassokosten en de verschenen rente betaalt, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast vordert PLC dat [gedaagde] de kosten van deze procedure betaalt. [gedaagde] vordert zelf het door hem ten onrechte betaalde deel van de boete terug.
2.2.
De kantonrechter is voornemens om het vrijwaringsbeding uit de bruikleenovereenkomst te vernietigen. PLC krijgt de mogelijkheid om op dit voornemen te reageren. Daarna zal de kantonrechter op de vordering beslissen.

3.De beoordeling

3.1.
PLC vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 201,41, bestaande uit het restant van de boete en administratiekosten, de buitengerechtelijke incassokosten en verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
De vordering is gebaseerd op een erkenning door [gedaagde] , in het verlengde van een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. De kantonrechter moet daarom ambtshalve onderzoek doen naar (mogelijk) oneerlijke bedingen. Volgens Richtlijn 93/13/EG (oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten) is een beding oneerlijk wanneer dit het evenwicht tussen de wederzijdse rechten en verplichtingen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort. De kantonrechter moet in iedere procedure over ieder onderdeel van de vordering beoordelen of daarover afspraken zijn gemaakt en of die afspraken al dan niet oneerlijk zijn ten opzichte van de consument. Als de kantonrechter oordeelt dat een contractuele afspraak oneerlijk is, moet het beding worden vernietigd en moet de vordering op dat onderdeel worden afgewezen, ook als de eisende partij in de procedure een beroep doet op wettelijke bepalingen in plaats van die contractuele afspraak. [1]
3.3.
In de bruikleenovereenkomst is een vrijwaringsbeding opgenomen. Dat beding is geen kernbeding en luidt als volgt:

Bruiklener vrijwaart bruikleengever voor alle schade ontstaan ten gevolge van of tijdens het gebruik van het voertuig, onder meer ten gevolge van boetes, overtredingen, inbeslagname, en/of verbeurdverklaring van het voertuig alsmede voor aanspraken van derden verband houdend met het gebruik van het voertuig.
3.4.
In dit beding wordt ten nadele van de consument afgeweken van het wettelijke systeem voor schadevergoeding. Er wordt immers van uitgegaan dat
alle schadesdie ontstaan ten gevolge van of tijdens het gebruik van het voertuig en
aanspraken van derdendie verband houden met het gebruik van het voertuig automatisch op de consument afgewenteld worden. De ruime formulering van de bepaling zou tot gevolg kunnen hebben dat de consument - in dit geval [gedaagde] - opdraait voor schades/aanspraken die op grond van de wet voor rekening van een ander behoren te komen. Dat zou kunnen leiden tot een onevenredig hoge schadevergoeding ten laste van [gedaagde] .
3.5.
De kantonrechter is daarom voornemens om het vrijwaringsbeding te vernietigen. Het gevolg daarvan is dat het beding [gedaagde] niet bindt en dat een beroep op de wettelijke bepalingen over schadevergoeding voor PLC niet meer mogelijk is. Partijen krijgen de gelegenheid zich hierover uit te laten.
3.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 24 juni 2025om partijen in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het bepaalde in overweging 3.5,
4.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Kruisdijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 27 mei 2025.
64183

Voetnoten

1.HvJ EU 27 januari 2021, ECLI:NL:EU:C:68 (