ECLI:NL:RBAMS:2025:396

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
13-347582-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Duitse strafzaak

Op 23 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Het EAB, uitgevaardigd door het Amtsgericht Mönchengladbach op 11 oktober 2024, betreft de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die verdacht wordt van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 9 januari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er voldoende garanties zijn dat hij, in geval van veroordeling in Duitsland, zijn straf in Nederland kan ondergaan. De verdediging voerde aan dat er geen garanties zijn voor de mensenrechten van de opgeëiste persoon in Duitse detentie-instellingen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gegevens zijn die duiden op een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten. Het verweer van de raadsman werd verworpen, evenals het onschuldverweer, aangezien de Overleveringswet (OLW) dit niet toestaat.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarmee de opgeëiste persoon aan de Duitse autoriteiten kan worden overgedragen voor de strafbare feiten zoals omschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-347582-24
Datum uitspraak: 23 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 8 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 oktober 2024 door het
Amtsgericht Mönchengladbachin de Bondsrepubliek Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 januari 2025, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bevel tot voorlopige hechtenis van het
Amtsgericht Mönchengladbachvan 28 augustus 2024 met dossiernummer 58a Gs 17/24 (700 Js 1991/24).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn in het EAB omschreven. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland onder nummer 5 in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De officier van justitie in Mönchengladbach heeft op 2 oktober 2024 de volgende garantie gegeven:
Er wordt gegarandeerd dat de verschuldigde persoon in geval van een definitieve veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de geldige versie van het kaderbesluit 2008/909/JI van de raad van 27 november 2008 betreffende de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen, door middel van een vrijheidsberovende straf of maatregel oplegt, wordt voor de uitvoering van zijn de straf in de Europese Unie (ABI. L. 327 van 5.12.2008, pagina 27) voor de verdere uitvoering van de straf teruggestuurd naar Nederland.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Bondsrepubliek Duitsland niet kan worden toegestaan, nu er geen garanties zijn dat de mensenrechten van de opgeëiste persoon in de Duitse detentie-instellingen zullen worden gerespecteerd. In dat kader heeft de raadsman gewezen op een artikel van het Algemeen Dagblad van 2024 waaruit blijkt dat een Nederlander in een Duitse cel is overleden en een uitzending van het televisieprogramma
Inside the World’s Toughest Prisonsover het Duitse gevangeniswezen.
De raadsman heeft verder het standpunt ingenomen dat de opgeëiste persoon het risico loopt in Duitsland een minder eerlijk proces te krijgen nu het Duitse recht een veroordeling op basis van één getuigenverklaring toestaat.
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie wijst het door de raadsman aangedragen artikel op een incident en kan daaruit geen algemeen reëel gevaar van grondrechtenschending in het Duitse detentieregime worden afgeleid.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vat het verweer van de raadsman op als een beroep op artikel 11 OLW. De rechtbank overweegt dat door of namens de opgeëiste persoon geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens zijn verstrekt die duiden op een algemeen reëel gevaar van schending van grondrechten in Duitse detentie-instellingen. Ook ambtshalve beschikt de rechtbank niet over dergelijke gegevens. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek ter zitting te heropenen om de Duitse autoriteiten aanvullende vragen te stellen.
Verder is het de rechtbank niet duidelijk geworden of de raadsman met zijn standpunt dat een eventueel proces in Duitsland ‘minder eerlijk’ zal zijn ook het standpunt inneemt dat het risico bestaat dat het proces in Duitsland onvoldoende eerlijk zal zijn. Voor zover de raadsman een verweer op basis van artikel 11 OLW heeft bedoeld te voeren, verwerpt de rechtbank dit verweer. Het verweer is onvoldoende onderbouwd en is ook niet gebaseerd op de 2-stappen toets in de inmiddels bestendige uitspraken van deze rechtbank over dit onderwerp.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.

7.Onschuldverweer

De raadsman heeft bepleit dat is aangetoond dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan de in het EAB vermelde feiten, nu zijn verdenking in Duitsland slechts op de verklaring van één getuige is gebaseerd. De rechtbank overweegt dat het sinds de wijziging van de OLW op 1 oktober 2024 niet meer mogelijk is om een onschuldverweer te voeren, omdat de OLW hiervoor geen mogelijkheid biedt. [4] Het verweer van de raadsman wordt daarom verworpen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Mönchengladbachin de Bondsrepubliek Duitsland voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. E. Biçer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Vergelijk: rb. Amsterdam 20 november 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:7080.