ECLI:NL:RBAMS:2025:3940

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
13/092730-25 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek ter zitting in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon en de beoordeling van de weigeringsgronden onder de Overleveringswet

Op 11 juni 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de heropening van het onderzoek ter zitting in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Polen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 28 mei 2025 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M.H.M. den Dekker, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, met schorsing tot aan de uitspraak. De zaak betreft een verzoek tot overlevering voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van zeven jaren, waarvan nog 4 jaar, 11 maanden en 22 dagen resteert. De rechtbank heeft de weigeringsgronden onder artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waarbij de raadsvrouw aanvoerde dat de opgeëiste persoon niet in staat was zijn verdedigingsrechten uit te oefenen. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de processen die tot de veroordelingen hebben geleid, en dat er geen garanties zijn verstrekt zoals vereist onder artikel 12 OLW. De rechtbank heeft de beslissing genomen om het onderzoek te heropenen en de beslistermijn te verlengen, zodat de officier van justitie aanvullende vragen kan stellen aan de Poolse autoriteiten. De zaak zal opnieuw worden behandeld voor 7 juli 2025, gelijktijdig met een andere zaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-092730-25 (EAB I)
Datum uitspraak: 11 juni 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 2 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 februari 2020 door
the District Court in Gdańsk, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1975 te [geboorteplaats] (Polen),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 mei 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M.H.M. den Dekker, advocaat in ‘s-Gravenhage en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
aggregate sentence of the District Court in Gdańsk of 17 October 2019 (ref. no. XIV K 135/19) (covering the sentence of the regional court Gdańsk-North in Gdańsk dated 28 august 2015 in the case XI K 828/13 and the sentence of district court in Gdańsk dated 13 september 2017 in the case IV K 88/15).
Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt dat er hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van de
regional court Gdańsk-North in Gdańsk dated 28 august 2015 in the case XI K 828/13.Dit heeft geleid tot het arrest van 21 september 2016 van de
District Court in Gdańsk, Criminal Appeals Division, in case file reference XIII Ka 73/16.
Uit het EAB en aanvullende informatie blijkt dat er ook hoger beroep is ingesteld tegen het vonnis van
the district court in Gdańsk dated 13 september 2017 in the case IV K 88/15. Dit heeft geleid tot het vonnis van
the Court of Appeal in Gdańsk(
file reference II Aka 164/18)op 4 december 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 7 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 4 jaar, 11 maanden en 22 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van
the District Court in Gdańskop 17 oktober 2019.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon geen gebruik heeft kunnen maken van zijn verdedigingsrechten. De opgeëiste persoon zat lange tijd in voorarrest zonder dat er een vonnis is gewezen. Na zijn vrijlating ging hij ervan uit dat zijn strafzaken waren afgedaan waardoor hij niet op de hoogte was van nog lopende procedures of veroordelingen. Ook is de opgeëiste persoon niet verschenen in het hoger beroep (vonnis van
the District Court in Gdańsk, Criminal Appeals Division, in case file reference XI 11 Ka 73/ l 6) en kan niet worden bevestigd of de oproep ooit is aangekomen.
De opgeëiste persoon was verder niet op de hoogte van en niet aanwezig bij het vonnis van de rechtbank in Gdańsk op 13 september 2017 (ref. no. IV K 88/15). Dat hij een advocaat heeft gemachtigd tijdens zijn voorlopige hechtenis, betekent niet automatisch dat hij ook heeft ingestemd met een procedure buiten zijn aanwezigheid.
De opgeëiste persoon is daarnaast niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het samenvoegingsvonnis van 17 oktober 2019 heeft geleid. Dit vonnis is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ook is er geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt. De opgeëiste persoon was niet op de hoogte dat er een samenvoegingsvonnis zou worden gewezen. Hij heeft dan ook niet uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij het proces dat tot het samenvoegingsvonnis heeft geleid. Hij heeft nooit een oproep, dagvaarding of vonnis ontvangen.
Dat de opgeëiste persoon is geïnformeerd over zijn rechten en plichten, waaronder de plicht om adreswijzigingen tijdig door te geven, is niet onderbouwd met een bewijsstuk.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan.
In de procedure in eerste aanleg die heeft geleid tot het vonnis van
the regional court Gdańsk-North in Gdańskvan 28 augustus 2015 (met kenmerk XI K 828/13) was de opgeëiste persoon aanwezig. De opgeëiste persoon heeft zelf gevraagd om een
justificationvan het vonnis
.Zijn advocaat heeft vervolgens hoger beroep ingesteld wat heeft geleid tot het arrest van 21 september 2016 van de
District Court in Gdańsk, Criminal Appeals Division, in case file reference XIII Ka 73/ 16.Hoewel de opgeëiste persoon zelf niet aanwezig was op deze zitting, was zijn advocaat wel aanwezig. Gelet daarop is de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW aan de orde.
Ook in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van
the Court of Appeal in Gdańskop 4 december 2018 (met kenmerk: II AKa 164/18) is sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 12 onder b OLW. De advocaat van de opgeëiste persoon was immers aanwezig.
Verder geldt dat de opgeëiste persoon in allebei de zaken een adresinstructie heeft ontvangen. De opgeëiste persoon was er dus van op hoogte dat hij werd vervolgd.
Ten aanzien van het samenvoegingsvonnis stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat moet worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Uit het dossier blijkt dat de opgeëiste persoon zich na het hoger beroep in de zaak met referentie XI K 828/13 niet bereikbaar heeft gehouden voor de Poolse autoriteiten. Hij heeft geen adres doorgegeven aan de Poolse autoriteiten en is naar het buitenland vertrokken. Ook heeft hij zijn advocaat niet op de hoogte gehouden van waar hij verbleef en heeft hij niet geïnformeerd naar de uitkomsten van de procedures. Als hij dat wel had gedaan dan had hij geweten wat er nog boven zijn hoofd hing.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat aan het EAB een samenvoegingsvonnis ten grondslag ligt, waaraan twee andere vonnissen ten grondslag liggen waaraan zowel een procedure in eerste aanleg als een hoger beroep vooraf is gegaan. Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Dit brengt mee dat in beginsel zowel de hoger beroep procedures van de onderliggende vonnissen, als het samenvoegingsvonnis moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW, nu bij de onderliggende vonnissen onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd.
Ook het samenvoegingsvonnis valt onder de reikwijdte van artikel 12 OLW omdat daarin de duur van de straffen is gewijzigd en de bevoegde autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt.
Ten aanzien van het vonnis van 21 september 2016 van deDistrict Court in Gdańsk, Criminal Appeals Division,met referentie: XIII Ka 73/16
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit de aanvullende informatie van 16 en 26 mei 2025 van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg aanwezig was met zijn advocaat, maar dat hij niet aanwezig was op de zitting waar het vonnis is uitgesproken. De opgeëiste persoon heeft vervolgens na het vonnis in eerste aanleg om een
justificationvan dat vonnis gevraagd, waarna zijn advocaat hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de procedure in hoger beroep is de opgeëiste persoon niet verschenen op de zitting van 21 september 2016 van de
District Court in Gdańskdat heeft geleid tot het vonnis met kenmerk XIII Ka 73/16. Zijn advocaat was wel aanwezig. De opgeëiste persoon heeft in zijn verhoor bij de rechtbank ook bevestigd dat hij een advocaat heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Ten aanzien van het vonnis van 4 december 2018 van deCourt of Appeal in Gdańsk, met referentie: II AKa 164/18
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Uit de aanvullende informatie van 16 mei 2025 van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon in eerste aanleg niet aanwezig was op de zitting dat tot het vonnis heeft geleid, maar dat een van zijn twee advocaten wel aanwezig was. Vervolgens heeft een van de twee advocaten ook hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Tijdens de procedure in hoger beroep is de opgeëiste persoon niet verschenen op de zitting wat heeft geleid tot het vonnis van 4 december 2018 van de
Court of Appeal in Gdańsk(met kenmerk: II Aka 164/18). Zijn advocaat was wel aanwezig en de opgeëiste persoon heeft ook in zijn verhoor bevestigd dat hij een advocaat heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub b, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dan ook niet van toepassing.
Ten aanzien van het samenvoegingsvonnis (aggregate sentence of the District Court in Gdańsk) van 17 oktober 2019, met referentie: XIV K 135/19
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van het samenvoegingsvonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ten aanzien van het samenvoegingsvonnis op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op zijn laatst bekende adres, maar dat de opgeëiste persoon de oproeping niet heeft opgehaald.
De officier van justitie heeft bij e-mail van 22 mei 2025 bij de uitvaardigende justitiële autoriteit de vragen gesteld:
“According to your letter of 16 May 2025, [opgeëiste persoon] had been informed of all his rights during the preparatory proceedings in case IV K 88/15.
1. Could you confirm that [opgeëiste persoon] was informed of his right and duties, including the duty to inform the Polish authorities about address changes and the consequences of not complying with this obligation, and that this obligation applied throughout the (entire) proceedings (i.e. until the execution of the sentence)?
(…)”
Op 26 mei 2025 hebben de Poolse autoriteiten de vraag per mail beantwoord:

Re. 1 ‐ [opgeëiste persoon] was instructed about his rights in the course of the proceedings in case IV K 88/15.Such instruction took place at the stage of pre‐trial proceedings, which was additionally confirmed by his own signature. In addition, with such instruction, each suspect is handed a letter with the rights and obligations of the suspect listed in detail. Furthermore, before the first hearing, the accused was also instructed in writing on his rights and obligations, including the obligation to inform about any change of residence. The instruction is specific in that it indicates that coercive measures in the form of detention and pre‐trial detention may be applied if the person changes his place of residence and does not appear at the trial to which he has been summoned.
(…)
De rechtbank overweegt dat – hoewel de officier van justitie hier expliciet om heeft gevraagd – uit het antwoord van de Poolse autoriteiten niet duidelijk wordt of de opgeëiste persoon er ook op is gewezen dat de adresinstructie (die hij tijdens het voorarrest in één van de procedures heeft gekregen en ondertekend) ook zou gelden na het afronden van de hoger beroepsprocedures en zich derhalve ook uitstrekt tot de tenuitvoerlegging van zijn straf en enige procedure die daarop betrekking heeft. Het is dan ook niet duidelijk of de opgeëiste persoon kon of moest weten dat de adresinstructies ook zag op de procedure die heeft geleid tot het samenvoegingsvonnis.
Om te kunnen vaststellen of de opgeëiste persoon op de hoogte was van dit laatste strafproces en, hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces of dat hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie, dienen de volgende vragen te worden beantwoord door de Poolse autoriteiten:
- Ziet de adresinstructie die aan de opgeëiste persoon is gegeven en door hem is ondertekend (tijdens het voorarrest in de zaak met referentie IV K 88/15) ook op een (eventuele) procedure tot samenvoeging van de opgelegde straf met een andere eerder opgelegde straf? Was dit kenbaar voor de opgeëiste persoon?
De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van 90 dagen van EAB I verstrijkt op 22 juni 2025, maar dat een vraag gesteld moet worden in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW. De rechtbank overweegt dat de zaak gelijktijdig is behandeld met de zaak met parketnummer 13/182095-24 (EAB II) en dat het EAB in deze zaak voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan. Aangezien er ook geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, kan de rechtbank de overlevering in die zaak toestaan. De rechtbank wil echter beide zaken gelijktijdig definitief afdoen. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze specifieke situatie sprake van een uitzonderlijk geval als bedoeld in artikel 22, vierde lid, OLW. Om die reden zal de rechtbank de beslistermijn verlengen met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding met 30 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit I aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten II tot en met VIII niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
telkens: oplichting.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Inleiding
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon in aanmerking komt voor gelijkstelling met een Nederlander op grond van artikel 6, negende lid, OLW. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon vijf jaar ononderbroken zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad en dat zijn leven zich in Nederland afspeelt. Zij heeft daartoe tijdens de voorgeleiding van de opgeëiste persoon enkele stukken overlegd. Op de ochtend van de inhoudelijke zitting heeft zij deze stukken nogmaals naar de rechtbank verstuurd en daarnaast enkele nieuwe stukken overlegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de door de raadsvrouw aangeleverde stukken buiten beschouwing gelaten moeten worden, gelet op het veel te late tijdstip van indienen daarvan. Het subsidiaire standpunt van de officier van justitie luidt dat de opgeëiste persoon op basis van de aangeleverde stukken niet voor gelijkstelling in aanmerking komt.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 6a, negende lid, OLW bepaalt dat bewijstukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank moeten worden overgelegd. Volgens vaste jurisprudentie van de rechtbank Amsterdam wordt een termijn van uiterlijk tien dagen voorafgaand aan de zitting redelijk geacht. [5] Indiening van de stukken ter onderbouwing van een beroep op gelijkstelling ná de tiende dag voorafgaande aan de zitting kan ertoe leiden dat de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laat. De rechtbank zal de op 28 mei 2025 overgelegde stukken daarom buiten beschouwing laten. De stukken zijn pas één dag voor de zitting aangeleverd, zonder index en/of duidelijke uitleg hoe hieruit rechtmatig verblijf kan worden afgeleid. Dit maakt niet alleen dat het lastig is voor zowel de rechtbank als de officier van justitie om van die stukken nog gedegen kennis te nemen, het maakt ook dat het eventuele honoreren van het verweer met zich zou brengen dat de behandeling aangehouden moet worden voor het opvragen van een IND-advies. Een dergelijke aanhouding gaat ten koste van kostbare zittingscapaciteit en levert dikwijls problemen op met de termijn waarbinnen de rechtbank geacht wordt een beslissing te nemen op het overleveringsverzoek.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de aangeleverde stukken op het eerste gezicht zonder een nadere onderbouwing niet tot gelijkstelling kunnen leiden, nu niet over een ononderbroken periode van minimaal vijf jaren objectieve financiële gegevens (zoals belastingaanslagen, jaaropgaven, loonstroken) zijn overgelegd.

6.Beslissing

HEROPENThet onderzoek ter zitting onder gelijktijdige schorsing voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 3.1 vermelde vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW met dertig dagen onder gelijktijdige verlenging van de vrijheidsbeneming op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vóór 7 juli 2025 (de beslistermijn verstrijkt op 21 juli 2025) op zitting wordt aangebracht tegelijkertijd met de zaak met parketnummer 13/182095-24 (EAB II).
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadvrouw en oproeping van een tolk in de Poolse taal.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, rechter,
mrs. M. Westerman en M.W. Speksnijder, rechters en
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 11 juni 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.Zie onder andere rechtbank Amsterdam 6 april 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:2560 (onder 5).