ECLI:NL:RBAMS:2025:3860

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
11438347 \ CV EXPL 24-15532
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens beschadiging stroomkabel tijdens graafwerkzaamheden

In deze zaak vordert eiser, een particulier, schadevergoeding van gedaagde, een aannemingsbedrijf, wegens schade die is ontstaan door het raken van een stroomkabel tijdens graafwerkzaamheden. De feiten zijn als volgt: op 31 januari 2024 voerde gedaagde graafwerkzaamheden uit nabij de vakantiewoning van eiser, waarbij de stroom in de vakantiewoning uitviel. Eiser stelt dat gedaagde de stroomkabel heeft geraakt, wat heeft geleid tot schade in de vorm van gemiste huurinkomsten en kosten voor een klusjesman. Gedaagde betwist de aansprakelijkheid en stelt dat zij zorgvuldig heeft gehandeld door een KLIC-melding te doen. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij de stroomkabel niet heeft geraakt. De kantonrechter wijst de vordering van eiser grotendeels toe, met uitzondering van de gevorderde symbolische schadevergoeding. Eiser krijgt een schadevergoeding van € 571,60, te vermeerderen met wettelijke rente, en gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11438347 \ CV EXPL 24-15532
Vonnis van 10 juni 2025 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde] AANNEMERIJ B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 november 2024 met producties;
- de conclusie van antwoord met productie;
- het instructievonnis;
- de akte van [gedaagde] van 12 mei 2025, met aanvullende productie.
1.2.
Op 16 mei 2025 vond de mondelinge behandeling plaats. [eiser] was aanwezig. Namens [gedaagde] waren (op hun verzoek digitaal) aanwezig de heer [naam] (eigenaar) en de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en door de griffier zijn aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.

2.De kern van de zaak

2.1.
[gedaagde] heeft graafwerkzaamheden verricht bij een vakantiewoning naast de vakantiewoning van [eiser] . Daarbij is de stroom in de vakantiewoning van [eiser] uitgevallen. [eiser] stelt dat [gedaagde] tijdens die graafwerkzaamheden een stroomkabel heeft geraakt en vordert vergoeding van zijn schade, met rente. Zijn schade bestaat volgens hem uit € 541,60 aan gemiste huurinkomsten, € 30,- aan loon voor de klusjesman en € 100,- aan symbolische vergoeding. Daarnaast vordert hij een veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. [gedaagde] betwist de aansprakelijkheid.
De vorderingen van [eiser] zullen grotendeels worden toegewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.

3.De feiten

3.1.
Op 31 januari 2024 voerde [gedaagde] graafwerkzaamheden uit voor de aanleg van een glasvezelkabel bij de vakantiewoning aan [adres 1] . [gedaagde] deed dat in opdracht van Allinq Group, dat op haar beurt de opdracht daarvoor kreeg van KPN.
3.2.
Tijdens die graafwerkzaamheden van [gedaagde] viel de stroom uit in de naastgelegen vakantiewoning van [eiser] , op het adres [adres 2] .
3.3.
De vakantiewoning van [eiser] was die dag verhuurd via Airbnb. De huurders hebben hun verdere verblijf vanwege de stroomuitval geannuleerd.
3.4.
[eiser] heeft op 31 januari 2024 in eerste instantie contact opgenomen met zijn klusjesman om de oorzaak van de stroomstoring te onderzoeken. Toen bleek dat hij de oorzaak niet kon achterhalen, heeft [eiser] contact opgenomen met netbeheerder Enexis. Zij heeft diezelfde dag ter plaatse vastgesteld dat een mogelijke breuk in een stroomkabel de oorzaak voor de stroomstoring zou kunnen zijn.
3.5.
Op 2 februari 2024 schreef de eigenaar van vakantiewoning [adres 1] – voor zover relevant – het volgende bericht in de groepswhatsapp ‘ [locatie] ’:

De kabel van de glasvezel bleek dus de boosdoener en die werd bij ons [adres 1] aangelegd via de KPN. Excuses voor het ongemak.
3.6.
Op 5 februari 2024 stuurde Enexis een e-mail aan [eiser] , waarin ze onder meer schreef:

Op 31 januari is door graafwerkzaamheden onze kabel beschadigd geraakt. Hierdoor had uw adres op 31-1-2024 van 16:57 tot 1-2-2024 12:30 geen stroom. Omdat deze graafwerkzaamheden niet in opdracht zijn uitgevoerd door Enexis Netbeheer zijn wij niet aansprakelijk voor uw schade. Buiten onze opdracht en schuld zijn onze kabels beschadigd. Ik adviseer u, uw schade kenbaar te maken bij de firma [gedaagde] . Zij hebben tijdens graafwerkzaamheden onze kabels geraakt.”
3.7.
Vervolgens heeft [eiser] een schadeclaim ingediend bij Allinq Group, de opdrachtgever van [gedaagde] . Nadat Allinq Group die schadeclaim in eerste instantie had afgewezen, stuurde zij op 5 maart 2024 een e-mail aan [eiser] , waarin ze onder meer schreef:

Uw e-mail van 1 maart jl. hebben wij in goede orde ontvangen. Op basis van uw informatie heb ik onze onderaannemer [gedaagde] verzocht om uw schadeclaim in behandeling te nemen en hierover rechtstreeks contact met u te leggen.
Zonder andersluidend tegenbericht gaan wij ervanuit dat deze kwestie tussen u en onze
onderaannemer wordt afgewikkeld.
4. De beoordeling
Bevoegdheid van de rechtbank
4.1.
Beide partijen hebben zich desgevraagd ter zitting akkoord verklaard met de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam, zodat de kantonrechter overgaat tot een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
[gedaagde] heeft de stroomkabel geraakt
4.2.
De eerste vraag die beantwoord moet worden is of [gedaagde] bij de graafwerkzaamheden de stroomkabel heeft beschadigd, zoals [eiser] heeft aangevoerd, maar [gedaagde] heeft betwist.
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op 31 januari 2024 graafwerkzaamheden heeft uitgevoerd bij de vakantiewoning aan [adres 1] . Ook niet in geschil is dat op diezelfde dag de stroom is uitgevallen bij de naastgelegen vakantiewoning van [eiser] . Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] de stroomkabel heeft geraakt, heeft [eiser] foto’s overgelegd, waarop volgens hem een beschadigde stroomkabel te zien is. [gedaagde] heeft dat niet heeft weersproken. [eiser] heeft verder een e-mail van Enexis overgelegd (zie onder 3.6), waarin Enexis schrijft dat [gedaagde] een stroomkabel heeft geraakt. Tot slot heeft [eiser] een WhatsAppbericht overgelegd van de eigenaar van vakantiewoning [adres 1] , waarin staat dat de aanleg van de glasvezelkabel de boosdoener van de stroomstoring was.
4.4.
Tegenover al die bewijsmiddelen heeft [gedaagde] zijn betwisting onvoldoende onderbouwd. Zij heeft ter zitting nog verklaard dat zij zelf ook foto’s had gemaakt toen de graafgeul open lag en dat daarop niet te zien was dat een stroomkabel was geraakt. Maar zij heeft deze foto’s niet in de procedure gebracht. Dat had, zeker gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen van [eiser] , wel op haar weg gelegen. [gedaagde] heeft dus onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij de stroomkabel tijdens haar graafwerkzaamheden heeft geraakt, zodat dit vast is komen te staan.
Het beschadigen van de stroomkabel is onrechtmatig
4.5.
De vervolgvraag is of het beschadigen van de stroomkabel een onrechtmatige daad jegens [eiser] oplevert in de zin van artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens dit artikel is – kort gezegd – degene die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander daardoor lijdt te vergoeden.
4.6.
Voorop wordt gesteld dat bij graafwerkzaamheden zoals door [gedaagde] zijn uitgevoerd het gevaar bestaat dat (gevolg)schade ontstaat aan de in die grond gelegen kabels en leidingen. Onder meer op [gedaagde] als grondroerder rust een zorgplicht om dergelijke schade te voorkomen. [1] Concreet betekent dit dat [gedaagde] bij de uitvoering van de graafwerkzaamheden zorgvuldigheid moet betrachten en dat zij niet kan volstaan met het afgaan op een KLIC-melding. Handelt een grondroerder onzorgvuldig, dan kan er sprake zijn van een onrechtmatige daad.
4.7.
[eiser] stelt dat [gedaagde] enkel is afgegaan op de KLIC-melding en dat zij dus onzorgvuldig heeft gehandeld. [gedaagde] voert aan dat zij vooraf een KLIC-melding heeft gedaan en dat zij daarom op de bewuste plaats mocht en kon graven. Ter zitting heeft zij hieraan toegevoegd dat zij zorgvuldig te werk is gegaan door een tracé te kiezen waar volgens de KLIC-melding geen kabels en leidingen zouden liggen en door ‘voor te steken’. Maar zij heeft dit standpunt verder niet met bewijsmiddelen onderbouwd. Dat had gelet op de gemotiveerde stelling van [eiser] wel op haar weg gelegen. [gedaagde] heeft dus onvoldoende gemotiveerd betwist dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld. Bij die stand van zaken wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Overigens heeft [gedaagde] ook geen bewijsaanbod gedaan. Gelet op het voorgaande wordt vastgesteld dat [gedaagde] onzorgvuldig heeft gehandeld.
4.8.
Ter zitting heeft [gedaagde] nog aangevoerd dat [eiser] evengoed zelf een illegale stroomkabel zou kunnen hebben gelegd op de plaats waar gegraven is. De kantonrechter gaat aan deze suggestie voorbij. [gedaagde] heeft deze suggestie namelijk niet onderbouwd. Bovendien geldt dat zelfs als dit al zo zou zijn, dat [gedaagde] nog niet zou ontslaan van de op haar rustende zorgplicht als grondroerder bij de uitvoering van haar graafwerkzaamheden.
4.9.
Aanvullend betoogt [gedaagde] dat [eiser] zich niet tot haar, maar tot Enexis als netbeheerder en als zijn contractspartij had moeten wenden. Daarin volgt de kantonrechter haar evenmin. In de eerste plaats is de vordering van [eiser] gestoeld op een onrechtmatige daad en daarvoor is een contractuele relatie niet vereist. Daarbij komt dat [eiser] zich eerst tot Enexis en Allinq Group heeft gewend, maar door beide partijen juist naar [gedaagde] is doorverwezen (zie onder 3.6. en 3.7.). Voor zover [gedaagde] meent dat niet zij, maar een andere partij de schade zou moeten betalen, dan had zij die andere partij in deze procedure kunnen betrekken. Dat zij dat niet heeft gedaan, komt voor haar eigen rekening en risico.
4.10.
Kortom, doordat [gedaagde] de stroomkabel heeft beschadigd, heeft zij onzorgvuldig jegens [eiser] gehandeld. Zij moet daarom op grond van artikel 6:162 BW de schade vergoeden die [gedaagde] daardoor heeft geleden.
Hoogte van de schade
4.11.
[eiser] stelt dat hij schade heeft geleden bestaande uit € 541,60 aan gemiste huurinkomsten en € 30,- aan loon voor de klusjesman. Deze schadeposten zijn door [gedaagde] niet weersproken. Daarom zal de kantonrechter € 571,60 (€ 541,60 + € 30,00) toewijzen. De daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot de dag van volledige betaling zal als onweersproken eveneens worden toegewezen.
4.12.
De door [eiser] gevorderde € 100,00 aan symbolische vergoeding wordt afgewezen. Een immateriële schadevergoeding kan slechts in een beperkt aantal gevallen worden toegewezen (artikel 6:106 BW) en het is niet gebleken dat daarvan sprake is.
Proceskosten
4.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. Het salaris gemachtigde zal op nihil worden begroot, omdat [eiser] zich niet heeft laten bijstaan door een professioneel gemachtigde.
4.14.
De proceskosten van [eiser] worden dus begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
218,00
Totaal
357,42
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.16.
De veroordeling in dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat de verplichting om aan dit vonnis te voldoen ingaat op het moment dat het is uitgesproken.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 571,60, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover, te rekenen vanaf 19 november 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiser] van € 357,42;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als vermeld onder 5.2. als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.B. Cramwinckel, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.

Voetnoten

1.Dit volgt bijvoorbeeld uit het arrest HR 25 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:772, rov. 3.4.1.