ECLI:NL:RBAMS:2025:3853

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
6 juni 2025
Zaaknummer
8107227223
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 6 juni 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) en valsheid in geschrift. De verdachte had het gewasbeschermingsmiddel Score toegepast zonder de vereiste interval van tien dagen in acht te nemen, wat in strijd is met de geldende voorschriften. Daarnaast werd de verdachte verweten een factuur valselijk te hebben opgemaakt, die bestemd was om als bewijs te dienen voor de verhuur van een spuitmachine die in werkelijkheid niet was verhuurd. De rechtbank constateerde dat er sprake was van vormverzuimen in de zin van artikel 359a Sv, omdat de verbalisanten van de NVWA de strafvorderlijke waarborgen niet in acht hadden genomen. De rechtbank oordeelde dat het nadeel van deze verzuimen kon worden gecompenseerd door middel van strafvermindering. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,00, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de ernst van de feiten. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte opzettelijk had gehandeld in strijd met de wet en zich schuldig had gemaakt aan valsheid in geschrift.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/072272-23
Datum uitspraak: 6 juni 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2025. Op de terechtzitting van 6 juni 2025 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.P. Senior, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaken tegen [medeverdachte 1] (81/072264-23) en [medeverdachte 2] (81/072255-23). De rechtbank doet gelijktijdig uitspraak in deze zaken.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd, na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 8 mei 2025 – ten laste gelegd dat hij:
1. in de periode van 13 mei 2021 tot en met 28 mei 2021 te Wijk bij Duurstede, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk, heeft gehandeld in strijd met voorschriften voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, immers heeft hij Score 250 EC (11453 N), een gewasbeschermingsmiddel, gebruikt zonder een interval van minimaal tien dagen te hanteren;
2. in de periode van 11 juni 2021 tot en met 21 juli 2021, te Bunnik en/of Wijk bij Duurstede, althans in Nederland, alleen of samen met (een) ander(en), een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een factuur, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, door de verhuur van de boomgaardspuit Lochman UQH inch ACS RPS 15/90 en Optie-Drive systeem te factureren, terwijl deze boomgaardspuit in werkelijkheid niet verhuurd was, met het oogmerk de factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Geldigheid van de dagvaarding

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de dagvaarding partieel nietig is. Het tweede feit op de tenlastelegging – de beschuldiging van valsheid in geschrift – is onvoldoende omschreven. Een specificering van wat er met de valse factuur zou zijn gedaan ontbreekt. Een bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan daarom geen strafbaar feit opleveren.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
In de tenlastelegging is het bestanddeel “de factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken” opgenomen. De beschuldiging van valsheid in geschrift is daarmee voldoende omschreven.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het onder 2 tenlastegelegde feit voldoende omschreven is. Het tenlastegelegde voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het is voldoende duidelijk tegen welke beschuldiging verdachte zich moet verdedigen. Het verweer wordt daarom verworpen.

4.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege het tijdsverloop in deze zaak. Er is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich hiertegen verzet. Met de overschrijding van de redelijke termijn kan rekening worden gehouden in de strafoplegging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Volgens rechtspraak van de Hoge Raad vormt een overschrijding van de redelijke termijn op zichzelf geen grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Door de raadsman zijn geen omstandigheden aangevoerd die de rechtbank aanleiding geven om in dit geval tot een ander oordeel te komen. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank zal, zoals hierna zal blijken, wel rekening houden met het tijdsverloop van de zaak bij het bepalen van de straf.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen onder feit 2.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft hij aangevoerd dat de spuitadministratie van verdachte niet gecontroleerd had mogen worden, aangezien dit niet nodig was voor het onderzoek naar de fraude rond de verhuur van de Lochmann-spuit. De buitengewoon opsporingsambtenaren zijn buiten hun opsporingsbevoegdheden gegaan door verregaande controle van de spuitadministratie. Dit onderzoek is onrechtmatig en de resultaten daarvan zijn daarom niet bruikbaar voor het bewijs. Daarmee is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring van feit 1 te komen. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had om de factuur als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander te doen gebruiken. Daarnaast volgt uit het dossier dat de factuur niet is betaald. Ook is de factuur niet in de administratie van verdachte opgenomen. Het enkel opmaken van de factuur levert geen strafbaar feit op.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
5.3.1.
De rechtmatigheid van het onderzoek
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verweer over de rechtmatigheid van het onderzoek uit van de volgende feitelijke gang van zaken.
Het strafrechtelijk onderzoek inzake verdachte is gestart naar aanleiding van een onderzoek dat in het kader van toezicht is opgestart naar het juiste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op een perceel met hoogstam kersen in [plaats] . Verbalisanten van de NVWA hebben de vennoot van [medeverdachte 2] , [persoon] , op 7 juli 2021 benaderd en inlichtingen van hem gevorderd. In een e-mail van 21 juli 2021 heeft [persoon] de gevraagde inlichtingen gegeven. Met deze e-mail werd tevens een factuur van 14 juli 2021 gestuurd waaruit zou volgen dat bij het bespuiten van het kersenperceel gebruik was gemaakt van de Lochmann-boomgaardspuit van verdachte, [verdachte] . Na op 2 november 2021 de eigenaar van het perceel en een omwonende te hebben gehoord, ontstond bij de verbalisanten het vermoeden dat er met een andere spuitmachine was gespoten dan door [persoon] in de e-mail vermeld. In hun proces-verbaal schrijven de verbalisanten dat zij vermoeden dat er mogelijk strafbare feiten zijn gepleegd bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en dat de documenten die [persoon] heeft gestuurd mogelijk valselijk zijn opgemaakt en gebruikt zijn als echt en onvervalst. Op dezelfde dag besluiten verbalisanten verdachte te bezoeken en zij vragen hem om zijn administratie van 2021 ter inzage aan te bieden. De door [persoon] gestuurde factuur wordt hierin niet aangetroffen. Aan verdachte wordt vervolgens gevraagd om de betreffende factuur te tonen, evenals om inzage te verlenen in zijn registratie gewasbeschermingsmiddelengebruik 2021. Verdachte verleent inzage in zijn agenda en deze agenda wordt vervolgens inbeslaggenomen. Na de inbeslagname stellen verbalisanten verdachte op de hoogte van hun bevindingen en van de verdenking. Ook wordt aangegeven dat verdachte zal worden gehoord en wordt verdachte op de hoogte gesteld van zijn rechten als verdachte. In eerste instantie ontkent verdachte een valse factuur te hebben opgesteld, maar dezelfde avond geeft hij aan deze verklaring in te trekken. Verdachte wordt vervolgens uitgenodigd voor een nieuw verhoor op 10 november 2021. Op 9 november 2021 valt het verbalisanten bij het kopiëren van de agenda van verdachte op dat op één van de pagina’s in de agenda een aantal bespuitingen van het gewasbeschermingsmiddel Score waren vermeld en ontstond bij de verbalisanten het vermoeden dat dit middel door verdachte in strijd met de voorschriften was toegepast. Op grond hiervan is de verdenking genoemd onder 1 ontstaan. Op 10 november 2021 verklaart verdachte dat hij de spuit inderdaad niet aan [persoon] heeft verhuurd en dat hij heeft gelogen. Op 8 december 2021 verklaart verdachte in strijd met de gewasbeschermingsvoorschriften het middel Score te hebben toegepast.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
De rechtbank stelt vast dat bij de verbalisanten van de NVWA op 2 november 2021 – nog voordat zij verdachte bezochten – een redelijk vermoeden van schuld is ontstaan dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. Hoewel de verdenking van een strafbaar feit niet betekent dat controlebevoegdheden in het kader van toezicht niet meer mogen worden uitgeoefend, is hierbij de voorwaarde dat de strafvorderlijke waarborgen die aan een verdachte toekomen vanaf dat moment in acht worden genomen. Tot die waarborgen behoren in elk geval de cautieplicht. Dit betekent dat verdachte op 2 november 2021 op zijn rechten had moeten worden gewezen, vóórdat hem werd gevraagd inzage in zijn administratie te verlenen en om documenten te verstrekken.. Omdat dit is verzuimd, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Of hieraan een rechtsgevolg in de vorm van bewijsuitsluiting moet worden verbonden, dient te worden beoordeeld aan de hand van het volgende juridische kader.
Juridisch kader bewijsuitsluiting
In rechtspraak van de Hoge Raad is bepaald in welke gevallen een vormverzuim bewijsuitsluiting als rechtsgevolg dient te krijgen (vgl. Hoge Raad 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:975). Bewijsuitsluiting als rechtsgevolg kan aan de orde komen indien bewijsmateriaal door een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek is verkregen en indien door de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden. Allereerst gaat het om gevallen waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM – het recht op een eerlijk proces – te voorkomen. In gevallen waarin schending van artikel 6 EVRM niet aan de orde is, kan bij een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Of daartoe grond bestaat, beoordeelt de rechter aan de hand van de in artikel 359a lid 2 Sv genoemde beoordelingsfactoren en met inachtneming van het uitgangspunt van subsidiariteit. In het bijzonder dient de rechter te beoordelen of het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting gerechtvaardigd is. Daarbij moet acht worden geslagen op de negatieve effecten die aan bewijsuitsluiting zijn verbonden, gelet op de zwaarwegende belangen van waarheidsvinding, van de vervolging en berechting van (mogelijk zeer ernstige) strafbare feiten, en in voorkomend geval van de rechten van slachtoffers. Voor het bepalen van de ernst van het vormverzuim kan mede betekenis toekomen aan het verwijt dat aan politie en justitie kan worden gemaakt en aan de omstandigheid dat een vormverzuim zich bij herhaling blijkt voor te doen, maar ook aan de omstandigheid dat door politie en justitie al maatregelen zijn getroffen om (verdere) herhaling tegen te gaan.
Beoordeling van het verweer tot bewijsuitsluiting
Het vormverzuim levert naar het oordeel van de rechtbank geen schending van een eerlijk proces op in de zin van artikel 6 EVRM. Verbalisanten hadden immers nog steeds het recht om inzage van de administratie te vragen op grond van hun toezichtsbevoegdheden. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat dezelfde onderzoeksresultaten zouden zijn behaald als de geschonden voorschriften wel in acht waren genomen. De rechtbank komt gelet op het belang dat de geschonden voorschriften dienen, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor voor de verdachte is veroorzaakt wel tot de slotsom dat in dit geval ten gunste van de verdachte strafvermindering dient plaats te vinden, en houdt daarmee hierna rekening bij het opleggen van de straf. Met inachtneming van het uitgangspunt van subsidiariteit dient bewijsuitsluiting achterwege te blijven. Met strafvermindering als rechtsgevolg kan naar het oordeel van de rechtbank worden volstaan.
5.3.2.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank als volgt.
Opzet op het overtreden van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij wist dat hij handelde in strijd met de voorschriften die gelden voor het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel Score. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde opzettelijk heeft begaan.
Valsheid in geschrift
Anders dan door de raadsman is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte het oogmerk had op het gebruiken van het valse geschrift – de factuur – als echt en onvervalst, namelijk het oogmerk op het gebruik van het geschrift door [persoon] . Verdachte heeft verklaard de factuur valselijk voor [persoon] te hebben opgesteld als een gunst. Verdachte wist dat [persoon] deze factuur wilde gebruiken, hetgeen [persoon] ook heeft gedaan. Uit deze omstandigheden volgt ook dat verdachte en [persoon] nauw en bewust hebben samengewerkt. Op grond van voornoemde acht de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde bewezen. De verweren van de verdediging worden verworpen.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich opzettelijk schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 tenlastegelegde gedragingen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. in de periode van 13 mei 2021 tot en met 28 mei 2021 in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 55 van verordening (EG) 1107/2009, immers heeft hij Score 250 EC (11453 N), een gewasbeschermingsmiddel, gebruikt zonder een interval van minimaal tien dagen te hanteren, terwijl dit overeenkomstig het toelatingsbesluit en/of wettelijk gebruiksvoorschrift dat is vastgesteld op grond van artikel 31 van verordening (EG) 1107/2009 vereist was;
2.
op 14 juli 2021, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten de factuur van [verdachte] aan [persoon] [bedrijf] d.d. 14 juli 2021 voor de verhuur van boomgaardspuit Lochman UQH inch ACS RPS 15/90 en Optie-Drive systeem, valselijk heeft opgemaakt, door de verhuur van de boomgaardspuit Lochman UQH inch ACS RPS 15/90 en Optie-Drive systeem te factureren terwijl deze boomgaardspuit in werkelijkheid niet verhuurd was, met het oogmerk het als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
9.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
In geval van bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, heeft de raadsman verzocht ten aanzien van feit 1 te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Hiertoe heeft de verdediging aangevoerd dat de norm uit het gewasbeschermingsvoorschrift niet zinvol is, aangezien er andere producten bestaan die een dergelijke interval niet vereisen, terwijl het om dezelfde werkzame stof gaat. Verder is verzocht rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en de bestuursrechtelijke boetes die aan verdachte zijn opgelegd. De verdediging verzoekt te volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van de bewezen geachte feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot het voorbereidend onderzoek, overweegt de rechtbank ambtshalve allereerst het volgende.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
Door de rechtbank is hiervoor vastgesteld dat in het voorbereidend onderzoek sprake is geweest van vormverzuimen en dat dit moet leiden tot strafvermindering.
De waarborgen die in deze zaak zijn geschonden, hebben als doel om te voorkomen dat er ongeoorloofde druk op een persoon wordt uitgeoefend. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting, ervaarde verdachte een dwingende druk om mee te werken aan hetgeen verbalisanten van hem vroegen en antwoord te geven op gestelde vragen, zonder te weten dat tegen hem een strafrechtelijke verdenking bestond. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat de belangen die de geschonden waarborgen dienen, ook daadwerkelijk zijn geschonden. Het nadeel dat verdachte hiermee heeft ondervonden bestaat eruit dat hij volledige medewerking heeft verleend aan een strafrechtelijk onderzoek en een verklaring heeft afgelegd, zonder op de hoogte te zijn gebracht van zijn rechten. De ernst van de verzuimen rechtvaardigt daarom strafvermindering, in die zin dat de hoogte van de op te leggen straf in verhouding tot de ernst van de verzuimen wordt verlaagd.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft door het niet hanteren van de vereiste interval bij het toepassen van het gewasbeschermingsmiddel Score, gehandeld in strijd met de voorschriften die gelden voor het gebruik van dit gewasbeschermingsmiddel. Daarmee heeft verdachte voorschriften geschonden die zijn opgesteld om resistentievorming van dit middel te voorkomen. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift. Verdachte heeft meegewerkt aan het verdoezelen van een overtreding van de Wet gewasbeschermingsmiddelen door [medeverdachte 2] door een valse factuur op te stellen. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf, door een vals stuk in het economisch verkeer te brengen en daarmee het vertrouwen in dit verkeer te beschadigen.
Verzoek tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek tot schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Het zogenoemde rechterlijk pardon uit artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt bij hoge uitzondering toegepast. De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat het gebruik van een ander product met dezelfde werkzame stof wel zou zijn toegestaan, niet zo uitzonderlijk is dat toepassing van dat artikel gerechtvaardigd is.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 1 november 2021, de datum van het eerste verhoor van verdachte. Van bijzondere omstandigheden voor het later behandelen van de zaak is niet gebleken. Dit betekent dat de zaak in beginsel op 1 november 2023 afgerond had moeten zijn. De rechtbank zal met deze overschrijding van de redelijke termijn rekening houden door een lagere straf op te leggen dan zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
De straf
Alles afwegende, waarbij de rechtbank in het bijzonder rekening houdt met de begane vormverzuimen en de overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een geldboete ter hoogte van € 2.500,00. Daarbij bepaalt de rechtbank dat de geldboete in termijnen mag worden voldaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
23, 24a, 24c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
20 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, en
55 van Verordening (EG) 1107/2009.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan.
Ten aanzien van feit 2:
medeplegen van valsheid in geschrift.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 2.500,00.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in
5 (vijf) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 500,00 (vijfhonderd euro).
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Bos, voorzitter,
mrs. M.C.H. Broesterhuizen en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2025.
[....]

[....]