4.3.Het oordeel van de rechtbank
Wettelijk kader
De rechtbank stelt voorop dat het Openbaar Ministerie op grond van artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) zelfstandig de bevoegdheid heeft om te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek strafrechtelijke vervolging moet plaatsvinden.
De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (vgl. HR 6 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4280). Zo’n uitzonderlijk geval kan zich voordoen wanneer de vervolging in strijd is met gepubliceerde handhavingsdocumenten indien die bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet zal worden vervolgd. Het tenlastegelegde feit betreft overtreding van artikel 20 van de Wgb. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wgb blijkt dat bestraffing door middel van bestuurlijke boetes het uitgangspunt is. Een rol voor het strafrecht blijft echter zonder meer aangewezen in ieder geval waar het gaat om aanmerkelijke en opzettelijke vormen van illegaal middelengebruik, waarbij te denken valt aan moedwillige overtredingen die leiden tot ernstig lichamelijk letsel of de dood van personen, of die ernstige gevolgen voor het milieu hebben. Ook ingeval van recidive ligt een strafrechtelijke aanpak in de rede. Uit de Memorie van Toelichting blijkt voorts dat hierover in een nog op te stellen handhavingsdocument concrete afspraken zullen worden gemaakt (zie TK 2005-2006, 30474, nr. 3, pagina’s 34 en 38).
De bedoelde concrete afspraken zijn opgenomen in het ‘Handhavingsdocument voor de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden’ (hierna: Handhavingsdocument), dat op 26 augustus 2008 mede is ondertekend door het Openbaar Ministerie. Het Handhavingsdocument is verder uitgewerkt in de Sanctiestrategie, die op 9 maart 2011 is vastgesteld. De Sanctiestrategie is gepubliceerd en dus voor iedereen kenbaar gemaakt.
In de Sanctiestrategie staat onder meer het volgende (p. 14, 18, 19):
“De Wgb kan op drie manieren worden gehandhaafd:
Bestuursrechtelijk; de handhaving vloeit voort uit het houden van toezicht door een toezichthouder en kan resulteren in een schriftelijke waarschuwing, een last onder bestuursdwang, een last onder dwangsom en/of bestuurlijke boete.
Strafrechtelijk; de handhaving vloeit voort uit een opsporingsonderzoek door een opsporingsambtenaar en bestaat uit het opmaken van een proces-verbaal en vervolging door het OM.
Civielrechtelijk (artikel 88 Wgb).
Handhavend optreden; sanctiestrategie
Zoals hierboven uiteengezet wordt volgens een generieke beslisboom bepaald welke van de te handhaven Wgb-bepalingen bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk worden afgehandeld. Uitgangspunt daarbij is dat bij overtreding van niet-kernbepalingen een schriftelijke waarschuwing volgt enbij kernbepalingen de bestuurlijke boete wordt ingezet, tenzij er zwaarwegende omstandigheden zijn om tevens een last onder dwangsom/PV in te zetten. (…) In het handhavingsdocument van 2008 is met het OM, nVWA, AI, VI en UvW afgesproken dat de artikelen de kernbepalingen vormen, waartegen bij overtreding dient te worden opgetreden.Dit zijn de artikelen 19, 20 en 22, eerste lid van de Wgb.”
(…)
Proces-verbaal wordt slechts opgemaakt indien voldaan wordt aan ten minste één van de onderstaande criteria:
overtreding met ernstige gevolgen voor mens, dier of milieu, dat wil zeggen de overtreding heeft ernstige gevolgen veroorzaakt voor mens, dier of milieu, dan wel dreigt die te veroorzaken;
het is een overtreding begaan in georganiseerd verband;
het is een overtreding begaan met behulp van malversaties zoals frauduleuze constructies, omkoping of geweld om wederrechtelijk voordeel te behalen of de kans op ontdekking te minimaliseren;
(tweede) recidive; het is de derde overtreding in een tijdsbestek van 5 jaar;
dat wil zeggen herhaalde recidive binnen 5 jaar: (…)
Overwegingen van de rechtbank
Ten eerste is aan de orde de vraag of het Openbaar Ministerie aan de hand van de in het Handhavingsdocument en de Sanctiestrategie genoemde criteria tot strafvervolging van [bedrijf] heeft mogen overgaan of dat bestuursrechtelijke handhaving aangewezen was. Bij de beoordeling daarvan dienen de criteria die in het Handhavingsdocument en de Sanctiestrategie worden genoemd als richtsnoer. De Sanctieregeling schrijft voor dat slechts dan proces-verbaal (als opmaat naar strafrechtelijk optreden) wordt opgemaakt indien wordt voldaan aan ten minste één van de aldaar genoemde criteria. Eén van de criteria is dat de overtreding is begaan met behulp van “malversaties”.
Door het Openbaar Ministerie is aangevoerd dat in deze zaak sprake is van een “malversatie” omdat naast het overtreden van een in de Wgb opgenomen kernbepaling, ook sprake zou zijn geweest van valsheid in geschrift. [bedrijf] zou een valse factuur hebben gebruikt en/of opgemaakt om de kans op ontdekking van de overtreding van de Wgb te minimaliseren.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdenking van valsheid in geschrift niet ernstig genoeg is om van een malversatie in de zin van de Sanctiestrategie te kunnen spreken.
De rechtbank is met het Openbaar Ministerie van oordeel dat door de verdenking van valsheid in geschrift is voldaan aan één van de in de Sanctiestrategie vermelde criteria om strafrechtelijk te mogen optreden. Het Openbaar Ministerie heeft daarmee op grond van het Handhavingsdocument en de Sanctiestrategie in redelijkheid tot strafrechtelijke vervolging kunnen overgaan. Het verweer van de verdediging is niet nader onderbouwd en behoeft geen verdere bespreking. Het verweer wordt daarom verworpen.
Ten tweede is aan de orde de vraag of het Openbaar Ministerie ervoor had mogen kiezen om de rechtspersoon [bedrijf] te vervolgen en niet (ook) [vertegenwoordiger bedrijf] als natuurlijk persoon. De rechtbank overweegt als volgt.
In het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen en natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, elkaar niet uitsluiten. Zowel de rechtspersoon als de natuurlijke persoon die aan het misdrijf hebben deelgenomen kunnen worden bestraft en worden vervolgd voor dezelfde feiten.
Het Openbaar Ministerie heeft de zelfstandige bevoegdheid om te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek strafrechtelijke vervolging moet plaatsvinden en wie vervolgd moet worden. Het Openbaar Ministerie heeft in redelijkheid en op grond van het opportuniteitsbeginsel tot strafvervolging van [bedrijf] kunnen overgaan, en heeft ervoor mogen kiezen om af te zien van de vervolging van [vertegenwoordiger bedrijf] als natuurlijk persoon. Dat in geval van bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten hierdoor slechts een financiële sanctie kan worden opgelegd, is geen grond om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging. Het tweede verweer wordt daarom ook verworpen.