ECLI:NL:RBAMS:2025:375

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
EB VERZ 24-8789 en EB VERZ 24-8790
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot curatele, onderbewindstelling en mentorschap voor jong volwassene met verblijf in de Verenigde Staten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 januari 2025 uitspraak gedaan over de verzoeken van de moeder van een jong volwassene, geboren in 2006, tot instelling van curatele, onderbewindstelling en mentorschap. De jong volwassene, die zowel de Nederlandse als Amerikaanse nationaliteit heeft, verblijft sinds augustus 2024 in de Verenigde Staten en heeft daar zijn gewone verblijfplaats. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S. Jurkovich, heeft de verzoeken ingediend omdat zij zich zorgen maakt over het welzijn van haar kind, dat volgens haar niet in staat is om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten. De vader van de jong volwassene heeft bezwaar gemaakt tegen de verzoeken en betoogd dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, aangezien de jong volwassene in de VS woont.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de jong volwassene op de peildatum, 11 juli 2024, zijn gewone verblijfplaats in Nederland had, en heeft daarom het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag anticiperend toegepast. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden zijn voor een beschermingsmaatregel, maar dat de uitvoerbaarheid van een Nederlandse maatregel problematisch is, gezien de huidige verblijfplaats van de jong volwassene in de VS. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verzoeken van de moeder tot curatele, onderbewindstelling en mentorschap niet uitvoerbaar zijn en heeft deze verzoeken afgewezen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat een gesprek tussen de jong volwassene en zijn ouders over zijn toekomst wenselijk zou zijn, maar dat de vader hieraan geen medewerking heeft verleend.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat de verzoeken van de moeder worden afgewezen, en dat de (voorwaardelijke) verzoeken van de vader geen verdere beoordeling behoeven. De beschikking is openbaar uitgesproken door kantonrechter mr. E. Pennink.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Sectie Kanton - locatie Amsterdam
Zaaknummers: 11211485 EB VERZ 24-8789/11211514 EB VERZ 24-8790
Uitspraakdatum: 9 januari 2025

Beschikking op verzoeken tot curatele, onderbewindstelling en mentorschap

[de moeder] , wonende te [adres] , hierna [de moeder] , te dezer zake woonplaats kiezende te [woonplaats 1] ten kantore van mr. S. Jurkovich, die voor haar als gemachtigde zal optreden, heeft een verzoek gedaan tot instelling van een bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan, en een verzoek tot instelling van een mentorschap ten behoeve van:
[jongmeerderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006, hierna [jongmeerderjarige] , thans verblijf houdende in de Verenigde Staten van Amerika.

Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de verzoekschriften van [de moeder] , met bijlagen, tot onderbewindstelling en mentorschap, ter griffie ingekomen op 11 juli 2024;
- een bereidverklaring van de voorgestelde bewindvoerder en mentor;
- bezwaar tegen instellen mentorschap en bewind van [de vader] , ingekomen op 31 juli 2024;
- de reactie van [de vader] , hierna [de vader] , in een e-mail van 9 oktober 2024;
- de wijziging en aanvulling verzoek namens [de moeder] , met bijlagen, ingekomen op 28 november 2024;
- het verweerschrift namens [de vader] , met bijlagen, ingekomen op 3 december 2024;
- een aanvullende productie van mr. Jurkovich namens [de moeder] ;
- aanvullende producties van mr. Ouwehand namens [de vader] , ingekomen op 11 december 2024.
De zaak is behandeld op de zittingen van 5 december en 16 december 2024. Op 5 december 2024 zijn verschenen: [de moeder] , mr. S. Jurkovich, mr. M.C. Rosier, [de vader] , mr. T. Ouwehand, die optreedt als gemachtigde voor [de vader] , en een tolk.
Op 16 december 2024 zijn verschenen: [de moeder] , mr. S. Jurkovich, [de vader] , mr. P. Montanus, namens mr. T. Ouwehand en een tolk.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
[de moeder] en [de vader] zijn de ouders van [jongmeerderjarige] en hadden tot aan zijn meerderjarigheid op [geboortedatum] 2024 gezamenlijk gezag.
1.2.
[jongmeerderjarige] heeft de Nederlandse en Amerikaanse nationaliteit.
1.3.
Aan de beschikking van deze rechtbank van 25 april 2018 is het ouderschapsplan gehecht, waarin tussen partijen is afgesproken dat de hoofverblijfplaats van [jongmeerderjarige] bij [de moeder] in [woonplaats 1] is.
1.4.
[jongmeerderjarige] is in het schooljaar 2020/2021 naar school gegaan in [plaats] , Verenigde Staten van Amerika, bij “ [naam school] , hierna [naam school] . Hierna is [jongmeerderjarige] weer in Nederland naar school gegaan.
1.5.
Een door [de vader] ingediend verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing van [jongmeerderjarige] naar de Verenigde Staten van Amerika is door de rechtbank bij beschikking van 4 augustus 2021 afgewezen. Deze beschikking is door het Gerechtshof Amsterdam bij beschikking van 22 februari 2022 bekrachtigd. In de beschikking van het hof is opgenomen, voor zover hier van belang:

[jongmeerderjarige] en (…) hebben beiden met de voorzitter gesproken over het verzoek van de man. (..) [jongmeerderjarige] had zijn gesprek voorbereid bij de Kinder- en Jongerenrechtswinkel, die daarvan verslag heeft gedaan in haar brief van 30 november 2021. [jongmeerderjarige] heeft -kort gezegd- verklaard dat hij het wonen en de school in [plaats] leuk heeft gevonden. In Nederland woont hij ook naar zijn zin, maar op school wordt hij gepest. In [plaats] had hij meer vrienden. [jongmeerderjarige] zou liever in [plaats] wonen.
1.6.
In augustus 2024 is [jongmeerderjarige] , samen met zijn jongere broer [minderjarige] met [de vader] in het kader van de vakantieregeling naar de Verenigde Staten van Amerika gegaan. [de vader] is op 31 augustus 2024 met [minderjarige] naar Nederland teruggekeerd. [jongmeerderjarige] is niet teruggekeerd naar Nederland.
1.7.
Op 6 september 2024 heeft de Raad voor de Kinderbescherming een verzoek tot voorlopige ondertoezichtstelling ingediend. In het verzoek is opgenomen, voor zover hier van belang:

RvdK maakt zich ernstig zorgen over het psychisch welzijn van [jongmeerderjarige] , 17;11 jaar. Hoewel [jongmeerderjarige] op [geboortedatum] 2024 18 jaar wordt is de RvdK van mening dat een VOTS dringend en onverwijld noodzakelijk is voor hem. Dit heeft te maken met de grote zorgen die de RvdK over hem heeft. Allereerst vindt de RvdK het zeer zorgelijk dat [jongmeerderjarige] geheel zelfstandig en met contact met familie op afstand in Amerika verblijft. Op basis van de thans bekende informatie heeft de RvdK sterk de indruk dat [jongmeerderjarige] onvoldoende zelfredzaam is door zijn autisme en beperkte verstandelijke vermogens en is tevens zeer beïnvloedbaar. Daarnaast vindt de RvdK het een grote zorg dat [jongmeerderjarige] geen fysiek contact meer heeft met zijn moeder en broertje. En dat moeder ook niet weet waar hij precies is. (..)
Met een spoedmaatregel kan er met spoed een medewerker van het CA en/of plaatselijke autoriteiten naar [jongmeerderjarige] toe om snel zich te krijgen op hoe het daar met hem gaat en of hem daar voldoende ondersteuning geoden wordt. (..)”
1.8.
Bij beschikking van 9 september 2024 is [jongmeerderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld.
1.9.
Bij kort geding vonnis van 26 september 2024 is de vordering van [de moeder] om [de vader] te veroordelen om [jongmeerderjarige] binnen twee dagen aan [de moeder] af te geven door de voorzieningenrechter afgewezen. Daartoe is overwogen, voor zover hier van belang:
“4.3.
In navolging van het advies van de WSS is de voorzieningenrechter van oordeel dat het op dit moment niet in het belang is van [jongmeerderjarige] (en mogelijk zelfs beschadigend voor hem) om hem te dwingen – tegen zijn wil – naar Nederland te keren. Hierbij is van groot belang dat hij over vijf dagen meerderjarig wordt. Vanaf dat moment mag en moet hij zelf beslissen over zijn toekomst. Er zijn op dit moment onvoldoende indicaties dat hij daartoe – ondanks zijn beperkingen – (met de steun van zijn ouders) niet in staat zal zijn. Ook zijn er geen zorgen over het verblijf bij grootvader.
1.10.
[de moeder] heeft hoger beroep tegen het vonnis ingesteld.
Verzoek
2. [de moeder] verzoekt, na wijziging van de oorspronkelijke verzoeken, primair om [jongmeerderjarige] onder curatele te stellen. Subsidiair verzoekt zij bewind en mentorschap over [jongmeerderjarige] in te stellen. Zij verzoekt om haar als curator, dan wel bewindvoerder en mentor te benoemen. Subsidiair verzoekt zij een tijdelijke benoeming voor de duur van de procedure bij het gerechtshof.
3. [de moeder] stelt daartoe, zakelijk weergegeven het volgende. Aan de gronden voor ondercuratelestelling is voldaan. De beperkingen van [jongmeerderjarige] zijn zodanig dat hij niet in staat kan worden geacht om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten. Hij is zwaar beïnvloedbaar, niet in staat om gevolgen van besluiten die hij neemt te overzien en leeft met de dag. Ter onderbouwing van deze stellingen heeft [de moeder] verwezen naar de diagnostiek van De Bascule, de rapportage van de Universiteit Denver, een verklaring van [naam 1] , een zorginstelling te [vestigingsplaats] , een verklaring van [naam 2] , een verklaring van het Feuersteincentrum en de OPP Alphons Laudy waaruit het beeld naar voren komt dat [jongmeerderjarige] niet zelfstandig kan werken. Volgens [de moeder] kan uit deze stukken de conclusie worden getrokken dat [jongmeerderjarige] geen beslissingen kan nemen voor zichzelf. De stelling van [de vader] , en in navolging daarvan de WSS en de voorzieningenrechter dat [jongmeerderjarige] in staat is om zelf te kiezen voor een verblijf in de Verenigde Staten van Amerika en dat als hij daar niet langer wil verblijven zelf kan besluiten om terug te keren, kan niet worden gevolgd. Om [jongmeerderjarige] tegen zichzelf en tegen anderen die niet het beste met hem voor hebben te beschermen is een ondercuratelestelling het beste middel. [de moeder] is altijd verantwoordelijk geweest voor alle (financiële) zorgen rond [jongmeerderjarige] , zodat benoeming van haar tot curator, dan wel bewindvoerder en mentor is geïndiceerd.
Verweer
4. [de vader] verweert zich tegen de verzoeken van [de moeder] en voert daartoe het volgende aan, zakelijk weergegeven. De kantonrechter is niet bevoegd om over de verzoeken van [de moeder] te oordelen, aldus [de vader] . De verblijfplaats van [jongmeerderjarige] is niet in Nederland. Hij woont al sinds september 2024 in de Verenigde Staten van Amerika en gaat daar binnenkort ook naar school. Hij heeft zijn verhuizing ook doorgegeven aan de gemeente [woonplaats 1] . Op grond van het Haags Verdrag van 13 juni 2000 inzake de internationale bescherming van volwassenen, in het bijzonder artikel 5, komt rechtsmacht toe aan het nieuwe woonland van de volwassene omdat deze het beste in staat zijn om in het belang van de meerderjarige beschermingsmaatregelen te treffen. [de vader] bestrijdt ook dat Nederlands recht op de verzoeken van toepassing is, nu volgens hem het recht van de [woonplaats 2] als het recht waar [jongmeerderjarige] zijn woonplaats heeft gekozen, van toepassing is. Ten slotte betwist [de vader] dat een beschermingsmaatregel noodzakelijk is. [jongmeerderjarige] wordt door middel van een power of attorney van vader en opa van vaderszijde financieel voldoende beschermd.
5. Voor zover wordt geoordeeld dat sprake is van bevoegdheid om over de verzoeken te beslissen en het opleggen van een beschermingsmaatregel noodzakelijk wordt geacht, verzoekt [de vader] te bepalen dat hij met de uitvoering daarvan wordt belast, dan wel een onafhankelijke derde.
Beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
6. Ten aanzien van de bevoegdheid wordt het volgende tot uitgangspunt genomen. Bij gebreke van een voor Nederland geldende internationale regeling, wordt de meerderjarigenbescherming beheerst door het commune internationaal privaatrecht. Het commune bevoegdheidsrecht bevat geen specifieke regeling voor kwesties betreffende meerderjarigenbescherming. De Hoge Raad (HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:147) heeft geoordeeld dat in een zaak waarin het gaat om meerderjarigenbescherming in voorkomend geval ruimte bestaat voor anticiperende toepassing van het Verdrag inzake de internationale bescherming van volwassenen van 13 januari 2000, ook wel genoemd het Haags Volwassenenbeschermingsverdrag 2000 (hierna: HVV). Nederland heeft dit verdrag weliswaar op 13 januari 2000 ondertekend, maar tot op heden niet geratificeerd. De bevoegdheidsregels uit het HVV zijn, bij wijze van uitgangspunt, formeel van toepassing als de volwassene, ongeacht zijn nationaliteit, zijn gewone verblijfplaats in een verdragsstaat heeft. Hoewel Nederland geen verdragsstaat is, en het HVV dus formeel niet van toepassing is als de volwassene zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, lenen de bevoegdheidsregels uit het HVV 2000 zich ervoor om in die situatie anticiperend door de Nederlandse rechter te worden toegepast.
7. Allereerst moet daarom worden nagaan waar [jongmeerderjarige] op 11 juli 2024, de datum van het inleidend verzoekschrift en dus de peildatum voor de beoordeling, zijn gewone verblijfplaats had. [jongmeerderjarige] verblijft sinds zijn geboorte, met een onderbreking van omstreeks een jaar van zijn verblijf op een school in de Verenigde Staten van Amerika, in Nederland. Daarmee staat vast dat [jongmeerderjarige] op 11 juli 2024 zijn gewone verblijfplaats in Nederland had. Er is daarom aanleiding het HVV anticiperend toe te passen. Op grond van artikel 5 lid 1 HVV 2000 komt rechtsmacht toe aan de gerechten van de staat waar de volwassene zijn gewone verblijfplaats heeft.
8. Voor zover door [de vader] wordt verwezen naar artikel 5 lid 2 van het HVV, [jongmeerderjarige] is volgens hem inmiddels verhuist naar [woonplaats 2] , Verenigde Staten van Amerika, wordt hij hierin niet gevolgd. Wanneer een volwassene in de loop van een bij de Nederlandse rechter aanhangige procedure vanuit Nederland verhuist naar een niet-verdragsluitende staat, geldt de regeling van art. 5 lid 2 HVV niet. Die bepaling is alleen van toepassing voor verhuizingen in de verhouding tussen verdragsluitende staten, waartoe de Verenigde Staten van Amerika niet behoort. Volgens het Toelichtend Rapport van P. Lagarde (nr. 52) geeft het Verdrag in geval van een verhuizing naar een niet-verdragsluitende staat geen oplossing en is de kwestie overgelaten aan het commune bevoegdheidsrecht van de aangezochte autoriteit. Er is daarom aanleiding om dit geval het perpetuatio fori-beginsel toe te passen, dat wil zeggen latere wijziging van omstandigheden kunnen in beginsel geen afbreuk doen aan de oorspronkelijke bevoegdheid. In dit geval zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aan dit beginsel afbreuk zouden moeten doen. Dit geldt al helemaal niet nu van een rechtmatige verhuizing van [jongmeerderjarige] in augustus 2024, die op dat moment nog minderjarig was en welke verhuizing niet met instemming van beide gezagsdragers heeft plaatsgevonden, kan worden gesproken.
9. Nu is vastgesteld dat de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om van de verzoeken kennis te nemen, rijst de vraag naar het op de beoordeling van die verzoeken toepasselijke recht. Op grond van artikel 13 lid 1 HVV 2000 past de bevoegde rechter bij de uitoefening van die bevoegdheid zijn eigen recht toe. Bij de beoordeling van de verzoeken zal dan ook Nederlands recht toegepast worden.
Curatele, bewind mentorschap
10. Op grond van de beschikbare rapportage is in dit geding voldoende aannemelijk geworden dat de wettelijke gronden voor een maatregel voor [jongmeerderjarige] aanwezig zijn. Er is sprake van een stoornis in het autistische spectrum, terwijl in de verschillende rapportages ook is vastgesteld dat [jongmeerderjarige] beperkingen heeft en beïnvloedbaar is, hetgeen door [de moeder] en [de vader] ook wordt erkend. Ook uit de door [de vader] overgelegde power of attorney, waarin alle vermogensrechtelijke beslissingen van [jongmeerderjarige] de facto zijn overgedragen aan zijn vader en zijn oom, wordt bevestiging gevonden van zijn onvermogen om zijn financiële zaken naar behoren te behartigen. Dat leidt ertoe dat aan de wettelijke vereisten voor een maatregel als gevraagd in beginsel is voldaan.
11. Vervolgens moet echter ook worden beoordeeld of een Nederlandse beschermingsmaatregel, welke dan ook, thans uitvoerbaar zal zijn en de meest geëigende maatregel is voor [jongmeerderjarige] . Bij deze beoordeling wordt uitgegaan van de omstandigheid dat [jongmeerderjarige] op dit moment niet in Nederland verblijft, waarmee uitvoerbaarheid van- en toezicht op de maatregelen praktisch gezien feitelijk onmogelijk is. Er zijn op dit moment ook niet direct concrete aanwijzingen dat hierin op korte termijn verandering zal komen. De behandeling bij het gerechtshof over de door [de moeder] gevraagde teruggeleiding van [jongmeerderjarige] naar Nederland moet nog aanvangen, de termijn waarbinnen een uitspraak zal volgen is onduidelijk en over de uitkomst van die procedure valt op dit moment niets te beoordelen. Dat betekent dat voor de uitvoerbaarheid vooralsnog dient te worden uitgegaan dat [jongmeerderjarige] in de Verenigde Staten van Amerika is. De instelling van een beschermingsmaatregel is niet bedoeld om de woonplaats van [jongmeerderjarige] te veranderen en hem weer naar Nederland te laten komen. Evenmin dient een beschermingsmaatregel er toe om contact tussen [jongmeerderjarige] en [de moeder] , hoe noodzakelijk dit ook is, te waarborgen of te garanderen. Verder is niet gebleken dat [jongmeerderjarige] op dit moment vermogensbestandelen in Nederland heeft die beheerd moeten worden en in welk kader een bewind of curatele geïndiceerd is. Voor zover [de moeder] in dit verband heeft verwezen naar een uitkering die is aangevraagd en het PGB dat beschikbaar zou zijn, geldt dat zolang [jongmeerderjarige] niet in Nederland verblijft, besteding en beheer daarvan niet aan de orde zal zijn, omdat er van wordt uitgegaan dat niet tot uitbetaling zal worden overgegaan zolang [jongmeerderjarige] in de Verenigde Staten van Amerika verblijft. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is de uitvoering van een beschermingsmaatregel zolang [jongmeerderjarige] niet in Nederland is, niet goed uitvoerbaar en op dit moment aangewezen. Daarbij wordt nog in aanmerking genomen dat uit de overgelegde power of attorney vooralsnog kan worden vastgesteld dat er voor de financiën van [jongmeerderjarige] iets geregeld is en er op dit moment niet kan worden vastgesteld dat dit niet afdoende is. Gelet op het vorenstaande worden de verzoeken van [de moeder] afgewezen.
12. Mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen, is [jongmeerderjarige] – ook gelet op het belastende karakter daarvan voor hem - over de verzoeken niet gehoord.
13. Ten overvloede wordt nog overwogen dat, zoals ter terechtzitting in het kader van het beproeven van een minnelijke regeling door de kantonrechter is opgeworpen, een gesprek zonder voorwaarden vooraf tussen [jongmeerderjarige] , [de moeder] en [de vader] over de invulling van de toekomst van [jongmeerderjarige] een voor de hand liggende optie lijkt. Het wordt door de kantonrechter dan ook betreurd dat [de vader] , in tegenstelling tot [de moeder] , hieraan in het kader van die minnelijke regeling geen invulling heeft willen geven omdat hij dit een gepasseerd station vond. Daarmee lijkt hij niet in het belang van [jongmeerderjarige] te handelen, die immers zijn hele leven bij zijn moeder heeft gewoond en dus baat heeft bij vrij en ongehinderd contact met haar en constructief overleg tussen zijn ouders over hem.
14. Nu de verzoeken tot curatele, mentorschap en bewind worden afgewezen, behoeven de (voorwaardelijke) verzoeken van [de vader] geen beoordeling.

Beslissing

De kantonrechter:
- wijst de verzoeken van [de moeder] af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak (dit dient te geschieden door een advocaat).