ECLI:NL:RBAMS:2025:3594

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
13-041074-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgings-EAB België en detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2025 uitspraak gedaan over een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en met de Nederlandse nationaliteit, is beschuldigd van verschillende strafbare feiten volgens Belgisch recht. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 15 mei 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak op grond van de Overleveringswet met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen, met schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende banden met Nederland heeft, waardoor zijn overlevering kan worden toegestaan, mits hij in Nederland zijn straf kan ondergaan. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij zorgen zijn geuit over de humane behandeling van gedetineerden in Belgische gevangenissen. De rechtbank heeft vragen geformuleerd aan de Belgische autoriteiten over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Gent, waar de opgeëiste persoon mogelijk zal worden vastgehouden.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden. De zaak is uitgesteld en de rechtbank heeft bepaald dat de zaak uiterlijk 14 dagen voor 8 juli 2025 opnieuw op zitting moet worden gepland.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-041074-25
Datum uitspraak: 28 mei 2025
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 13 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 februari 2025 door de onderzoeksrechter van de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 mei 2025, in aanwezigheid van mr. N.R. Bakkenes, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.A. van der Horst, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 3 februari 2025 afgegeven door de onderzoeksrechter van de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer - kort gezegd – voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
-
mishandeling gepleegd met voorbedachten rade;
-
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
-
opzettelijk onderscheidingstekens dragen of een daad verrichten behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij geschorst is;
-
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
-
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [4]
Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het parket van de procureur des Konings heeft op 31 maart 2025 de volgende garantie gegeven:
"Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ)."
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Inleiding
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [5]
Bij brief van 10 april 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken – Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
"1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?[opgeëiste persoon] zal worden opgesloten in de gevangenis van Gent indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar [opgeëiste persoon] aan zal worden onderworpen na overlevering:- De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.- De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.o De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of schermo Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.- De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.- Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3.Sanitaire en hygiëne omstandighedenAls algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren."

Het standpunt van de raadsman
De raadsman voert aan dat deze verstrekte detentiegarantie geen garantie biedt die het vastgestelde reële gevaar wegneemt, omdat uit informatie blijkt dat de detentiegarantie zeer waarschijnlijk niet nageleefd kan worden. De situatie in de gevangenis van Gent is zodanig dat het volstrekt onverantwoord en onacceptabel is om daar iemand op te sluiten. Eenpersoonscellen zijn omgebouwd tot driepersoonscellen, gevuld met een stapelbed en een matras op de vloer. Deze cellen zijn 9 m2 groot, inclusief sanitair. Het sanitair is in het beste geval afgescheiden met een gordijntje. Deze op zichzelf al mensonterende omstandigheden moeten bovendien worden bezien tegen de achtergrond van een vrijwel geheel gebrek aan activiteiten. De raadsman verwijst ter onderbouwing naar het jaarverslag 2024 van de Commissie van Toezicht van de gevangenis in Gent (hierna: het CvT-jaarverslag) en naar de Tussenkomst van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen (CTRG) en het Federaal Instituut voor de bescherming en de bevordering van de Rechten van de Mens (FIRM) voor het Comité van Ministers van de Raad van Europa betreffende de uitvoering van het arrest
Vasilescu t. België(verzoekschrift nr. 64682/12, arrest van 25 november 2014, definitief op 20 april 2015) (hierna: de Tussenkomst). [6]
De raadsman verzoekt primair de overlevering te weigeren op grond van artikel 11 OLW, en subsidiair om een aanvullende garantie te vragen dat de opgeëiste persoon niet met 3 personen in een cel terecht zal komen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat de aangeleverde informatie niet nieuw is en verwijst daarbij naar de uitspraak van de rechtbank van 13 mei 2025 (ECLI:NL:RBAMS:2025:3078). De verdediging heeft niet onderbouwd dat België structureel de rechten van de overgeleverde personen schendt. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan overlevering in de weg.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is allereerst van oordeel dat gelet op de detentiegarantie, waarin expliciet wordt verwezen naar de opgeëiste persoon en waarin de locatie staat waar hij gedetineerd wordt, gewaarborgd is dat de opgeëiste persoon niet zal worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Daarnaast wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon een bed tot zijn beschikking zal hebben. Uit het CvT-jaarverslag en de Tussenkomst kan niet geconcludeerd worden dat deze garanties in Gent niet nageleefd kunnen worden.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 15 oktober 2019 [7] volgt dat wanneer een gedetineerde beschikt over een persoonlijke ruimte van 3 à 4 m2 in een meerpersoonscel, geconcludeerd kan worden dat sprake is van een schending van het in artikel 4 Handvest bedoelde verbod indien het gebrek aan ruimte gepaard gaat met andere slechte materiële detentieomstandigheden, in het bijzonder het ontbreken van toegang tot een binnenplaats of tot frisse lucht en daglicht, slechte ventilatie, te lage of te hoge binnentemperaturen, gebrek aan privacy op het toilet of slechte sanitaire en hygiënische omstandigheden. [8] Wanneer een gedetineerde beschikt over meer dan 4 m2 aan persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel en dit aspect van zijn materiële detentieomstandigheden dus geen problemen oplevert, blijven de andere aspecten van deze omstandigheden relevant voor de beoordeling of de detentieomstandigheden van de betreffende gedetineerde adequaat zijn in het licht van artikel 4 Handvest. [9]
De rechtbank overweegt dat uit het CvT-jaarverslag onder meer volgt dat in 2024 er gemiddeld 92% meer opgesloten waren in de gevangenis van Gent dan de gevangenis echt kan of mag opvangen. Verder wordt in het CvT-jaarverslag vermeld:
“De mensen die in de gevangenis van Gent worden opgesloten, mogen in de regel hun cel (9 m2 met toilet en wastafel) enkel verlaten om deel te nemen aan gemeenschappelijke activiteiten (sport, onderwijs en cultuur). Deze (geplande) groepsactiviteiten gaan sedert februari niet langer door. [10] (…)
Cel verlaten is de uitzondering.
(…) De nog bestaande culturele en groepsportactiviteiten van weleer werden evenwel sedert februari 2024 volledig stopgezet. De gedetineerden kunnen al sinds december 2023 niet meer fitnessen in de daarvoor voorziene ruimte. Enkel tijdens de wandeling en op cel is het theoretische mogelijk om nog wat te sporten. (…) De opleidingen in groep werden geannuleerd. De “losse activiteiten” (naaiatelier, yoga, karaoke op de mannenafdeling, tekenlessen en de reeks ‘slam poetry’) werden geschrapt. (…) Deze ongewenste evolutie is het gevolg van de aanhoudende overbevolking van de gevangenis waarop het personeelsbestand (bewaking, zorg, maar ook personeel voor hulpen dienstverlening) niet is voorzien. Daardoor worden niet alleen bepaalde activiteiten niet langer ingericht, maar ontstaan ook te lange wachtlijsten voor andere activiteiten (bijvoorbeeld werk), en wordt het onderhoud en vernieuwen van infrastructuur en toestellen uitgesteld. (…)
Van het opleidingsaanbod van de vzw VOCVO in de gevangenis van Gent in 2024 werd het
overgrote deel van de lessen cyclus 3 van 2023-2024 stopgezet en werden de lessen van cyclus 4 van 2023-2024 niet opgestart. Dat bracht mee dat 9 modules, 90 lesmomenten en 270 lestijden niet zijn doorgegaan, dat een 100-tal opgesloten mensen niet zijn kunnen starten met onderwijs, en dat een 40 à 50-tal opgesloten mensen geen attest of certificaat hebben kunnen halen. [11]
(…) Tewerkstelling in de gevangenis vormt dus een (andere) reden om gedurende het werk de cel te verlaten. (…) Uit de gegevens die de lokale directie heeft verstrekt, blijkt dat er 197 dagen in 2024 waren waarop arbeid is verricht in de ateliers. Van die 197 werkdagen waren er 87 dagen waarop niet werd gewerkt in het atelier voor de vrouwen (110 werkdagen) en 1 dag waarop niet werd gewerkt in de ateliers voor de mannen (196 werkdagen). Dat betekent dat 256 dagen niet werd gewerkt in de ateliers voor vrouwen en 170 dagen in het atelier voor mannen. Daarbij komt dat het slechts een minderheid van de gevangenispopulatie is die arbeid verrichten in de ateliers. Afgezet tegenover de geregistreerde totale gevangenispopulatie kan ruw gerekend besloten worden dat ongeveer 1 op 7 à 9 mannen en ongeveer 1 op 5 vrouwen arbeid hebben verricht.” [12]
Daarnaast volgt uit de Tussenkomst: “
Het gebeurt al te vaak dat activiteiten buiten de cel niet kunnen plaatsvinden wegens een tekort aan personeel. In de gevangenis in Gent bijvoorbeeld moest een groot deel van de sport-, culturele en educatieve activiteiten die de Vlaamse Gemeenschap organiseert, worden geannuleerd als gevolg van de onderbezetting.” [13]
Hieruit volgt dat sinds februari 2024 veel activiteiten niet doorgaan, en niet alleen dat sprake is van wachtlijsten zoals de detentiegarantie vermeldt. Gelet op deze informatie kan de rechtbank niet uitsluiten dat, ondanks dat een garantie is verstrekt dat de opgeëiste persoon over minimaal 3m2 celoppervlakte zal beschikken en niet op een matras op de grond zal hoeven slapen, de overige materiële omstandigheden in de gevangenis in Gent niettemin zodanig slecht zijn dat de verstrekte detentiegarantie het eerder vastgestelde algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest niet voldoende wegneemt voor de opgeëiste persoon ten aanzien van deze detentie-instelling. De rechtbank ziet daarom aanleiding om het onderzoek te heropenen en de officier van justitie te verzoeken om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende vragen te stellen ten aanzien van de gevangenis in Gent:
Is de situatie zoals die is omschreven in het rapport van de Commissie van Toezicht ten aanzien van de activiteiten op dit moment nog actueel?
Zo ja, wat betekent dit concreet voor de hoeveelheid tijd die gedetineerden per dag buiten de cel kunnen verblijven?
Zo nee, welke concrete maatregelen zijn er genomen om ervoor te zorgen dat gedetineerden weer deel kunnen nemen aan activiteiten buiten de cel?
Wat betekenen de genomen maatregelen concreet voor de hoeveelheid tijd die gedetineerden per dag buiten de cel kunnen verblijven?

7.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd , om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 6. door de rechtbank geformuleerde vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten;
VERLENGTop grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen met 30 dagen;
VERLENGTop grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding (onder gelijktijdige schorsing) van de opgeëiste persoon met 30 dagen;
BEPAALTdat de zaak uiterlijk 14 dagen voor 8 juli 2025 (het einde van de verlengde beslistermijn) opnieuw op zitting moet worden gepland;
BEVEELTde oproeping van
[opgeëiste persoon]tegen een nader te bepalen dag en tijdstip met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn advocaat.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. B. van Galen en J.E. van Bruggen rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier.
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
6.Ingediend ten behoeve van de 1514e vergadering van het Comité van Ministers op 3 – 5 december 2024 (DH-DD(2024)1127).
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu)
8.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 75.
9.Hof van Justitie van de Europese Unie 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857 (Dorobantu), punt 76.
10.Pagina i van het jaarverslag 2024 Commissie van Toezicht bij de gevangenis te Gent.
11.Pagina 10 en 11 van het jaarverslag 2024 Commissie van Toezicht bij de gevangenis te Gent.
12.Pagina 12 van het jaarverslag 2024 Commissie van Toezicht bij de gevangenis te Gent
13.Pagina 21 van Tussenkomst voor het Comité van Ministers van de Raad van Europa betreffende de uitvoering van het arrest