ECLI:NL:RBAMS:2025:359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
21 januari 2025
Zaaknummer
13/134676-24 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Poolse gedetineerde in verband met detentieomstandigheden in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 december 2024 uitspraak gedaan over een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Płock, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1968 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld, waarbij zij zich baseerde op eerdere uitspraken en informatie van de Poolse autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de detentiegarantie die door Polen was verstrekt, voldoende was om het individuele gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon weg te nemen. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in Polen tussen de 3 en 4 m2 persoonlijke ruimte zou hebben en recht zou hebben op minimaal één uur per dag buiten de cel, met de mogelijkheid om deel te nemen aan culturele en educatieve activiteiten. Ondanks de zorgen van de verdediging over de detentieomstandigheden in Polen, oordeelde de rechtbank dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en er geen sprake was van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/134676-24 (EAB I)
Datum uitspraak: 12 december 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 februari 2023 door
the Regional Court in Płock, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit), en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [Penitentiaire Inrichting] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De zitting van 25 juni 2024
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 juni 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. van Egmond, advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2] Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak van 9 juli 2024
Bij tussenuitspraak van 9 juli 2024 [3] is op meerdere punten geoordeeld over het EAB en is onder meer geconcludeerd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen terechtkomen. Het onderzoek is heropend en geschorst om via de officier van justitie nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering opnieuw met dertig dagen verlengd (artikel 22, vijfde lid (oud), OLW), onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
Raadkamers van 16 augustus 2024 en 18 september 2024
Op de raadkamerzittingen van 16 augustus 2024 en 18 september 2024 is – in afwachting van nadere informatie uit Polen omtrent de detentieomstandigheden – de beslistermijn telkens verlengd met dertig dagen op grond van artikel 22, vijfde lid (oud), OLW, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding (artikel 27, derde lid, OLW).
De zitting van 8 oktober 2024
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 8 oktober 2024, in aanwezigheid
van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan
door zijn raadsman, mr. A.F.M. den Hollander, waarnemend voor mr. J. van Egmond, beiden advocaat in Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Tussenuitspraak van 22 oktober 2024
Bij tussenuitspraak van 22 oktober 2024 [4] heeft de rechtbank geoordeeld dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan. Gelet op de mogelijkheid dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar alsnog kan worden uitgesloten, heeft de rechtbank de beslissing over de overlevering aangehouden op grond van artikel 11, tweede lid, OLW en het onderzoek heropend en geschorst. De rechtbank heeft een redelijke termijn van dertig dagen gesteld op grond van artikel 11, vierde lid, OLW om op de volgende zitting na te gaan of sprake is van een wijziging van omstandigheden. De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de OLW uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met zestig dagen verlengd (artikel 22, vierde lid, sub c, OLW).
Zitting 28 november 2024
De behandeling is, met toestemming van partijen, voortgezet op de zitting van 28 november 2024. Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.F.M. den Hollander die opnieuw waarnam voor mr. J. van Egmond, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting van 28 november 2024 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraken

Tussenuitspraak 9 juli 2024
Bij tussenuitspraak van 9 juli 2024 heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB (onder 3.) en de strafbaarheid van de feiten (onder 4.). Deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Tussenuitspraak 22 oktober 2024
Bij tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld over artikel 11 OLW juncto artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU (onder 4.1) en de detentieomstandigheden in het licht van de door de raadsman verzochte veiligheidsgarantie (onder 4.2). Ook deze overwegingen dienen als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De raadsman heeft op de zitting 28 november 2024 nogmaals aangevoerd dat de opgeëiste persoon voor zijn veiligheid vreest als hij wordt overgebracht naar Polen. De rechtbank verwijst voor haar oordeel op dit punt naar overweging 4.2 van de tussenuitspraak van 22 oktober 2024.

4.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Inleiding
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen over de detentieomstandigheden voor voorlopig gehechten in de tussenuitspraken van 9 juli 2024 en 22 oktober 2024. Deze overwegingen dienen hier eveneens als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De rechtbank heeft eerder geoordeeld [5] dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van
schending van de grondrechten van gedetineerden die in het
remand regimein Polen
terechtkomen. Het kernpunt is dat in een
remand regimeslechts 3 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) in een meerpersoonscel is gegarandeerd voor de voorlopig gedetineerde, terwijl die veelal 23 uren per dag op zijn cel doorbrengt. Verder is de onduidelijkheid over de termijn waarop de opgeëiste persoon contact met de buitenwereld kan bewerkstelligen een bijkomende verzwarende omstandigheid.
Na de tussenuitspraak van 22 oktober 2024, waarin de rechtbank een redelijke termijn van dertig dagen had gesteld met het oog op een eventuele wijziging van omstandigheden, heeft het openbaar ministerie nadere vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in het kader van het onderzoek naar het hiervoor bedoelde individuele gevaar voor de opgeëiste persoon van schending van zijn grondrechten als gedetineerde in het
remand regimein Polen. Bij e-mail van 21 november 2024 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bericht dat het niet mogelijk is om de opgeëiste persoon te garanderen dat hij 4m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) zal krijgen. Nu minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte reeds was gegarandeerd, gaat de rechtbank er vanuit dat de opgeëiste persoon tussen de 3 en 4 m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) zal krijgen in een meerpersoonscel
.
Naar aanleiding van dit antwoord heeft het openbaar ministerie op 25 november 2024 een aanvullende vraag gesteld, waar de uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mail van 25 november 2024 op heeft gereageerd:
If Mr. [opgeëiste persoon] chooses to participates in all activities offered to him in the remand prison where he will be placed, how many hours per day would he at least spend outside his cell?
An inmate in a prison has the right to walk for at least 1 hour a day. He also has the right to stay outside the cell if the inmate participates in cultural and educational activities organized by the prison administration. Currently, the Detention Center in Łódź conducts such classes in the number of 3 per day, each of them lasts 1 hour. This means that after signing up for such classes, an inmate can stay outside the cell for up to 4 hours every day.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit eerdere - in een andere zaak door de Poolse autoriteiten verstrekte - informatie blijkt dat voorlopig gedetineerden drie uur
per weekbuiten de cel kunnen verblijven door deel te nemen aan cursussen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 1 oktober 2024 [6] in die zaak geoordeeld dat op basis van die informatie het reële gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling voor de betreffende opgeëiste persoon niet is uitgesloten. Vervolgens is – zonder nadere toelichting ten opzichte van de eerdere verstrekte informatie – in deze zaak bericht dat de opgeëiste persoon naast één uur wandelen per dag, ook nog 3 uur per dag cursussen kan volgen. De verdediging betwist dat deze informatie juist is, mede omdat de opgeëiste persoon eerder in Polen gedetineerd heeft gezeten en toen anders heeft ervaren. Gelet op het voorgaande dient de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard.
Standpunt van de officier van justitie
De verstrekte detentiegarantie is voldoende om het gevaar op schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon als gedetineerde in het
remand regimeweg te nemen. Uit eerdere informatie volgt dat er ten minste 3 m2 celruimte voor de opgeëiste persoon wordt gegarandeerd. Verder blijkt uit de informatie van 25 november 2024 dat de opgeëiste persoon tot vier uur per dag buiten de cel kan verblijven als hij zich inschrijft voor activiteiten. Dit is meer dan in andere Poolse vervolgingszaken waarin de overlevering reeds is toegestaan. Verder zijn de overige omstandigheden niet dermate verzwarend dat voor de opgeëiste persoon een gevaar van schending van zijn grondrechten als gedetineerde in het
remand regimekan worden aangenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de verstrekte detentiegarantie voldoet om het individuele gevaar van schending van grondrechten voor de opgeëiste persoon als gedetineerde in het
remand regimeweg te nemen. De persoonlijke celruimte zal tussen de 3 en 4 m2 zijn (exclusief sanitair), terwijl de opgeëiste persoon gegarandeerd één uur per dag kan wandelen. Daarnaast is in de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 november 2024 gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in het
Detention Center in Łódź,waar hij naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst, naast dat uur wandelen, ook nog drie cursussen per dag kan volgen, waarbij elke cursus één uur duurt. De rechtbank beschikt verder niet over informatie waaruit blijkt dat sprake is van andere slechte materiële detentieomstandigheden.
De verwijzing van de raadsman naar informatie in een andere zaak doet niet af aan deze verstrekte garantie, die specifiek is verstrekt voor de opgeëiste persoon. Anders dan de raadsman heeft betoogd, moet gelet op het vertrouwensbeginsel worden uitgegaan van de juistheid van de informatie in deze detentiegarantie.
Dat de opgeëiste persoon zelf zorgen heeft over de gevangenissen in Polen, omdat hij eerder in Polen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, strookt met het door de rechtbank aangenomen algemeen gevaar voor
remand prisonsin Polen. Dit is dan ook de reden waarom de rechtbank een individuele detentiegarantie heeft opgevraagd voor de opgeëiste persoon, zodat het gevaar van schending van grondrechten voor hem is weggenomen.
Concluderend staan de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in Polen na overlevering dus niet in de weg aan het toestaan van de overlevering.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Płock, Polen, voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.A.B. Fransen en D.F.A. Reuvekamp, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 december 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
5.Rechtbank Amsterdam, 5 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:3311.