ECLI:NL:RBAMS:2025:344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
11402036 CV EXPL 24-14539
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van consumentenrecht in een geschil over een abonnement bij GVB

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 januari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen GVB Exploitatie B.V. en een consument die niet is verschenen. De eiseres, GVB Exploitatie B.V., heeft een vordering ingesteld voor betaling van onbetaalde abonnements- en reiskosten die voortvloeien uit een overeenkomst voor het gebruik van het openbaar vervoer. De kantonrechter heeft ambtshalve onderzocht of eiseres haar informatieplichten heeft nageleefd, gezien de consument de status van gedaagde heeft. De overeenkomst is gekwalificeerd als een combinatie van een vervoersovereenkomst en een abonnementsovereenkomst, waarbij de kosten achteraf worden gefactureerd.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de online bestelprocedure van eiseres niet is gewijzigd tussen 2022 en 2024, maar dat de schermafdrukken die zijn overgelegd ter onderbouwing van de informatieplichten dateren uit 2022, terwijl de overeenkomst in 2023 is gesloten. Dit heeft geleid tot de conclusie dat eiseres in de toekomst schermafdrukken uit het jaar van de overeenkomst moet overleggen. De rechter heeft ook geconstateerd dat de informatie over het ontbindingsrecht niet op de juiste wijze aan de gedaagde is verstrekt, wat resulteert in een sanctie van 25% op de betalingsverplichting van de gedaagde.

De uiteindelijke beslissing van de kantonrechter was dat de gedaagde € 251,57 moest betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de gedaagde ook de proceskosten van € 344,54 moest vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11402036 CV EXPL 24-14539
vonnis van: 17 januari 2025
fno.: 506
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
de besloten vennootschap
GVB Exploitatie B.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam
eiseres
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.
t e g e n
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties,
- het tegen gedaagde verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Eiseres is een handelaar en gedaagde is een consument. De kantonrechter moet daarom ambtshalve onderzoeken of eiseres haar informatieplichten heeft nageleefd. Ook moet de overeenkomst worden getoetst aan de Richtlijn 93/13 EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
2.2.
Eiseres stelt in de dagvaarding dat gedaagde via de webshop van eiseres een reisproduct heeft besteld, genaamd ‘GVB Start Flex’. Op de bestelling zijn algemene bestelvoorwaarden en productvoorwaarden van toepassing verklaard. Met het reisproduct kan gedaagde door heel Nederland met het openbaar vervoer reizen. De kosten worden achteraf gefactureerd. De overeenkomst is volgens eiseres te kwalificeren als en uit te splitsen in twee juridisch van elkaar gescheiden overeenkomsten: een overeenkomst voor de aankoop van een of meerdere passagiersvervoersbewijzen (de vervoersovereenkomst) en een overeenkomst die tot doel heeft bij de latere sluiting van overeenkomsten inzake passagiersvervoer een korting te verlenen (de abonnementsovereenkomst).
2.3.
Eiseres vordert in deze procedure betaling van één of meerdere facturen die betrekking hebben op onbetaald gelaten abonnements- en reiskosten.
2.4.
De afzonderlijk gesloten passagiersvervoerovereenkomsten, dus de gemaakte reizen, zijn te kwalificeren als overeenkomsten van personenvervoer in de zin van artikel 8:100 van het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 6:230h lid 5 BW is bepaald dat op deze overeenkomsten uitsluitend de artikelen 6:230i lid 1, 6:230j, 6:230k lid 1 en 6:230v lid 2 en 3 BW van toepassing zijn.
2.5.
Geoordeeld wordt dat de reisovereenkomsten tot stand komen binnen een verkoopruimte, door in te checken bij de poortjes van trein- en metrostations en bij de in- en uitcheckapparatuur in bussen en trams. Dat heeft tot gevolg dat de hiervoor genoemde wetsartikelen met betrekking tot informatieplichten niet aan de orde zijn, omdat die met name zien op overeenkomsten gesloten op afstand.
2.6.
Voor wat betreft de online gesloten abonnementsovereenkomst die een korting verleent, moet maandelijks een bedrag worden betaald. Dat betekent dat moet worden getoetst of is voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 BW en 6:230v BW.
2.7.
Eiseres heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij heeft voldaan aan deze informatieplichten schermafdrukken van het online bestelproces overgelegd. Deze schermafdrukken dateren van 2022, gelet op de copyright onderaan de schermafdruk. Partijen hebben de overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd echter gesloten in 2023. Ondanks dat het de kantonrechter ambtshalve bekend is dat het online bestelproces van eiseres sinds 2022 niet is gewijzigd (ECLI:NL:RBAMS:2024:6714), zal eiseres in het vervolg haar stellingen in de dagvaarding moeten onderbouwen met schermafdrukken uit het jaar waarin de overeenkomst is gesloten, bij gebreke waarvan eiseres het risico loopt dat de vordering wordt afgewezen wegens het niet voldoen aan de stel- en substantiëringsplicht. Vooralsnog kunnen de overgelegde schermafdrukken, gelet op het voorgaande, dienen ter onderbouwing, maar dat is niet blijvend het geval.
2.8.
De kantonrechter constateert dat in de overgelegde schermafdrukken te zien is dat tijdens het bestelproces de meeste essentiële precontractuele informatie als bedoeld in artikel 6:230m lid 1 BW wordt verstrekt (zie Arvato-arrest, ECLI:NL:HR:2021:1677), met uitzondering van informatie over het ontbindingsrecht. Weliswaar verwijst eiseres ten aanzien van het ontbindingsrecht naar de algemene bestelvoorwaarden en naar de achteraf gestuurde bestelbevestiging waarin het ontbindingsrecht wordt genoemd, maar daarmee is nog niet vast te stellen dat de informatie ook voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst op duidelijke en begrijpelijk wijze aan gedaagde is verstrekt. Gedaagde kreeg de informatie over het ontbindingsrecht immers niet tijdens het bestelproces onder ogen, maar moest er actief naar op zoek in de algemene voorwaarden. Nu niet op de voorgeschreven wijze is geïnformeerd over het ontbindingsrecht, zal de kantonrechter overeenkomstig de landelijke Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten een sanctie opleggen, bestaande uit een vermindering van de betalingsverplichting van 25%. Die sanctie zal uitsluitend worden toegepast op het gedeelte van de hoofdsom dat betrekking heeft op de abonnementsovereenkomst, omdat het ontbindingsrecht niet geldt voor de afzonderlijke reisovereenkomsten.
2.9.
Verder biedt de door gedaagde gesloten abonnementsovereenkomst gedaagde de mogelijkheid om maandelijks achteraf te betalen. Uitgestelde betaling is een vorm van kredietverstrekking. Voor nu volstaat een verwijzing naar ECLI:NL:RBAMS:2024:6714, waaruit volgt dat eiseres geen kosten in rekening brengt voor de mogelijkheid maandelijks achteraf te betalen. Het is dan ook geen krediet waarop de regels van Titel 2A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn, omdat het krediet onder de uitzondering genoemd in artikel 7:58 lid 2 onder e BW valt.
Wel dient eiseres in het vervolg hierover in de dagvaarding voldoende te stellen.
2.10.
Van de gevorderde hoofdsom ziet een bedrag van € 32,00 op abonnementsgelden. Over dat bedrag wordt de sanctie van 25% toegepast. De korting bedraagt daarmee € 8,00. Dat bedrag komt in mindering op de gevorderde hoofdsom van € 259,57 zodat aan hoofdsom wordt toegewezen een bedrag van € 251,57.
2.11.
De kantonrechter stelt vast dat eiseres in de van toepassing verklaarde productvoorwaarden een rente- en incassokostenbeding heeft staan (artikel 6.7 en 6.8). Deze bedingen zijn getoetst en niet oneerlijk bevonden, omdat ze in overeenstemming zijn met de wettelijke regelingen. Eiseres kan daarom aanspraak maken op de wettelijke regelingen.
2.12.
Er is niet gesteld dat het in de onderhavige zaak gaat om een handelsovereenkomst. De vordering tot betaling van wettelijke handelsrente wordt daarom afgewezen.
De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW is toewijsbaar over de hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding.
2.13.
Eiseres vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu niet (voldoende duidelijk) uit de overgelegde aanmaning gebleken is dat aan de gedaagde een betalingstermijn van 14 dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst van de aanmaning, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
2.14.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
251,57
- buitengerechtelijke incassokosten
0,00
+
totaal
251.57
- betalingen
0,00
-/-
Totaal
251.57
2.15.
Gedaagde is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van eiseres worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
82,00
(1 punt × € 82,00)
- nakosten
19,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
344,54

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde om aan eiseres te betalen een bedrag van € 251,57, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten van € 344,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.J. Ros en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2025