In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen GVB Exploitatie B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, GVB, had een abonnementsovereenkomst met de gedaagde, waarbij de vraag centraal stond of er kosten in rekening werden gebracht voor de mogelijkheid om achteraf te betalen. De kantonrechter oordeelde dat GVB geen kosten in rekening bracht voor deze mogelijkheid, waardoor de regels van Titel 2A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing waren.
Daarnaast werd vastgesteld dat de gedaagde niet op de juiste wijze was geïnformeerd over het ontbindingsrecht, wat leidde tot een sanctie van 25% op een gedeelte van de hoofdsom. De kantonrechter heeft de hoofdsom vastgesteld op € 229,02, na toepassing van de sanctie op de abonnementskosten.
Verder werd GVB in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van het bestelproces, wat leidde tot de conclusie dat het bestelproces niet was gewijzigd ten opzichte van eerdere jaren. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan GVB, die in totaal € 345,54 bedragen. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de kosten binnen veertien dagen betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.