ECLI:NL:RBAMS:2024:6714

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
11109784 \ CV EXPL 24-4729
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake abonnementsovereenkomst en ontbindingsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen GVB Exploitatie B.V. en een gedaagde partij die niet is verschenen. De eisende partij, GVB, had een abonnementsovereenkomst met de gedaagde, waarbij de vraag centraal stond of er kosten in rekening werden gebracht voor de mogelijkheid om achteraf te betalen. De kantonrechter oordeelde dat GVB geen kosten in rekening bracht voor deze mogelijkheid, waardoor de regels van Titel 2A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing waren.

Daarnaast werd vastgesteld dat de gedaagde niet op de juiste wijze was geïnformeerd over het ontbindingsrecht, wat leidde tot een sanctie van 25% op een gedeelte van de hoofdsom. De kantonrechter heeft de hoofdsom vastgesteld op € 229,02, na toepassing van de sanctie op de abonnementskosten.

Verder werd GVB in de gelegenheid gesteld om bewijs te leveren van het bestelproces, wat leidde tot de conclusie dat het bestelproces niet was gewijzigd ten opzichte van eerdere jaren. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen aan GVB, die in totaal € 345,54 bedragen. De gedaagde is in het ongelijk gesteld en moet de kosten binnen veertien dagen betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11109784 \ CV EXPL 24-4729
Vonnis van 22 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GVB EXPLOITATIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: GVB,
gemachtigde: Trust Krediet Beheer B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 september 2024,
- de akte van GVB.
1.2.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [gedaagde] niet gereageerd op de akte van GVB.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voornoemd tussenvonnis is GVB in de gelegenheid gesteld om bij akte schermafdrukken van het bestelproces te overleggen van het jaar waarin de overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Daarnaast is GVB in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of het maandelijks door [gedaagde] te betalen bedrag voor het abonnement ook kosten omvat voor het achteraf betalen, of dat voor het achteraf betalen anderszins kosten zijn bedongen en zo ja, wat de omvang van die kosten is.
2.2.
GVB heeft bij akte toegelicht dat het bestelproces niet is gewijzigd ten opzichte van de bij dagvaarding overgelegde schermafdrukken uit 2022. Voor de volledigheid heeft GVB schermafdrukken van haar huidige bestelproces overgelegd. De overgelegde schermafdrukken geven volgens GVB dan ook exact het bestelproces weer dat [gedaagde] heeft doorlopen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst in 2023.
2.3.
De kantonrechter stelt vast dat het bestelproces in 2024 gelijk is aan het bestelproces uit 2022. Ondanks dat schermafdrukken uit het jaar 2023 niet zijn overgelegd, wordt geoordeeld dat GVB voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat [gedaagde] het (ongewijzigde) bestelproces als weergegeven in de schermafdrukken onder ogen heeft gekregen.
2.4.
GVB heeft in haar akte ook toegelicht dat zij geen kosten in rekening brengt voor de mogelijkheid om maandelijks achteraf te betalen. Deze toelichting is niet weersproken. Het betreft dus geen krediet waarop de regels van Titel 2A van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing zijn, omdat het valt onder de uitzondering genoemd in artikel 7:58 lid 2 onder e BW.
2.5.
In het tussenvonnis is al geoordeeld dat [gedaagde] tijdens het bestelproces niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 6:230m lid 1 onder h BW is geïnformeerd over het ontbindingsrecht en dat hiervoor een sanctie wordt opgelegd, bestaande uit een vermindering van 25% van het gedeelte van de hoofdsom dat betrekking heeft op de abonnementskosten. De reden dat de sanctie, in afwijking van de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, niet over de volledige maar over een gedeelte van de hoofdsom wordt toegepast, is gelegen in het feit dat geen ontbindingsrecht geldt voor de afzonderlijke vervoersovereenkomsten.
2.6.
Van de hoofdsom ziet een bedrag van € 30,00 op abonnementsgelden. 25% daarvan bedraagt € 7,50. Dat bedrag komt in mindering op de gevorderde hoofdsom van € 236,52 zodat een bedrag van € 229,02 aan hoofdsom wordt toegewezen.
2.7.
De kantonrechter stelt vast dat GVB in de van toepassing verklaarde productvoorwaarden een rente- en incassokostenbeding heeft staan (artikel 6.7 en 6.8). Deze bedingen zijn getoetst en niet oneerlijk bevonden, omdat ze in overeenstemming zijn met de wettelijke regelingen.
2.8.
Omdat een lagere hoofdsom toewijsbaar is dan gevorderd, is het bedrag aan vervallen rente tot 23 april 2024 berekend over een te hoog bedrag. Nu GVB onvoldoende heeft gesteld om de rente tot die datum te kunnen berekenen, wordt de wettelijke rente toegewezen over de hoofdsom vanaf 23 april 2024.
2.9.
Aan de wettelijke vereisten om aanspraak te kunnen maken op buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. Het gevorderde bedrag van € 40,00 is daarom toewijsbaar.
2.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van GVB worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
130,00
- salaris gemachtigde
82,00
(1 punt × € 82,00)
- nakosten
20,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
345,54

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan GVB te betalen:
  • € 229,02 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover met ingang van 23 april 2024 tot de dag van volledige betaling,
  • € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 345,54, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024.
991