7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Constatering van het vormverzuim
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie op 31 juli 2024 toestemming heeft gegeven om de onder verdachte inbeslaggenomen iPhone 12 uit te lezen en te onderzoeken in het belang van het onderzoek. Die toestemming blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 127 van het zaaksdossier.
In het arrest van de Hoge Raad heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“
In het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie moet het er – voor de toepassing van de genoemde algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan de smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, dan is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist.”
Het arrest van de Hoge Raad dateert van 18 maart 2025 en is gewezen naar aanleiding van het arrest CG/Bezirkshauptmannschaft Landeck (C-548/21) (ECLI:EU:C:2024:830) van de Grote Kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Landeck-arrest). Het Landeck-arrest dateert van 4 oktober 2024.
Voor het uitlezen van onderhavige telefoon is slechts voorafgaande toestemming gegeven door de officier van justitie. Voorafgaande toestemming van een rechter-commissaris daartoe ontbreekt. Daarom constateert de rechtbank dat er sprake is van een vormverzuim. Omdat de toestemming van de officier van justitie om de telefoon uit te lezen is gegeven op 31 juli 2024, de (analyse) van de veiliggestelde gegevens heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024 en zowel het Landeck-arrest als het arrest van de Hoge Raad dateren van na deze data, kon met de uit het Landeck-arrest en het arrest van de Hoge Raad voortvloeiende verplichtingen redelijkerwijs geen rekening worden gehouden. Om deze reden verbindt de rechtbank geen consequenties aan het geconstateerde vormverzuim.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een IED en het teweegbrengen van een ontploffing van een IED. Door de ontploffing is er gemeen gevaar voor de woning aan de [adres 1] in [plaatsnaam] en de naastgelegen woningen ontstaan en is er levensgevaar voor aangeefster en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten geweest voor aangeefster, omwonenden en eventuele voorbijgangers. De woning aan de [adres 1] is door de ontploffing onbewoonbaar verklaard en aangeefster heeft hierdoor maanden geen thuis gehad.
Het aantal gerichte ontploffingen (bij woningen) in Nederland loopt steeds verder op. In het bijzonder worden de grote steden en vooral Amsterdam daardoor geteisterd. Dit soort ontploffingen zijn uiterst bedreigend en beangstigend voor de bewoners en omwonenden van het bewuste pand en voor eventuele voorbijgangers. In dit geval heeft verdachte uit wraak een explosief tot ontploffing gebracht voor de woning van de moeder van [zoon van aangeefster] , omdat verdachte een conflict had met [zoon van aangeefster] . Verdachte heeft hiermee de moeder van [zoon van aangeefster] , haar buren en eventuele omstanders in gevaar gebracht; allen burgers die niets te maken hebben met het conflict tussen verdachte en [zoon van aangeefster] . Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met hun veiligheid en hun gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft juist bijgedragen aan genoemde onveiligheidsgevoelens.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 januari 2025 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
Verdachte is voor de reclassering onvindbaar en hij is ook niet op de terechtzitting verschenen. Het enorme gevaar dat verdachte in het leven heeft geroepen om een futiliteit, tezamen met het feit dat hij niet aanwezig was tijdens de zitting en bij monde van zijn raadsman aan aangeefster heeft laten weten dat “zij zich geen zorgen meer hoeft te maken” toont geen enkel inzicht in zijn handelen en illustreert de afwezigheid van het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het bijzonder heeft dit te maken met het gevaar dat wordt veroorzaakt door een gerichte ontploffing zoals die waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt en dient dit ter normbevestiging naar anderen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden.
Gelet op dit veroordelend vonnis zijn er ernstige bezwaren om tot gevangenneming over te gaan. De rechtbank is echter van oordeel dat er, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geen grond is voor het bevelen van de gevangenneming van verdachte. Als er gronden bestaan om te vrezen dat verdachte zich aan zijn berechting zal onttrekken kan de gevangenneming bevolen worden. Verdachte heeft al geruime tijd geen inschrijfadres meer. Dit was voor de officier van justitie gedurende de berechting kennelijk geen aanleiding om in een eerder stadium de gevangenneming van verdachte te vorderen. Voor het eerst tijdens het requisitoir wordt dit gevorderd. De grond vluchtgevaar is bedoeld om verdachten in voorlopige hechtenis te nemen omdat zij, als dit niet zou gebeuren, zich aan hun berechting onttrekken. In dit geval is de berechting met het wijzen van dit vonnis afgerond. In dit licht heeft de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd waarom er desondanks sprake is van de grond vluchtgevaar. Ook ambtshalve heeft de rechtbank geen grond geconstateerd op basis waarvan de gevangenneming van verdachte op dit moment kan worden bevolen zodat zij de vordering afwijst.