ECLI:NL:RBAMS:2025:3415

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13/229430-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het teweegbrengen van een explosie met gemeen gevaar en het voorhanden hebben van een wapen

Op 16 april 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 8 september 2023 een explosie heeft veroorzaakt voor de deur van een woning in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een geïmproviseerde explosieve constructie (IED) heeft gebruikt, wat heeft geleid tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij materiële en immateriële schadevergoeding is vastgesteld op in totaal € 13.354,18, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen grond is voor gevangenneming van de verdachte, ondanks het vluchtgevaar, omdat de berechting met de uitspraak is afgerond. De rechtbank heeft de teruggave van de in beslag genomen telefoon aan de verdachte gelast, omdat er onvoldoende verband is tussen de telefoon en het ten laste gelegde feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/229430-23
Datum uitspraak: 16 april 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
hierna: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak (ex artikel 279 Wetboek van strafvordering, hierna: Sv) gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.S. Bond, en van wat de raadsman van verdachte, mr. A.J. Horenblas, naar voren heeft gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij] , en hetgeen door haar raadsvrouw, mr. M.G.C. van Riet, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich op 8 september 2023 in [plaatsnaam] , gemeente Amsterdam, schuldig heeft gemaakt aan:
1.
het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing voor/tegen de deur van een woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
2.
het voorhanden hebben van een wapen, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd onder feiten 1 en 2.
Dat verdachte de explosie teweeg heeft gebracht (feit 1) blijkt onder andere uit de telefoon van verdachte, uit zijn getapte telefoongesprekken, uit de telefoon van de zoon van aangeefster, [zoon van aangeefster] (hierna: [zoon van aangeefster] ) en uit DNA-sporen die op de plaats van de explosie zijn aangetroffen. Dat hiervoor gebruik is gemaakt van een geïmproviseerde explosieve constructie (hierna: IED), blijkt ook uit het dossier. Daarnaast volgt uit het dossier dat er gevaar voor goederen aanwezig was voor de woning gelegen aan de [adres 1] en de naastgelegen woningen en dat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is geweest voor de bewoner van het pand, omwonenden en anderen.
Met betrekking tot feit 2 merkt de officier van justitie het volgende op. Verdachte heeft de IED in zijn bezit gehad toen hij deze bij de woning van aangeefster tot ontploffing bracht. Verdachte had daardoor zowel wetenschap van de aanwezigheid van de IED als beschikkingsmacht over de IED.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Niet blijkt dat verdachte degene is geweest die de explosie teweeg heeft gebracht, en daarbij de vermoedelijke IED voorhanden heeft gehad. Zo blijkt uit het dossier dat er twee personen ter plaatse zijn geweest en lijkt de vermoedelijke dader die op camerabeelden is vastgelegd niet op verdachte. Daarnaast zou er een DNA-spoor van verdachte zijn aangetroffen op een kogel op de plaats delict. Hieruit kan echter niet geconcludeerd worden dat verdachte daadwerkelijk de pleger is van het teweegbrengen van de explosie. Met betrekking tot het DNA-spoor is het onduidelijk hoe in het aanvullend DNA-rapport van 27 maart 2025, opgesteld door [rapporteur] (hierna: het aanvullend DNA-rapport) tot de geconcludeerde bewijskracht is gekomen, nu uit de twee eerdere rapporten volgt dat het aangetroffen DNA-profiel op de kogel kennelijk van onvoldoende kwaliteit is voor nader onderzoek naar de bewijskracht van een mogelijke DNA-match. Los daarvan is het maar de vraag wat de relevantie is van een match.
Subsidiair heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor feit 2, omdat niet is komen vast te staan dat voor de explosie gebruik is gemaakt van een IED. Uit het dossier blijkt niet dat een cobra is vastgebonden aan een fles brandstof. Toch wordt jaren na het onderzoek in een aanvullend proces-verbaal van 31 maart 2025, opgemaakt door [verbalisant] (hierna: het aanvullend proces-verbaal) geverbaliseerd dat er sprake is van een IED omdat de flessen brandbare stof zijn vastgemaakt aan een cobra. Het is onduidelijk waarop deze conclusie is gebaseerd en daarom moet het aanvullende proces-verbaal buiten beschouwing worden gelaten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verwerping van de verweren strekkende tot bewijsuitsluiting
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman zo dat de raadsman verzoekt om het aanvullend DNA-rapport uit te sluiten van het bewijs danwel hier geen bewijswaarde aan toe te kennen. Hetgeen de raadsman hiertoe ter terechtzitting heeft aangevoerd is onvoldoende om te twijfelen aan de conclusies van de deskundigen. Uit het DNA-rapport van 13 augustus 2024 blijkt dat de deskundige bij de conclusie dat verdachte de mogelijke donor is van het op de kogel aangetroffen onvolledige DNA-profiel van een man, heeft opgemerkt dat “een berekening van de bewijswaarde vooralsnog niet is uitgevoerd”. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hier op geen manier uit dat het aangetroffen DNA-profiel van onvoldoende kwaliteit zou zijn om die berekening uit te voeren, zoals de verdediging heeft betoogd. Daarom verwerpt de rechtbank het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van het aanvullend DNA-onderzoek en heeft de rechtbank daarnaast ook geen aanleiding om anders dan gebruikelijk geen of een lage bewijswaarde toe te kennen aan de opgestelde DNA-rapportages.
Daarnaast heeft de raadsman verzocht om het aanvullend proces-verbaal uit te sluiten van het bewijs nu dit jaren na het feit is opgesteld. In het proces-verbaal van bevindingen van 30 oktober 2023, opgemaakt door [verbalisant] , is in het midden gelaten of er voor de explosie gebruik was gemaakt van een IED of van illegaal vuurwerk. In het aanvullend proces-verbaal, tevens opgesteld door [verbalisant] , is hier alsnog uitsluitsel over gegeven. De rechtbank ziet in het aangevoerde tijdstip van opstellen van het aanvullend proces-verbaal geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van verbalisant [verbalisant] . De rechtbank verwerpt daarom het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van het aanvullend proces-verbaal.
Bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 8 september 2023 heeft er een explosie plaatsgevonden voor de woning aan de [adres 1] in [plaatsnaam] (gemeente Amsterdam). Op de beelden van de Ring-deurbel van deze woning is te zien hoe een onbekende man handelingen uitvoert bij de voordeur waarna er een vonkenregen ontstaat, gevolgd door een explosie. Na onderzoek worden er op de plaats van de explosie goederen aangetroffen die door verbalisanten worden herkend als resten van een cobra en een fles terpentine of thinner. Gelet op de aangetroffen goederen en het aanvullend proces-verbaal stelt de rechtbank vast dat er gebruik is gemaakt van een IED.
Op de plaats van de explosie zijn onder andere een dop van een plastic fles en een kogel aangetroffen met DNA-sporen erop. Uit de bemonstering van de dop is een DNA-mengprofiel verkregen, waaruit een DNA-hoofdprofiel is afgeleid dat bij minder dan één op de één miljard mensen voorkomt. Het DNA-profiel van verdachte komt overeen met dit hoofdprofiel dat is aangetroffen op de dop. Op de kogel is een onvolledig DNA-profiel van een man aangetroffen. De deskundige concludeert dat de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn wanneer de bemonstering DNA bevat van verdachte, dan wanneer de bemonstering DNA bevat van één onbekende persoon. Uit deze bevindingen concludeert de rechtbank dat de DNA-sporen op de dop van de plastic fles en op de kogel afkomstig zijn van verdachte. Daarnaast heeft een getuige de auto van verdachte (een zilvergrijze Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] ) vlak na de explosie gezien in de omgeving van de [adres 1] in [plaatsnaam] . Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er wettig bewijs is dat verdachte degene is die de explosie teweeg heeft gebracht middels een IED (feit 1), waarbij verdachte de IED ook voorhanden heeft gehad (feit 2).
De rechtbank heeft daarnaast ook de overtuiging dat verdachte degene geweest is die de explosie teweeg heeft gebracht. Na de explosie wordt door aangeefster (de moeder van [zoon van aangeefster] ) en [zoon van aangeefster] direct een link gelegd tussen de explosie en een conflict van [zoon van aangeefster] dat is ontstaan vanwege het contact van [zoon van aangeefster] met een meisje. [zoon van aangeefster] zou intiem zijn geweest met een meisje, wiens (ex-)vriend nu boos is op [zoon van aangeefster] . Als later de telefoon van [zoon van aangeefster] wordt onderzocht, blijkt hieruit dat [zoon van aangeefster] intiem is geweest met het zusje van “ [naam 1] ”, te weten [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] heeft in het verleden bij de politie verklaard dat haar vriend was genaamd: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1993 in [geboorteplaats] . Als later de telefoon van verdachte wordt onderzocht, blijkt hieruit dat verdachte op zoek is naar [zoon van aangeefster] . Zo heeft verdachte in een gesprek met “ [naam 3] ” gevraagd of zij [zoon van aangeefster] wilt uitleveren. Ook heeft verdachte in een gesprek met tegencontact “ [naam 4] ” gevraagd of [naam 4] contact heeft met [zoon van aangeefster] . Verdachte heeft daarnaast gezegd dat hij [zoon van aangeefster] zoekt en dat “hij ze graf in gaat” als verdachte hem vindt. Tot slot is in de telefoon van verdachte een gesprek aangetroffen tussen verdachte en tegencontact “ [naam 5] ”. Op 7 september 2023 heeft verdachte aan [naam 5] gevraagd of [naam 5] dubbelzijdig tape, een zwarte spuitbus en werkhandschoenen heeft. Op de door [naam 5] verzonden foto van werkhandschoenen vraagt verdachte of daar vingerafdrukken doorheen komen, waarna [naam 5] antwoord met ‘nope’. Dubbelzijdig tape, een spuitbus en zwarte handschoenen zijn gebruikt bij de explosie, zo blijkt uit de beelden van de Ring-deurbel. Op 8 september 2023 stuurde [naam 5] een link naar verdachte van het [naam krant] over een explosie bij een woning in [plaatsnaam] , waarop verdachte reageerde met twee lachende smileys.
Na de explosie heeft de politie schade geconstateerd aan de woning gelegen aan de [adres 1] . Dat van de explosie gevaar voor goederen te duchten was, acht de rechtbank dan ook bewezen. De rechtbank acht eveneens bewezen dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner te duchten is geweest. De brand heeft onder andere in het trapgat gewoed. Door de brand en rookontwikkeling werd de trap als mogelijke vluchtweg voor de bewoner geblokkeerd. Daarnaast konden rookgassen en giftige dampen via het trapgat opstijgen naar de bovenliggende verdieping waar de bewoner zich bevond. Tot slot acht de rechtbank bewezen dat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omwonenden en anderen te duchten is geweest. Verspreid door de tuin van aangeefster lagen meerdere glasscherven en bij de tuinen van de overliggende woning zijn vuurwerkdelen aangetroffen. Voorbijgangers hadden door dergelijke rondvliegende delen geraakt kunnen worden. Daarnaast had de brand over kunnen slaan naar aangrenzende woningen.
Gelet op de inhoud van het dossier concludeert de rechtbank op grond van het vorenstaande dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Eendaadse samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de feiten 1 en 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezenverklaarde feiten hebben betrekking op dezelfde IED en de gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 8 september 2023 te [plaatsnaam] , gemeente Amsterdam, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een geïmproviseerde explosieve constructie (IED), voor de voordeur van een woning gelegen aan de [adres 1] , in contact te brengen met open vuur, waardoor dit explosief aldaar tot ontploffing kwam, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten:
* voor de aan de [adres 1] gelegen woning, waaronder de deuren en de voorgevel en de ruit en de kozijnen en het plafond en de hal/trapopgang en de trap en de inboedel en de schuur, en
* voor nabij die woningen gelegen woningen,
en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die woning aanwezige bewoner en voor een of meer omwonenden, in elk geval levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te duchten was;
2.
op 8 september 2023 te [plaatsnaam] , gemeente Amsterdam, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve (IED), voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd op grond van het vluchtgevaar wegens het ontbreken van een inschrijfadres.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, strafvermindering moet volgen omdat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Het onderzoek aan de telefoon van verdachte is onrechtmatig geweest omdat hiervoor toestemming is vereist van de rechter-commissaris en deze toestemming ontbreekt in onderhavige zaak. Ter onderbouwing van het verweer verwijst de raadsman naar een arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2025:409) (hierna: het arrest van de Hoge Raad). De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte nadeel heeft ondervonden van dit vormverzuim omdat zijn privacy is aangetast.
Subsidiair verzoekt de raadsman geen gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur langer is dan 40 maanden.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Constatering van het vormverzuim
De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie op 31 juli 2024 toestemming heeft gegeven om de onder verdachte inbeslaggenomen iPhone 12 uit te lezen en te onderzoeken in het belang van het onderzoek. Die toestemming blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 127 van het zaaksdossier.
In het arrest van de Hoge Raad heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:

In het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie moet het er – voor de toepassing van de genoemde algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan de smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, dan is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist.
Het arrest van de Hoge Raad dateert van 18 maart 2025 en is gewezen naar aanleiding van het arrest CG/Bezirkshauptmannschaft Landeck (C-548/21) (ECLI:EU:C:2024:830) van de Grote Kamer van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Landeck-arrest). Het Landeck-arrest dateert van 4 oktober 2024.
Voor het uitlezen van onderhavige telefoon is slechts voorafgaande toestemming gegeven door de officier van justitie. Voorafgaande toestemming van een rechter-commissaris daartoe ontbreekt. Daarom constateert de rechtbank dat er sprake is van een vormverzuim. Omdat de toestemming van de officier van justitie om de telefoon uit te lezen is gegeven op 31 juli 2024, de (analyse) van de veiliggestelde gegevens heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2024 en zowel het Landeck-arrest als het arrest van de Hoge Raad dateren van na deze data, kon met de uit het Landeck-arrest en het arrest van de Hoge Raad voortvloeiende verplichtingen redelijkerwijs geen rekening worden gehouden. Om deze reden verbindt de rechtbank geen consequenties aan het geconstateerde vormverzuim.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een IED en het teweegbrengen van een ontploffing van een IED. Door de ontploffing is er gemeen gevaar voor de woning aan de [adres 1] in [plaatsnaam] en de naastgelegen woningen ontstaan en is er levensgevaar voor aangeefster en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten geweest voor aangeefster, omwonenden en eventuele voorbijgangers. De woning aan de [adres 1] is door de ontploffing onbewoonbaar verklaard en aangeefster heeft hierdoor maanden geen thuis gehad.
Het aantal gerichte ontploffingen (bij woningen) in Nederland loopt steeds verder op. In het bijzonder worden de grote steden en vooral Amsterdam daardoor geteisterd. Dit soort ontploffingen zijn uiterst bedreigend en beangstigend voor de bewoners en omwonenden van het bewuste pand en voor eventuele voorbijgangers. In dit geval heeft verdachte uit wraak een explosief tot ontploffing gebracht voor de woning van de moeder van [zoon van aangeefster] , omdat verdachte een conflict had met [zoon van aangeefster] . Verdachte heeft hiermee de moeder van [zoon van aangeefster] , haar buren en eventuele omstanders in gevaar gebracht; allen burgers die niets te maken hebben met het conflict tussen verdachte en [zoon van aangeefster] . Verdachte heeft op geen enkele manier rekening gehouden met hun veiligheid en hun gevoelens van angst en onveiligheid. Verdachte heeft juist bijgedragen aan genoemde onveiligheidsgevoelens.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 28 januari 2025 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een misdrijf is veroordeeld.
Verdachte is voor de reclassering onvindbaar en hij is ook niet op de terechtzitting verschenen. Het enorme gevaar dat verdachte in het leven heeft geroepen om een futiliteit, tezamen met het feit dat hij niet aanwezig was tijdens de zitting en bij monde van zijn raadsman aan aangeefster heeft laten weten dat “zij zich geen zorgen meer hoeft te maken” toont geen enkel inzicht in zijn handelen en illustreert de afwezigheid van het nemen van verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In het bijzonder heeft dit te maken met het gevaar dat wordt veroorzaakt door een gerichte ontploffing zoals die waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt en dient dit ter normbevestiging naar anderen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en geboden.
De gevangenneming
Gelet op dit veroordelend vonnis zijn er ernstige bezwaren om tot gevangenneming over te gaan. De rechtbank is echter van oordeel dat er, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geen grond is voor het bevelen van de gevangenneming van verdachte. Als er gronden bestaan om te vrezen dat verdachte zich aan zijn berechting zal onttrekken kan de gevangenneming bevolen worden. Verdachte heeft al geruime tijd geen inschrijfadres meer. Dit was voor de officier van justitie gedurende de berechting kennelijk geen aanleiding om in een eerder stadium de gevangenneming van verdachte te vorderen. Voor het eerst tijdens het requisitoir wordt dit gevorderd. De grond vluchtgevaar is bedoeld om verdachten in voorlopige hechtenis te nemen omdat zij, als dit niet zou gebeuren, zich aan hun berechting onttrekken. In dit geval is de berechting met het wijzen van dit vonnis afgerond. In dit licht heeft de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd waarom er desondanks sprake is van de grond vluchtgevaar. Ook ambtshalve heeft de rechtbank geen grond geconstateerd op basis waarvan de gevangenneming van verdachte op dit moment kan worden bevolen zodat zij de vordering afwijst.

8.Het beslag

De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen telefoon omdat de rechtbank onvoldoende verband ziet tussen de telefoon en het ten laste gelegde feit en er daarnaast geen andere reden is om niet tot teruggave over te gaan.

9.De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 9.961,18 aan vergoeding van materiële schade en € 6.220,67 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de benadeelde partij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 september 2023 . Daarnaast heeft de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de gevorderde materiële schade voor zover deze ziet op het betaalde eigen risico, de kosten voor fysiotherapie en de huur van de vakantiewoningen niet betwist. Ten aanzien van de verhuiskosten heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de aansluiting die door de benadeelde partij wordt gezocht bij de forfaitaire verhuiskostenvergoeding in de zin van de minimumverhuiskosten zoals genoemd in artikel 7:220 lid 5, lid 6 en lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) toepassing missen. Deze artikelen geven een wettelijke invulling aan de contractuele relatie tussen huurders en verhuurders waarvan hier geen sprake is. Verder zijn de verhuiskosten niet onderbouwd en liggen de gemiddelde actuele verhuiskosten veel lager. Mocht de benadeelde partij meer kosten hebben gemaakt, dan stuit de vordering ook af op de schadebeperkingsplicht van artikel 6:101 BW. Voor toewijzing van de gevorderde verhuiskosten is daarom geen ruimte.
Voor wat de immateriële schade betreft heeft de raadsman verzocht om het bedrag te matigen. De benadeelde partij zocht in haar vordering aansluiting bij een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 augustus 2023 (ECLI:NL:RBOVE:203:3203) waarin € 3.000,- werd toegekend aan twee slachtoffers die kampten met psychisch letsel, maar geen gehoorschade aan de aanval hadden overgehouden en waarin € 5.500 werd toegekend aan het slachtoffer dat wel gehoorschade aan de aanval had overgehouden. Nu eczeem (en niet het trauma) de oorzaak lijkt te zijn van de gehoorschade van de benadeelde partij, is het passender om aansluiting te zoeken bij het bedrag van € 3.000,-
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering met betrekking tot de verhuiskosten met een totale waarde van € 7.156,00 is betwist. De vordering is door de benadeelde partij niet met nadere stukken van de door haar gemaakte kosten onderbouwd. Wel neemt de rechtbank aan dat de benadeelde partij verhuiskosten heeft gemaakt in verband met de explosie. Vaststaat immers dat zij gedurende langere tijd in vakantiehuisjes heeft doorgebracht omdat haar woning door de explosie onbewoonbaar was verklaard om vervolgens te moeten verhuizen naar haar nieuwe (definitieve) woning. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid en schat de verhuiskosten op een bedrag van € 7.156,00. De rechtbank zoekt aansluiting bij de hoogte van de forfaitaire verhuiskostenvergoeding uit artikel 7:220 lid 5 BW. Hoewel de forfaitaire verhuiskostenvergoeding zijn grondslag vindt in de contractuele relatie tussen een huurder en verhuurder, is het bedrag gebaseerd op de in het normale geval aan een verhuizing te relateren kosten, zoals die van verplaatsing van inboedel, stoffering, schilderwerk en aansluiting op nutsvoorzieningen. Dit zijn geen andere kosten dan de kosten die de benadeelde partij in redelijkheid voor haar verhuizing heeft moeten maken.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade in zijn geheel zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 9.961,18, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2023 .
De immateriële schade
De rechtbank overweegt dat van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106 lid 1 onder b BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending in de onderhavige zaak zodanig zijn, dat van een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden gesproken. Verdachte heeft een explosie teweeg gebracht voor de deur van de woning van de benadeelde partij. Uit de slachtofferverklaring blijkt dat de benadeelde partij door de explosie is geconfronteerd met gevoelens van angst en onveiligheid en dat zij nog altijd met de gevolgen van de explosie leeft. Zij lag ten tijde van de explosie thuis in bed te slapen, bij uitstek een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door zijn handelen een dusdanig ernstige inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de benadeelde partij dat daardoor sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in art. 6:106 lid 1 onder b BW.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. De rechtbank kan geen causaal verband vaststellen tussen de explosie en de gehoorschade van de benadeelde partij en weegt dit daarom niet mee in het bepalen van een billijke vergoeding. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde overige omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 3.393,00. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank bepaalt dat het toegewezen schadebedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 september 2023 .
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij wordt als waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot dusver begroot op nihil.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 55 en 157 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feiten 1 en 2:
eendaadse samenloop van
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de inbeslaggenomen telefoon (omschrijving:
PL1300-2023203229-G6534320, Blauw, merk: Iphone 12).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] gedeeltelijk toe tot een bedrag van in totaal € 13.354,18 (dertienduizend driehonderdvierenvijftig euro en achttien cent), bestaande uit € 9.961,18 (negenduizend negenhonderdeenenzestig euro en achttien cent) aan vergoeding van materiële schade en € 3.393,00 (drieduizend driehonderddrieënnegentig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 september 2023 tot aan de dag van de voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 13.354,18 (dertienduizend driehonderdvierenvijftig euro en achttien cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 8 september 2023 tot aan de dag van de voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 101 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.F. Bögemann, voorzitter,
mrs. M.C. Danel en L. Baroud, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.W. Boeve, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 april 2025.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]