ECLI:NL:RBAMS:2025:3392

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
13/253653-24 (MK 13 mei 2025)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetaanranding voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld

Op 13 mei 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetaanranding, voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 juli 2024 in Amsterdam, waarbij de verdachte de aangever seksuele handelingen heeft verricht zonder diens instemming. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 29 april 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. B. ter Steege, de verdachte heeft aangeklaagd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.M.G. Sussenbach, heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verklaringen van de aangever onbetrouwbaar zijn en dat er geen bewijs is voor dwang of geweld.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar beoordeeld, ondanks dat er geen steunbewijs was voor alle onderdelen van zijn verklaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever dwingend heeft begeleid en hem heeft vastgehouden, terwijl de aangever herhaaldelijk aangaf dat hij de seksuele handelingen niet wilde ondergaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de wil van de aangever heeft genegeerd, wat heeft geleid tot de bewezenverklaring van opzetaanranding.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en heeft een proeftijd van twee jaren opgelegd. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van immateriële schadevergoeding aan de aangever, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.000, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor materiële schade afgewezen, omdat de benadeelde partij niet ter terechtzitting aanwezig was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/253653-24
Datum uitspraak: 13 mei 2025
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 april 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. ter Steege, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
primair
een poging tot opzetverkrachting dan wel poging tot schuldverkrachting van [aangever] op 20 juli 2024 in Amsterdam voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging;
subsidiair
opzetaanranding dan wel schuldaanranding van [aangever] op 20 juli 2024 in Amsterdam voorafgegaan door, vergezeld van en/of gevolgd door dwang, geweld en/of bedreiging.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit, te weten een poging tot opzetverkrachting, wettig en overtuigend te bewijzen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De verklaringen van aangever zijn op verschillende punten tegenstrijdig en daarmee onbetrouwbaar. Op de camerabeelden is niet te zien dat verdachte met zijn hand in de broek van aangever is geweest. Getuige [getuige 1] zou hebben gezien dat verdachte met zijn linkerhand aan de voorzijde in de broek van aangever is geweest. De linkerhand van verdachte is op de camerabeelden te zien, maar er is niet te zien dat verdachte met zijn hand in de broek van aangever is gegaan. De verdediging acht de verklaring van aangever daarom ongeloofwaardig. De verdediging betwist niet dat verdachte aangever heeft aangeraakt, maar wel dat er sprake is geweest van bedreiging, geweld of dwang. Verdachte wist niet, en had geen enkele reden om te vermoeden, dat aangever de aanrakingen niet prettig vond.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit, te weten opzetaanranding, bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangever heeft kort na het incident een verklaring afgelegd bij de politie. Uit de aangifte volgt dat aangever op 20 juli 2024 tussen 04:00 en 04:30 uur in de [straat] stond en dat hij daar werd aangesproken door een man, naar later bleek verdachte. Aangever heeft verklaard dat deze man hem seksuele vragen stelde en hem richting een plantenbak duwde. Aangever stond op enig moment voor de man, met zijn rug naar de man toe. De man begon met zijn geslachtsdeel tegen aangevers kont te duwen en deed op enig moment zijn handen via de achterkant in aangevers broek. Vervolgens bewoog de man zijn hand naar de anus van aangever en probeerde met zijn vinger diens anus binnen te dringen. Aangever geeft aan dat hij meerdere keren tegen de man heeft gezegd dat hij dit niet wilde, zowel in het Frans als in het Engels. Aangever heeft verklaard dat hij helemaal verstijfde van angst.
Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn beschreven blijkt dat verdachte aangever dwingend begeleidde naar de plantenbak en achter aangever ging staan met zijn armen om hem heen. In het proces-verbaal wordt beschreven dat aangever enkele keren de armen van verdachte van zich af probeerde te duwen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat op de beelden is te zien dat verdachte met een hand in de broek van aangever is gegaan. Vervolgens is een vrouw (getuige [getuige 2] ) naar aangever en verdachte toegelopen, en zij heeft aangever vastgepakt en meegenomen.
Getuige [getuige 1] , die het incident van een korte afstand zag, heeft verklaard dat aangever voor verdachte stond, leunend tegen een plantenbak. Ze zag dat aangever een paar keer oogcontact met haar maakte en dat hij haar aankeek alsof hij haar hulp nodig had. Zij zag dat verdachte met zijn linkerhand in de broek van aangever zat, ter hoogte van de gulp. Zij zag dat aangever huilde en zij dacht dat hier iets niet klopte.
Verdachte heeft zowel bij de politie als op de terechtzitting van 29 april 2025 bekend dat hij in de nacht van 24 juli 2024 een gesprek met aangever heeft gehad. Hij heeft ook bekend dat hij de woorden ‘
hou jij van seks?’, ‘
ik ga shampoo op mijn penis doen en ik ga seks met je hebben. Vind je dit lekker?’ en ‘
je hebt zo een mooie kont’ naar aangever heeft uitgesproken en dat hij aangever heeft aangeraakt. Volgens verdachte gebeurde dit laatste met wederzijdse instemming.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever voldoende betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt. Hij heeft namelijk in de kern consistent verklaard over de seksuele handelingen tegen zijn wil en daarbij details genoemd die zijn verhaal authentiek maken.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat de – betrouwbaar geachte – verklaring van de aangever voor wat betreft het onderdeel dat verdachte geprobeerd heeft binnen te dringen bij aangever onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
Aangever heeft verklaard dat verdachte met beide handen via de achterkant in zijn broek is gegaan. Uit het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn beschreven blijkt dit niet. Evenmin blijkt uit dit proces-verbaal dat verdachte met zijn linkerhand – zoals getuige [getuige 1] heeft verklaard – in de broek van verdachte is gegaan. De rechtbank heeft tijdens het afspelen van de beelden op de terechtzitting evenmin kunnen waarnemen dat verdachte met zijn hand(en) in de broek van verdachte is gegaan.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat er ook overigens geen steunbewijs is voor dit onderdeel van de verklaring van de aangever, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.
De rechtbank acht gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wel bewezen dat de subsidiair tenlastegelegde seksuele handelingen, met uitzondering van het betasten van de anus van aangever, hebben plaatsgevonden.
De verklaring van aangever dat hij tegen zijn wil is betast door de verdachte vindt op essentiële punten steun in het dossier, te weten in het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden zijn beschreven, de getuigenverklaring van [getuige 1] en de verklaring van verdachte zelf. Uit het proces-verbaal waarin de beelden zijn beschreven volgt dat verdachte aangever dwingend begeleidde naar de plantenbak en hem op de rand van de plantenbak vasthield. De camerabeelden zijn op zitting afgespeeld. De rechtbank heeft waargenomen dat aangever weinig verweer leek te kunnen bieden tegen verdachte en dat hij meerdere keren probeerde diens armen van zich af te duwen, maar dat hij hier niet toe in staat leek te zijn. Op zitting en bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij aangever heeft aangeraakt en de eerdergenoemde seksuele vragen heeft gesteld. Getuige [getuige 1] heeft gezien dat aangever angstig naar haar keek en uit de beelden blijkt dat ze aangever moest vastpakken om hem los te maken uit de greep van verdachte.
De volgende vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de wil van aangever hiertoe ontbrak.
Opzetaanranding
Opzetaanranding als bedoeld in artikel 241, eerste lid, Sr is aan de orde wanneer iemand met een persoon seksuele handelingen verricht terwijl diegene weet dat bij die persoon daartoe de wil ontbreekt.
Op basis van het dossier is duidelijk dat aangever niet was gediend van de seksuele aanrakingen en opmerkingen van verdachte. Aangever heeft hiertoe meerdere keren ‘
Nee’ en ‘
Nee, Nee, ik wil dit niet, stop’ gezegd, in zowel het Frans als in het Engels. Door niet mee te doen aan de seksuele handelingen, alsmede het feit dat hij zich probeerde te ontworstelen aan verdachte liet aangever ook met zijn lichaamstaal zien dat hij de seksuele handelingen niet op prijs stelde. Desondanks heeft verdachte zijn armen om aangever heen gehouden en aangever op een seksuele wijze aangeraakt, door aangever te betasten aan zijn borst, rug, buik en billen en door het duwen van zijn geslachtsdeel tegen de billen van aangever. Aangever stond voor verdachte en probeerde zich meerdere keren uit de greep van verdachte te bevrijden. Uit het voorgaande blijkt niet alleen dat de instemming van aangever ten aanzien van de seksuele aanrakingen ontbrak, maar ook dat verdachte wist dat de wil van aangever hiertoe ontbrak. De rechtbank is van oordeel dat verdachte opzettelijk de ontbrekende wil van aangever genegeerd heeft.
Dwang en geweld
Van gekwalificeerde opzetaanranding als bedoeld in artikel 241, tweede lid, Sr is sprake als de hiervoor bedoelde opzetaanranding wordt ‘voorafgegaan door, vergezeld van of gevolgd door dwang, geweld of bedreiging’.
Verdachte heeft aangever dwingend begeleid naar de plantenbak en hem daar vastgehouden door zijn armen om hem heen te houden. Op de beelden is te zien dat aangever meerdere malen probeerde weg te komen en dat verdachte desondanks zijn armen om aangever heen heeft gehouden. Aangever heeft verklaard dat hij door de handelingen van verdachte verstijfde en niet de mogelijkheid had om weg te gaan. Pas toen getuige [getuige 1] aangever wegtrok bij verdachte, stopte de aanranding. Verdachte heeft gelet op deze handelingen dwang en geweld gebruikt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat gekwalificeerde opzetaanranding bewezen kan worden.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 20 juli 2024 te Amsterdam, met [aangever] seksuele handelingen heeft verricht, te weten
-
het betasten en/of bewegen met zijn handen en/of vingers over de borst, rug, buik en billen van die [aangever] en
- het duwen van zijn, verdachtes, geslachtsdeel tegen de kont van die [aangever] en
- het slaan van zijn armen rondom het middel van die [aangever] en het stevig vastpakken en vasthouden van die [aangever] en
- het daarbij aan die [aangever] toevoegen van de woorden: “Hou jij van seks? en “Ik ga shampoo op mijn penis doen en ik ga seks met je hebben. Vind je dit lekker?” en “Je hebt zo een mooie kont”.
terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [aangever] daartoe de wil ontbrak,
en welke opzetaanranding werd voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld door:
- die [aangever] dwingend tegen een plantenbak te begeleiden en te duwen en
- zijn armen rondom het middel
van die [aangever] te slaan en die [aangever] stevig vast te pakken en vast te houden, terwijl die [aangever] uit de greep van verdachte probeerde te komen en
- het meermalen aangeven door voornoemde [aangever] dat hij voornoemde handelingen niet wilde ondergaan te negeren en
- voornoemde [aangever] in een positie te brengen waarin hij verstijfd raakte en zich niet vrijelijk kon bewegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Die bewijsmiddelen zijn opgesomd in
bijlage IIbij dit vonnis.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte poging tot opzetverkrachting zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat hij geen relevante documentatie heeft.
7.3
het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gekwalificeerde opzetaanranding. Hij heeft aangever meegetrokken en enige tijd vastgehouden, terwijl hij hem betastte en met zijn geslachtsdeel tegen hem aanduwde. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen behoeftes door aangever in een drukke uitgaansstraat mee te trekken en te overrompelen. Het feit moet voor aangever beangstigend zijn geweest. Pas toen getuige [getuige 1] aangever lostrok, stopte verdachte met zijn handelingen. Verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever en zich niet bekommerd om de gevolgen voor aangever.
In strafverzwarende zin houdt de rechtbank rekening met de houding van verdachte ter terechtzitting. Verdachte lijkt het kwalijke van zijn handelen niet in te zien en dit baart de rechtbank zorgen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 april 2025. Hieruit blijkt dat verdachte geen relevante documentatie heeft.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor over de ernst van het feit is overwogen, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. Wel acht de rechtbank het van belang om een voorwaardelijk deel aan de straf te verbinden, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw de fout in te gaan. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] vordert € 2.000, - (tweeduizend euro) aan vergoeding van materiële kosten, te weten een vergoeding voor het bijwonen van de zitting, en € 5.000, - (vijfduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard als het gaat om de vergoeding van materiële kosten, omdat de benadeelde partij niet ter terechtzitting aanwezig is geweest. De officier van justitie heeft verzocht de vordering ten aanzien van het immateriële deel te matigen tot € 1.500, - en de benadeelde partij in het resterende deel niet-ontvankelijk te verklaren. Ook heeft de officier van justitie verzocht om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vordering ten aanzien van het materiële deel afgewezen dient te worden vanwege het ontbreken van bewijsstukken en dat de benadeelde partij voor het immateriële deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de vordering niet eenvoudig van aard is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de gevraagde materiële kosten af. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting aanwezig geweest waardoor de gevorderde kosten niet zijn gemaakt.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. Hoewel een onderbouwing van de immateriële schade bij de vordering ontbreekt, zijn de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij in dit concrete geval zo evident, dat geestelijk letsel bij de benadeelde partij kan worden aangenomen (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793 r.o. 2.4.5). De rechtbank waardeert op basis daarvan de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000, - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2024.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Verdachte wordt verder veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met deze vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering toe te passen gijzeling op 20 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 241 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzetaanranding voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 1 (een) maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vordering benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 1.000, - (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 20 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat van een bedrag van € 1.000, - (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 20 juli 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en P.B. Spaargaren rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. V.R. Hofstee en K.M.S. Kamp, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 mei 2025.