ECLI:NL:RBAMS:2025:3342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
C/13/767022 / HA RK 25-108
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek afgewezen door de rechtbank Amsterdam

Op 15 mei 2025 heeft de rechtbank Amsterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Boender-Radder, tegen mr. M.L.S. Kalff, de rechter in een aanhangige zaak. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 21 maart 2025, waarbij verzoekster en haar wederpartij, vertegenwoordigd door mr. F.N. Jorritsma en mr. C.O. Wenckebach, aanwezig waren. Verzoekster stelde dat de rechter tijdens de behandeling een schijn van vooringenomenheid had gewekt door bepaalde uitlatingen en de wijze waarop het proces-verbaal was opgesteld. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechter. De wrakingskamer oordeelde dat de subjectieve vrees van verzoekster niet voldoende was onderbouwd en dat de rechter zijn bevoegdheden correct had uitgeoefend. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. K.A. Brunner als voorzitter en mrs. J. Thomas en W.M. de Vries als leden, met mr. K.P.M. Smeets als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Zaaknummer: C13/767022 / HA RK 25-108
Beslissing van 15 mei 2025 op het bij de rechtbank ingekomen verzoek tot wraking van:
[verzoekster],
wondende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat: mr. M. Boender-Radder,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.L.S. Kalff, rechter te rechtbank Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het wrakingsverzoek, binnengekomen bij de wrakingskamer per e-mail van mr. M. Boender-Radder van 28 maart 2025;
- een (verkort) proces-verbaal van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak van 21 maart 2025;
- de schriftelijke reactie van de rechter op het wrakingsverzoek van 2 april 2025;
- een reactie op het wrakingsverzoek, namens de wederpartij, van mr. F.N. Jorritsma van 31 maart 2025.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 2 mei 2025. Verschenen zijn de rechter, vergezeld door een collega, en verzoekster, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Boender-Radder. Namens de wederpartij is mr. C.O. Wenckebach, kantoorgenoot van mr. F.N. Jorritsma, als toehoorder verschenen. De advocaat van verzoekster heeft ter terechtzitting pleitaantekeningen overgelegd.

2.De feiten

2.1.
Bij de rechter is een zaak aanhangig met verzoekster als gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie en de wederpartij als eiser in conventie, tevens gedaagde in reconventie. Op 21 maart 2025 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan door de rechter en de griffier buiten aanwezigheid van partijen een (verkort) proces-verbaal is opgemaakt.
2.2.
Blijkens vorenbedoeld proces-verbaal zijn partijen, bijgestaan door hun advocaten, tijdens de mondelinge behandeling verschenen en gehoord. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen die bij de stukken zijn gevoegd en partijen hebben een toelichting gegeven en vragen van de rechter beantwoord. Zowel verzoekster als haar wederpartij hebben, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij bij het (laten) opstellen van de beëindigingsbijeenkomst die op 28 juni 2017 tot stand is gekomen niet hebben stilgestaan bij de vraag hoe de rente afspraak over de geldlening zich verhoudt tot het verdere eigen vermogen van verzoekster en de verdere fiscale situatie van verzoekster. De zaak is naar de rol gewezen van 7 mei 2025 voor vonnis.
2.3.
Voornoemd proces-verbaal is op 25 maart 2025 door de griffie van deze rechtbank aan de advocaat van verzoekster verstrekt en verzoekster heeft het proces-verbaal op 26 maart 2025 via haar advocaat ontvangen. Verzoekster heeft de inhoud en betekenis daarvan op 27 maart 2025 met haar advocaat besproken. Vervolgens is het wrakingsverzoek ingediend.
2.4.
De behandeling van de zaak is geschorst wegens de indiening van het wrakingsverzoek.

3.Het verzoek

3.1.
De gronden van het schriftelijke wrakingsverzoek hebben, mede in het licht van de uitlatingen van de rechter tijdens de mondelinge behandeling van 21 maart 2025, betrekking op de (wijze van de totstandkoming van de) beslissing tot afgifte van een verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling en op de weergave daarvan.
3.2.
Verzoekster heeft in paragraaf 3.10 van haar schriftelijke wrakingsverzoek – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd:
de rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling niet aangekondigd dat hij tot afgifte van een (verkort) proces-verbaal zou overgaan;
het proces-verbaal bevat een zeer summiere uiteenzetting van de mondelinge behandeling;
de wijze waarop de rechter buiten partijen om heeft besloten om een fragment van hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard over de totstandkoming van de beëindigingsbijeenkomst onvolledig op te nemen in het proces-verbaal lijkt een doelredenering van de rechter (de wrakingskamer begrijpt: ten voordele van de wederpartij), waarbij de rechter relevante verklaringen (de wrakingskamer begrijpt: van verzoekster) die tijdens de zitting zijn afgelegd en die niet in de doelredenering passen, niet in het proces-verbaal heeft willen opnemen;
e rechter heeft een relevante uitlating van de wederpartij op de zitting niet in het proces-verbaal opgenomen, hoewel verzoekster daar expliciet op de zitting om heeft verzocht;
de rechter heeft een voorlopig oordeel gegeven, zonder dat voor te leggen aan partijen;
de rechter heeft de mogelijkheid om te reageren op een proces-verbaal niet in het proces-verbaal opgenomen, maar in plaats daarvan de zaak verwezen naar de rol voor vonnis.
3.3.
Verder heeft verzoekster in paragraaf 3.9 van haar schriftelijke wrakingsverzoek aangevoerd dat de rechter haar tijdens de mondelinge behandeling zeer indringend heeft voorgehouden dat zij aanzienlijke fiscale risico’s loopt met de huidige geformuleerde afspraken. Dit terwijl die mogelijke risico’s geen onderdeel van de rechtsstrijd zijn en deze opmerking evenmin in het proces-verbaal is opgenomen.
3.4.
Als gevolg van deze feiten en omstandigheden heeft de rechter bij verzoekster de schijn van vooringenomenheid en partijdigheid gewekt.
Verzoekster heeft tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek toegelicht dat zij zich pas na kennisneming van de inhoud van het proces-verbaal hiervan ten volle bewust is geworden. Na lezing van het proces-verbaal realiseerde zij zich dat de rechter reeds tijdens de mondelinge behandeling de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt ten voordele van de wederpartij door de wederpartij tijdens de zitting nimmer te onderbreken, ook niet als vermeende feiten naar voren werden gebracht die in tegenspraak zijn met stukken uit het dossier. De rechter heeft tijdens de zitting geopperd of een mediationtraject of arbitrage tussen partijen tot de mogelijkheden behoorde, terwijl deze vermeende mogelijkheden volgens verzoekster blijkens de stukken zijn aan te merken als reeds gepasseerde stations. De (totstandkoming van de beslissing tot) afgifte van een verkort proces-verbaal, waarin ten nadele van verzoekster een onjuiste en onvolledige weergave van het verhandelde ter zitting staat vermeld, heeft het gebrek aan vertrouwen van verzoekster in de onpartijdigheid van de rechter bevestigd, aldus verzoekster.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangevoerd dat geen sprake is van subjectieve vrees voor vooringenomenheid en laat het oordeel of hij bij verzoekster naar objectieve maatstaven die vrees heeft gewekt aan de wrakingskamer.
4.2.
De rechter heeft in een reactie op de (in paragraaf 3.10 genoemde) gronden van het wrakingsverzoek toegelicht dat hij er in de onderhavige zaak voor heeft gekozen om een verkort proces-verbaal op te maken, omdat beide partijen uitgebreide spreekaantekeningen hebben uitgesproken die aan het procesdossier zijn toegevoegd. De rechter heeft in het proces-verbaal een mogelijk relevant punt voor de uitleg van het voornaamste geschilpunt opgenomen. De rechter kan aan het slot van de mondelinge behandeling weliswaar zijn vergeten om aan te geven of en op welke wijze een proces-verbaal wordt opgemaakt, alsmede zijn vergeten te vermelden dat dit buiten aanwezigheid van partijen plaatsvindt, maar daar blijkt geen vooringenomenheid uit. Het is gebruikelijk binnen team handel van rechtbank Amsterdam dat in een proces-verbaal niet wordt opgenomen dat partijen kunnen reageren op een proces-verbaal dat buiten de aanwezigheid van partijen is opgemaakt. Het gaat bij een proces-verbaal om een zakelijke weergave en niet om een woordelijke verslaglegging. Bovendien hebben partijen na verstrekking van het proces-verbaal ook niet uit eigen beweging verzocht om aanvulling of verbetering van het proces-verbaal.
4.3.
Voor zover de gedane uitlating over ‘aanzienlijke fiscale risico’s’ tijdens de mondelinge behandeling als aparte wrakingsgrond is aangevoerd, herinnert de rechter zich het volgende. De rechter heeft tijdens de mondelinge behandeling benoemd dat hij zich kan voorstellen dat het voor een of beide partijen nadelig kan zijn als zij ieder afzonderlijk vanuit zuiver eigen belang communiceren met de fiscus over de werking van de regeling in een steeds veranderende box 3 omgeving. De rechter heeft in het kader van de onderlinge geschiloplossing geschetst hoe hij de voorlopige kansen van de voorderingen van verzoekster en de wederpartij zag, omdat hij het zonde zou vinden als partijen over een aantal jaren tot de conclusie komen dat het in beider belang was geweest om gezamenlijk op te trekken richting de fiscus.
4.4.
De rechter heeft zowel in zijn schriftelijke reactie als tijdens de mondeling behandeling van het wrakingsverzoek benadrukt dat hij zich niet vooringenomen acht. Het is aan de rechter om te bepalen welke vragen aan partijen worden gesteld.

5.De beoordeling

5.1.
De aangevoerde gronden slagen naar het oordeel van de wrakingskamer niet, ook niet als deze in onderlinge samenhang worden beschouwd. Daartoe is het volgende redengevend.
5.2.
Op grond van artikel 36 Rv dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Een wrakingsverzoek is alleen succesvol in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid bij de rechter, althans dat de vrees van de verzoeker dat de rechter vooringenomen is, objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De subjectieve vrees van verzoekster dat de rechter vooringenomen zou zijn wordt onvoldoende geobjectiveerd door de aangedragen feiten en omstandigheden. Het is de rechter die de orde op een zitting bepaalt. Het staat de rechter vrij vragen te stellen of dat na te laten, ook als dat een partij onwelgevallig is. Ook staat het de rechter vrij tijdens een mondelinge behandeling zijn voorlopige juridische inzichten kenbaar te maken. Uit de weergave van de mondelinge behandeling in het proces-verbaal noch uit hetgeen verzoekster heeft gesteld kan worden afgeleid dat sprake is geweest van (processuele) bevoordeling van de wederpartij. Voor de overige verwijten van verzoekster, de keuze om al dan niet een proces-verbaal van de mondelinge behandeling op te stellen en de inhoud daarvan, geldt hetzelfde. Bovendien heeft de rechter in zijn schriftelijke reactie uitgelegd dat het proces-verbaal op de gebruikelijke wijze is opgemaakt. Ook het feit dat de rechter niet (uitdrukkelijk) de mogelijk heeft gegeven om op de inhoud van het proces-verbaal te reageren levert geen objectieve vrees van partijdigheid op tegenover verzoekster, alleen al omdat de gevolgen daarvan beide partijen treffen.
5.4.
Op grond van het vorenstaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De wrakingskamer van de rechtbank
-
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door:
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. J. Thomas en W.M. de Vries, leden,
in tegenwoordigheid van mr. K.P.M. Smeets, griffier,
en – bij ontstentenis van de griffier – alleen ondertekend door de voorzitter.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.