ECLI:NL:RBAMS:2025:3237

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
11684870 CV EXPL 25-6788
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van drinkwaterkosten en bewijs van overeenkomst

In deze zaak heeft de eisende partij, Stichting Waternet, de gedaagde partij aangesproken voor een vordering van € 1.239,66, voortvloeiend uit de levering van drinkwater. De eisende partij stelt dat er een overeenkomst tot stand is gekomen voor de levering van drinkwater aan het verbruiksadres van de gedaagde, die als consument wordt aangemerkt. De gedaagde partij is echter niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd, waardoor verstek is verleend.

De eisende partij heeft als bewijs een overzicht van door de gedaagde verrichte betalingen overgelegd, maar kan geen schriftelijke overeenkomst overleggen. De kantonrechter oordeelt dat de eisende partij niet voldoende heeft aangetoond dat de gedaagde partij de levering van water heeft aanvaard, en dat er dus geen overeenkomst tot stand is gekomen. De kantonrechter verwijst naar relevante wetgeving, zoals artikel 7:7 lid 2 BW, en eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die stelt dat een consument niet automatisch betalingsverplichtingen heeft zonder een overeenkomst.

Uiteindelijk wijst de kantonrechter de vordering af en veroordeelt de eisende partij in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde tot op heden op nihil worden begroot. Dit vonnis is uitgesproken op 20 mei 2025 door mr. E. Pennink, kantonrechter, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11684870 CV EXPL 25-6788
vonnis van: 20 mei 2025
fno.: 519

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Stichting Waternet

gevestigd te Amsterdam
eiseres
gemachtigde: Dw [gemachtigde]
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
niet verschenen

Verloop van de procedure

Bij exploot van dagvaarding van 16 april 2025 heeft eisende partij gevorderd dat gedaagde partij zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.239,66 één en ander zoals in de dagvaarding nader omschreven.
Gedaagde partij heeft geen uitstel verzocht en evenmin uiterlijk op de in de dagvaarding vermelde terechtzitting geantwoord.
Tegen gedaagde partij is verstek verleend.
De zaak staat thans voor vonnis.

Gronden van de beslissing

Eisende partij vordert betaling van € 1.239,66 aan hoofdsom, kosten rechtens.
Op grond van artikel 111 lid 2 onder d Rv dient de dagvaarding de eis en de gronden daarvan te vermelden en op grond van artikel 21 Rv dient eisende partij de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren.
Eisende partij stelt dat zij krachtens de Drinkwaterwet exclusief belast is met het leveren van drinkwater door de leidingen in de gemeente Amsterdam en in een deel van de provincies Utrecht en Noord-Holland. Gedaagde partij is consument.
Eisende partij stelt dat er met gedaagde partij een overeenkomst tot levering van drinkwater ten behoeve van het verbruiksadres [adres] tot stand is gekomen. Gedaagde staat ingeschreven conform het BRP sedert 7 april 1997 aan haar huidige woonadres, tevens verbruiksadres. De gebruiker is gebonden aan algemene voorwaarden. Eisende partij stelt voorts dat zij aan gedaagde partij water heeft geleverd, waarvoor de gedaagde partij een vastgestelde vergoeding verschuldigd is. Eisende partij is niet in staat in dit specifieke geval de overeenkomst te overleggen. Er zijn echter wel betalingen door gedaagde partij verricht, waarmee gedaagde partij heeft erkend en bevestigd dat er een overeenkomst is gesloten. Eisende partij legt als bewijs hiervan een overzicht van door of namens gedaagde gedane betalingen uit haar administratie over. Deze betalingen hebben ook betrekking op de facturen van hetzelfde verbruiksadres, enkel op een andere maand/periodieke achterstand van dat adres. Deze betalingen tonen aan dat er een overeenkomst is maar strekken niet in mindering op de vordering, aldus eisende partij.
Eisende partij vordert betaling van acht termijnrekeningen en drie jaarafrekeningen, die gedateerd zijn in de periode van 20 april 2021 tot en met 5 november 2024, van totaal € 1.239,66. Als producties legt zij - onder meer - het volgende over:
  • een uitdraai van verrichte betalingen uit haar administratie;
  • twaalf onbetaald gelaten facturen.
Op grond van artikel 7:7 lid 2 BW ontstaat er voor consumenten geen betalingsverplichting voor het leveren van (in dit geval) drinkwater, indien deze niet om levering heeft gevraagd. De Hoge Raad heeft in haar uitspraak van 17 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1889) onder meer geoordeeld dat dit artikel bij de levering van drinkwater niet zo uitgelegd kan worden dat een consument zonder overeenkomst altijd van zijn betalingsverplichting is bevrijdt. Onder bepaalde voorwaarden bestaat de betalingsverplichting wel degelijk ook al is er geen overeenkomst gesloten.
Blijft staan dat het enkel uitblijven van een reactie van gedaagde partij op de ongevraagde levering niet als aanvaarding aangemerkt kan worden, zodat eisende partij nog wel dient aan te tonen, of in ieder geval door middel van stukken en een deugdelijke toelichting aannemelijk te maken, dat gedaagde partij in dit geval degene is die de levering van drinkwater heeft aanvaard, waardoor er stilzwijgend een overeenkomst tot stand is gekomen. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van een kopie van de e-mail met de bevestiging van de aanvraag of een uitdraai van verrichte betalingen door gedaagde partij. Indien dat door omstandigheden niet mogelijk is, is het aan de eisende partij om dat nader toe te lichten en kan in sommige gevallen ook worden volstaan met het overleggen van andere bewijsstukken waaruit genoegzaam blijkt dat tussen partijen een overeenkomst tot levering van water tot stand is gekomen.
Gesteld noch gebleken is dat gedaagde partij de enige persoon is die aan het verbruiksadres ingeschreven heeft gestaan gedurende de periode waarop de vordering ziet. Eisende partij heeft overgelegd een uitdraai uit haar administratie van door
of namens(cursief kantonrechter) gedaagde partij verrichte betalingen. Door deze formulering bestaat de mogelijkheid dat een ander dan gedaagde partij de in het overzicht genoemde betalingen heeft gedaan. Zonder nadere toelichting die ontbreekt kan de kantonrechter er niet van uit gaan dat gedaagde partij in de periode waarop de vordering betrekking heeft, door deze betalingen de levering van water heeft geaccepteerd zodat een overeenkomst tot stand is gekomen en gedaagde verplicht is voor het geleverde water te betalen. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Eisende partij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt eiser in de proceskosten die aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot worden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Pennink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.