ECLI:NL:RBAMS:2025:3193

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
16 mei 2025
Zaaknummer
13-069571-25
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, is gedetineerd in een Nederlandse penitentiaire inrichting. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 1 mei 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon heeft zich beroepen op de garantie van terugkeer naar Nederland na een eventuele veroordeling in België, welke door de Belgische autoriteiten is gegeven. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze garantie voldoende is en dat de detentieomstandigheden in België voldoen aan de internationale standaarden. Het onschuldverweer van de opgeëiste persoon is verworpen, aangezien de OLW geen basis biedt voor een dergelijk verweer na de wijziging per 1 oktober 2024.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering ervan. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-069571-25
Datum uitspraak: 15 mei 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 11 maart 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 februari 2025 door de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, Afdeling Turnhout, België (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 1 mei 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H. Raza, advocaat in Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met dertig dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek van de Onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout van 4 februari 2025 (2023/130).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is, omdat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten en de pleegperiode onvoldoende is onderbouwd. Zonder aanvullende stukken moet de overlevering worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
Uit de feitomschrijving in onderdeel e) van het EAB blijkt dat sprake is geweest van het dumpen van drugsafval op 27 september 2023 in een bos nabij Weelde in België en dat is gebleken van drugslaboratoria op 8 november 2023 nabij Mol en Bekkevoort in België. In het A-formulier, dat hoort bij het EAB, staat vermeld dat de opgeëiste persoon als dader wordt aangemerkt. Op grond van deze feitomschrijving is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een genoegzame beschrijving van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht. Daarbij komt dat sprake is van een vervolgings-EAB, waarbij de overlevering is gevraagd ten behoeve van een nog lopend strafrechtelijk onderzoek. De precieze gang van zaken met betrekking tot de feiten waarvan de opgeëiste persoon in België wordt verdacht, zal later in België moeten blijken. Naar het oordeel van de rechtbank is het specialiteitsbeginsel dan ook voldoende gewaarborgd.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
Standpunt van de raadsman
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 1 maart 2005 [4] op het standpunt gesteld dat de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten niet in redelijkheid heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 van de OLW. Nu de feitomschrijving uiterst summier is, en in het bijzonder niet duidelijk is geworden welke handelingen de opgeëiste persoon zou hebben verricht, is dit onvoldoende om de feiten als lijstfeiten te kwalificeren.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het lijstfeit in redelijkheid is aangekruist. Onder onderdeel e.II) van het EAB wordt niet vermeld dat het dumpen van drugsafval niet onder het lijstfeit valt.
Oordeel van de rechtbank
Het is aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om, aan de hand van het recht van die lidstaat, te beoordelen of de strafbare feiten waarvoor overlevering wordt verzocht onder de hiervoor genoemde lijst vallen. Uitgangspunt is dat de rechtbank aan het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is gebonden. [5]
De rechtbank ziet echter in dit geval reden om ten aanzien van het feit “dumpen van drugsafval” af te wijken. Weliswaar vormt drugsafval een direct uitvloeisel van de productie en illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, maar het dumpen daarvan in een bos vormt daar niet een (direct) uitvloeisel van.
Dat een feit, ondanks het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit, geen lijstfeit oplevert, kan niet direct tot weigering van de overlevering leiden. In zo’n geval moet de rechtbank nagaan of dat feit strafbaar is naar Nederlands recht. [6] Pas wanneer ook naar Nederlands recht de strafbaarheid van het feit ontbreekt, rijst de vraag of de rechtbank gebruik maakt van de haar in de OLW geboden facultatieve weigeringsgrond. [7]
De rechtbank stelt vast dat het feit “dumpen van drugsafval” dubbel strafbaar is.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1 van de Wet Milieubeheer.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn gezinsleven en zijn belangen in Nederland gevestigd. [8]
Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De procureur des Konings bij het Parket van de procureur des Konings in Antwerpen, afdeling Turnhout, heeft op 18 april 2025 de volgende garantie gegeven:
“Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: Belgische detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsman

De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de rechtbank tot nu toe steeds genoegen heeft genomen met gelijkluidende Belgische individuele detentiegaranties.. De raadsman verzoekt de rechtbank niet steeds het ‘geknip en geplak’ van de Belgische autoriteiten over te nemen, omdat niet gegarandeerd is dat deze detentiegarantie ook daadwerkelijk kan worden geëffectueerd. Dat is in het bijzonder van belang in de zaak van de opgeëiste persoon, nu hij uit anderen hoofde is gedetineerd en het niet aannemelijk is dat hij binnenkort zal worden overgeleverd. Gelet op deze detentie biedt de detentiegarantie onvoldoende zekerheid dat de opgeëiste persoon in de verder liggende toekomst niet wordt onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandeling.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd omdat de individuele detentiegarantie steeds ten behoeve van de opgeëiste persoon wordt verstrekt, ongeacht de omstandigheden. Daarbij moet niet vooruit worden gelopen op onzekere toekomstige gebeurtenissen. De verstrekte individuele detentiegarantie zal ook in de toekomst worden nageleefd en behoudt zijn waarde. Bovendien zal de feitelijke overlevering niet meer lang duren maar zal getracht worden deze zo spoedig mogelijk te laten plaatsvinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 14 december 2022 heeft de rechtbank in een andere zaak geoordeeld dat ten aanzien van alle detentie-instellingen in België een algemeen gevaar bestaat dat gedetineerden worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling, gelet op de detentieomstandigheden in België, en dat daarom de tot dan toe verstrekte algemene detentiegarantie niet meer voldoet. [9]
Bij brief van 27 maart 2025 van het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele rechten en Vrijheden, Dienst internationale samenwerking in strafzaken - Centrale autoriteit is de volgende garantie gegeven:
“1. In welke detentie-instelling zal de opgeëiste persoon gedetineerd worden?
[opgeëiste persoon]zal worden opgesloten in de gevangenis van Turnhout indien na overlevering door de bevoegde gerechtelijke autoriteit wordt beslist dat de persoon in voorlopige hechtenis dient te blijven.
2. Welke waarborgen worden gegarandeerd inzake de detentieomstandigheden in de detentie-instelling?
België garandeert dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden opgesloten in een instelling en op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden) met in begrip van voldoende individuele leefruimte, afgescheiden sanitair en dagactiviteiten buiten de cel.
In deze zaak garandeert België de volgende waarborgen inzake de detentieomstandigheden waar[opgeëiste persoon]aan zal worden onderworpen na overlevering:
  • De opgeëiste persoon zal niet worden opgesloten in een cel met minder dan 3 m2 individuele levensruimte. Dit geldt zowel indien de opgeëiste persoon in een eenpersoons- als in een meerpersoonscel zou worden opgesloten.
  • De gemiddelde minimum leefruimte van elke cel is 9 m2 inclusief vast meubilair.
o
De sanitair blokken omvatten een wasbak en een toilet dat is afgescheiden van de rest van de cel door een muur of scherm
o
Het vast meubilair omvat onder andere een tafel, kast, bed en bureau.
  • De opgeëiste persoon zal een bed ter beschikking hebben en zal bijgevolg niet op grond hoeven te slapen.
  • Er worden verschillende dagactiviteiten buiten de cel voorzien. Deze activiteiten omvatten in ieder geval regelmatige wandelingen in een open koer en familiebezoeken alsook toegang tot gemeenschappelijke ruimtes. Aanvullende activiteiten zoals sport en arbeid zijn onderhevig aan aanzienlijke wachtlijsten.

3. Sanitaire en hygiëne omstandigheden

Als algemene regel, voorziet de Basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevangeniswezen en de rechtspositie van de gedetineerden in algemene rechten en plichten voor gedetineerden, o.a. het recht op dagelijkse persoonlijke hygiëne, het recht op toegang tot gezondheidszorg en -bescherming evenredig aan dewelke wordt voorzien buiten de gevangenismuren. In dit verband, is een penitentiaire gezondheidsraad opgericht bij wet die adviseert bij het verbeteren van de kwaliteit de gezondheidszorg binnen de gevangenismuren. De medische zorg binnen de gevangenismuren is van gelijke kwaliteit als de medische zorg die wordt verstrekt buiten de gevangenismuren.”

Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [10] De rechtbank is, gelet op deze individuele garantie van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat het vastgestelde algemene reële gevaar van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Het algemene gevaar dat de rechtbank heeft aangenomen, wordt door deze individuele garantie namelijk uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon, nu hij zal worden geplaatst in een instelling op een wijze die in overeenstemming is met de fundamentele rechten en in het bijzonder met relevante internationale standaarden (o.a. CPT standaarden).
Dat de door de Belgische autoriteiten verstrekte individuele detentiegaranties grotendeels gelijkluidend zijn, doet niet af aan de geboden garanties. Nu in deze detentiegarantie expliciet naar de opgeëiste persoon wordt verwezen door het opnemen van zijn naam en de plaats waar hij gedetineerd wordt, is gewaarborgd dat hij zich op de verstrekte garantie kan beroepen. Dat de feitelijke overlevering van de opgeëiste persoon kan worden aangehouden, indien en zolang tegen hem een strafrechtelijke vervolging in Nederland gaande is, maakt dat niet anders. Voorts worden, naar de rechtbank ambtshalve bekend is, de detentiegaranties in de praktijk nagekomen door de Belgische juridische autoriteiten. Indien dit onverhoopt niet het geval is, kan de opgeëiste persoon hierover klagen en wordt de situatie die in strijd met de garantie was, rechtgezet.
8. Onschuldverweer
De raadsman heeft namens de opgeëiste persoon een onschuldverweer gevoerd.
Per 1 oktober 2024 is de OLW gewijzigd. Deze wijzigingen hebben onmiddellijke werking. Als gevolg hiervan is het niet meer mogelijk om een onschuldverweer te voeren, nu de OLW hiervoor geen basis meer biedt.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 10.1 Wet Milieubeheer, 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten en 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Turnhout, België, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. R.A. Sipkens en E. de Rooij, rechters,
in tegenwoordigheid van G. Riedijk, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 mei 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.ECLI:NL:RBAMS:AS8842
5.Vgl. HvJ EU 6 oktober 2021, C-136/20, ECLI:EU:C:2021:804 (LU (Recouvrement d’amendes de circulation routière)), punt 42.
6.HvJ EU 3 maart 2020, C-717/18, ECLI:EU:C:2020:142 (
7.Zie artikel 7 OLW.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (
10.HvJ EU van 25 juli 2018, zaak ML, ECLI:EU:C:2018:589.