ECLI:NL:RBAMS:2025:3053

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
11443621 \ CV EXPL 24-15725
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van facturen door accountantskantoor tegen gedaagde in civiele procedure

In deze civiele procedure vordert accountantskantoor Moore DRV, gevestigd te Sliedrecht, nakoming van facturen van gedaagde B.V., die een onderneming in de toeristenrondvaart exploiteert. De procedure begon met een dagvaarding op 2 december 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 8 april 2025. Moore heeft in totaal € 15.304,41 aan gedaagde gefactureerd voor werkzaamheden in 2022, maar gedaagde heeft slechts € 3.630 betaald. Gedaagde betwist de hoogte van de facturen en verwijst naar onzorgvuldigheden in de samenwerking. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de maatschap Moore als eisende partij moet worden aangemerkt, ondanks een fout in de dagvaarding. De rechter oordeelt dat gedaagde verplicht is om de hoofdsom van € 15.304,41 te betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten van € 928,04. Gedaagde wordt ook veroordeeld in de proceskosten van € 2.356,00. Het vonnis is uitgesproken op 9 mei 2025 door rechter F.L. Bolkestein, bijgestaan door griffier M.A.A. van Achterberg.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11443621 \ CV EXPL 24-15725
Vonnis van 9 mei 2025
in de zaak van
de maatschap
MOORE DRV,
gevestigd te Sliedrecht,
eisende partij (hierna:
Moore),
gemachtigde: mr. M.A.T. Schroots,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij (hierna:
[gedaagde]),
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 december 2024 met producties,
- de brief van [gedaagde] van 6 januari 2025, met bijlagen,
- de brief van [gedaagde] van 4 maart 2025, met producties,
- het tussenvonnis van 24 januari 2025 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 8 april 2025 waarbij aanwezig waren:
[naam 1] , accountant-manager bij Moore vergezeld door mr. Schroots, en
[naam 2] , bestuurder van [gedaagde] , die spreekaantekeningen heeft overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] voert een onderneming in de toeristenrondvaart in regio [plaats] met een motorpassagierschip voor zestien passagiers. [gedaagde] wordt zonder personeel bestuurd door twee echtgenoten, waarvan de één schipper is en de ander boekingen verzorgt. De boekhouding, accountantswerkzaamheden, loonadministratie en belastingaangifte had [gedaagde] vanaf 2019 uitbesteed aan accountantskantoor Moore.
2.2.
Tijdens de coronapandemie lagen de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] zo goed als stil.
2.3.
Het volgende heeft Moore voor haar werkzaamheden aan [gedaagde] gefactureerd in 2022:
Datum
Factuurnummer
Bedrag (inclusief btw)
28 juli 2022
[factuurnummer 1]
€ 4.774,14
3 oktober 2022
[factuurnummer 2]
€ 1.051,37
25 november 2022
[factuurnummer 3]
€ 8.207,61
22 december 2022
[factuurnummer 4]
€ 1.271,29
Totaal
€ 15.304,41
2.4.
[gedaagde] heeft tegen deze facturen bij Moore geprotesteerd. Na sommaties heeft [gedaagde] uiteindelijk op 17 oktober 2024 een betaling gedaan van € 3.630.

3.Het geschil

3.1.
Moore vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
I. € 15.480 met wettelijke handelsrente vanaf 25 november 2024,
II. € 928,04 aan buitengerechtelijke kosten,
III. de proceskosten.
3.2.
Moore heeft de hoofdsom van € 15.480 gegrond op nakoming van een overeenkomst van opdracht en handelsrente. Volgens Moore heeft zij de afgesproken werkzaamheden verricht en dient [gedaagde] daarvoor te betalen. Aan handelsrente heeft Moore € 175,59 bij het totaal gefactureerde € 15.304,41 opgeteld, omdat Moore de betaling van [gedaagde] op 17 oktober 2024 heeft toegerekend aan de toen verschuldigde handelsrente van € 3.806,04.
3.3.
[gedaagde] erkent dat zij zaken deed met Moore en daarvoor iets is verschuldigd, maar betwist de hoogte van het in rekening gebrachte totaalbedrag. Volgens [gedaagde] kan een vergoeding niet 20% van haar totale jaaromzet over 2022 van € 86.000 bedragen. Verder heeft [gedaagde] klachten geuit over onzorgvuldigheden van Moore in de samenwerking van 2022. Moore zou toen niets hebben betekend voor [gedaagde] . Inmiddels heeft [gedaagde] een offerte verkregen van een nieuwe accountant voor de gehele boekhouding voor € 2.387 per jaar exclusief omzetbelasting.

4.De beoordeling

De maatschap is procespartij
4.1.
De kantonrechter constateert dat de dagvaarding is uitgebracht namens ‘de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MOORE DRV’. Een besloten vennootschap met die naam bestaat niet. Moore heeft desgevraagd op zitting verklaard dat de maatschap Moore is bedoeld en [gedaagde] heeft dat ook zo opgevat. Op zitting hebben partijen over en weer verklaard geen niet-ontvankelijkheid te wensen vanwege de verwachting dat dit zal resulteren in een nieuwe procedure.
4.2.
De kantonrechter merkt de maatschap Moore aan als eisende partij in deze procedure. Het antwoord op de vraag wie de procespartijen zijn, vergt volgens de Hoge Raad uitleg van de dagvaarding aan de hand van de regels over rechtshandelingen in artikel 3:33, 3:35 en 3:59 BW. [1] Kennelijke verschrijvingen kunnen worden hersteld, tenzij de wederpartij stelt en bij betwisting aannemelijk maakt dat zij daardoor onredelijk in haar belangen wordt geschaad. [2] Daarvan is geen sprake.
De vorderingen zijn toewijsbaar
4.3.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [gedaagde] vanaf 2019 doorlopend aan Moore opdracht heeft gegeven om werkzaamheden tegen betaling te verrichten. Partijen hebben hier op bestendige wijze uitvoering aan gegeven, totdat [gedaagde] zich in 2022 geconfronteerd zag met een wegvallende omzet door de coronapandemie. Verder staat onbetwist vast dat Moore in 2022 nog steeds de gebruikelijke administratie, lonen, aangifte vennootschapsbelasting, aangifte inkomstenbelasting en jaarrekeningen van [gedaagde] heeft verzorgd. [gedaagde] heeft desgevraagd verklaard ook in te zien dat zij voor deze werkzaamheden iets is verschuldigd.
4.4.
Als het gaat om de vraag hoeveel uren Moore terecht in rekening heeft gebracht, heeft [gedaagde] hoofdzakelijk aangevoerd dat het onmogelijk is dat het daarmee corresponderende totaalbedrag 20% van haar jaaromzet bedraagt. Moore heeft echter in 2022 niet op andere wijze gefactureerd en werkzaamheden gespecificeerd dan conform de bestendige lijn die vanaf 2019 was ingezet en aan [gedaagde] desgevraagd nog een Excelsheet gestuurd met een concretere urenspecificatie per werknemer per dag. De klachten die [gedaagde] heeft geuit over in haar optiek gebrekkigheden, inefficiënties of fouten in verricht werk heeft Moore al kosteloos verholpen en deze vormen dan ook geen onderdeel van voorliggende facturen. Verder heeft [gedaagde] toen geen juridische consequenties verbonden aan haar klachten.
4.5.
Het enkele gegeven dat de omzet van [gedaagde] tijdens de coronapandemie daalde, is onvoldoende om aan te nemen dat de in rekening gebrachte uren niet kloppen. Als gezegd staat tussen partijen vast dat Moore ook tijdens de coronapandemie de gebruikelijke werkzaamheden heeft verricht, ook al kwamen in bijvoorbeeld de jaarrekening of aangifte vennootschapsbelasting lagere cijfers te staan. Bij deze stand van zaken staat als voldoende onderbouwd vast dat de door Moore in rekening gebrachte uren daadwerkelijk zijn besteed en door [gedaagde] dienen te worden vergoed.
4.6.
[gedaagde] heeft zich ook beklaagd over het feit dat haar betaling van € 3.630 op 17 oktober 2024 door Moore slechts in mindering is gebracht op handelsrente (zie onder 2.4). Volgens de hoofdregel uit artikel 6:44 BW strekt de betaling van een geldsom eerst in mindering op kosten en rente en daarna op de hoofdsom. Daarom was Moore gerechtigd om de betaling van € 3.630 toe te rekenen aan de tot dan toe verschenen handelsrente door deze terug te brengen tot € 175,59.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de hoofdsom toewijsbaar is, samen met de vanaf 25 november 2024 gevorderde wettelijke handelsrente. De kantonrechter zal de veroordeling iets anders formuleren omdat de rente anders in strijd met de wet meer dan eens per jaar wordt samengesteld (rente over rente).
4.8.
Moore maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Deze vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitenrechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat Moore voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht onder verwijzing naar sommatiemails van haar advocaat. Het gevorderde bedrag van € 928,04 komt overeen met het in het genoemde Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Moore begroot op:
- griffierecht
1.409,00
- salaris advocaat
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.356,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Moore van € 15.304,41, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen en verminderd met de betaling van € 3.630,00 op 17 oktober 2024,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan Moore van € 928,04,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.356,00, te betalen aan Moore binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Bolkestein, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025.

Voetnoten

1.HR 22 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435.
2.HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881.