Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het verzoek van 14 oktober 2024 van [gedaagde] om tussentijds hoger beroep van dat tussenvonnis te mogen instellen,
- de e-mail van 21 oktober 2024 van de rechtbank dat geen toestemming wordt verleend voor tussentijds hoger beroep,
- de akte houdende overlegging aanvullende producties van ARF,
- de antwoordakte, tevens verzoek om terug te komen op bindende eindbeslissingen uit het tussenvonnis van 2 oktober 2024, van [gedaagde] .
2.De verdere beoordeling
in conventie
‘foreigners’die de Arabische taal niet machtig zijn. [gedaagde] heeft de Iraakse nationaliteit en is de Arabische taal machtig, zodat een Engelstalige oproep niet vereist is geweest, aldus steeds ARF. Ter ondersteuning van deze stellingen heeft ARF een verklaring van een advocaat te VAE in het geding gebracht.
‘foreigner’. Verder heeft ARF niet aangetoond, bovendien is dit – gelet op het verweer van [gedaagde] – ook niet aannemelijk, dat iedere persoon uit Irak de Arabische taal als gebezigd te VAE machtig is. [gedaagde] had daarom ook in de Engelse taal openbaar moeten zijn opgeroepen voor de procedure te VAE die heeft geleid tot het verstekvonnis waarvan ARF in deze procedure erkenning en tenuitvoerlegging heeft gevorderd.
“op naam van [gedaagde] ”moet zijn
“ondertekend door [gedaagde] ”.
“Niemand mag gevangen worden genomen uitsluitend omdat hij niet in staat is een uit een overeenkomst voortvloeiende verplichting na te komen.”
- op het voortdurende recht van erfpacht van het appartement met berging en parkeerplaats gelegen aan [adres] ;
- onder de voormalige huurders ( [naam 1] en [naam 2] ) van dat appartement;
- onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NYT B.V.;
- op de aandelen die [gedaagde] houdt van die vennootschap (NYT B.V.);
- op de personenauto van [gedaagde] , met het kenteken [kenteken] .
“incidentele conclusie voor het treffen van een voorlopige voorziening (art. 223 Rv)”gesteld dat hij sinds april 2024 zelf woonachtig is in de onroerende zaak. Daaruit volgt dat [gedaagde] sinds april 2024 geen huurinkomsten meer geniet en dat het ontstaan of oplopen van de betalingsachterstand in ieder geval vanaf dat moment niet veroorzaakt kan zijn door de beslaglegging namens ARF onder de huurders. Voor zover zijn betalingsachterstand aan de verstrekker van de hypothecaire lening daarna is opgelopen treft ARF daarin dus geen verwijt.
3.De beslissing
- op het voortdurende recht van erfpacht van het appartement met berging en parkeerplaats gelegen aan [adres] ;
- onder de voormalige huurders ( [naam 1] en [naam 2] ) van dat appartement;
- onder de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NYT B.V.;
- op de aandelen die [gedaagde] houdt van die vennootschap (NYT B.V.);
- op de personenauto van [gedaagde] , met het kenteken [kenteken] ,